5.3.Het had in dit geval op de weg van verweerder gelegen – gelet op de in artikel 2.7 van de Wabo genoemde onlosmakelijke samenhang tussen de activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, onder c en onder e, - nader onderzoek te doen alvorens een besluit te nemen op de aanvraag. In dit verband acht de rechtbank van belang dat verweerder al op het moment dat de aanvraag werd gedaan over voldoende gegevens beschikte om op zijn minst te betwijfelen of het huidige gebruik van de inrichting in overeenstemming is met de bestemming dan daarmee in overeenstemming gebracht zou worden. Uit verweerders brief van 13 december 2012 aan derde-belanghebbende blijkt dat verweerder bekend is met de beëindiging van de exploitatie van de autoshowroom en de werkplaats per oktober 2012. Verder laat verweerder derde-belanghebbende in deze brief weten dat het tankstation zonder de exploitatie van showroom en werkplaats niet langer ondergeschikt is aan de bedrijfsvoering en als zodanig zelfstandig opereert en dat dit in strijd is met het bestemmingsplan. Van overname door anderen of het voortzetten van de exploitatie van showroom en werkplaats door derde-belanghebbende is gedurende de behandeling van de aanvraag niet gebleken. Dat voor het onbemande tankstation ruimere openingstijden zijn aangevraagd dan voor de showroom en de werkplaats duidt er eveneens op dat het onbemande tankstation niet langer ondergeschikt is aan de overige bedrijfsvoering maar een zelfstandig bedrijfsonderdeel is. Verder is gebleken dat verweerder in het kader van het Actieplan Wonen van de gemeente Vlaardingen met derde-belanghebbende in gesprek is over het realiseren van woningbouw op het perceel. Ter zitting is gebleken dat concreet onderzoek plaatsvindt naar het verplaatsen van het tankstation naar elders in de gemeente (dichtbij de op- en afrit van de snelweg A20).
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat derde-belanghebbende op het perceel feitelijk een onbemand tankstation exploiteert dat niet ondergeschikt is aan de overige (in de vergunningaanvraag gestelde) bedrijfsvoering, en dat dit in strijd is met het bepaalde in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de planregels van het bestemmingsplan. Verweerder kon om die reden, gelet op artikel 2.7, eerste lid van de Wabo, in samenhang bezien met artikel 2.10, eerste lid, onder c, niet enkel tot vergunningverlening voor de inrichting overgaan, maar was daarbij ook gehouden de strijd met de bepalingen in het bestemmingsplan te betrekken. Het bestreden besluit komt reeds daarom voor vernietiging in aanmerking komt.
6. De beroepen zijn gegrond.
7. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen afzonderlijk betaalde griffierecht vergoedt. Voor finale geschilbeslechting ziet de rechtbank, gezien de door verweerder nog te maken afweging, geen ruimte.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 18,64 waarbij de rechtbank op de volgende wijze tot dit bedrag is gekomen. De reiskosten die eisers hebben gemaakt om de zitting te kunnen bijwonen, worden op grond van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, onder c, van het Besluit in samenhang met artikel 11, eerste lid, onderdeel c van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 toegekend tot het gevraagde bedrag op basis van kosten van openbaar vervoer, tweede klas, à € 9,32 per persoon. Er zijn geen kosten toegekend voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, nu de bijstand door de gemachtigde van eiseres niet als zodanig kan worden gekwalificeerd. De door eiseres vermelde verschotten (printkosten en verzendkosten) komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat normale kantoorkosten hier niet onder begrepen worden.