ECLI:NL:RBROT:2014:10416

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 december 2014
Publicatiedatum
19 december 2014
Zaaknummer
10/962024-12
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van zes verdachten voor hennepteelt met diverse straffen en vrijspraak van deelname aan criminele organisatie

Op 19 december 2014 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen zes verdachten die betrokken waren bij hennepteelt. De rechtbank heeft de verdachten veroordeeld voor hun rol in de teelt van hennep, waarbij de zwaarste straf is opgelegd aan een verdachte die als medepleger betrokken was bij een hennepkwekerij met meer dan 500 planten. Deze verdachte kreeg een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, en had ook een handgranaat en munitie in zijn bezit. Een andere verdachte, die als medeplichtige fungeerde, kreeg de lichtste straf: een werkstraf van 80 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand. De overige vier verdachten ontvingen een combinatie van gevangenisstraffen en werkstraffen.

De rechtbank sprak alle verdachten vrij van deelname aan een criminele organisatie, omdat er onvoldoende bewijs was voor een gestructureerd samenwerkingsverband. De rechtbank overwoog dat, hoewel de verdachten betrokken waren bij de hennepteelt, er geen bewijs was dat zij als leden van een criminele organisatie handelden. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 18 maanden geëist, maar de rechtbank oordeelde dat de opgelegde straffen in verhouding stonden tot de feiten en de omstandigheden van de verdachten.

De uitspraak benadrukt de ernst van hennepteelt en de maatschappelijke gevolgen ervan, zoals overlast en de betrokkenheid van criminelen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachten en de noodzaak om hen te begeleiden in hun re-integratie in de samenleving. De rechtbank heeft de vorderingen van benadeelde partijen afgewezen, omdat de verdachte voor het onder 3 ten laste gelegde feit werd vrijgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 3
Parketnummer: 10/962024-12 [Promis]
Datum uitspraak: 19 december 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres:
[adres en woonplaats],
raadslieden mr. K. Karakaya en mr. J.J. Veldheer, advocaten te Amsterdam (verder: de raadsman).

ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 11 januari 2013, 17, 18, 19, 20 en 21 november 2014 en 19 december 2014.

TENLASTELEGGING

Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

EIS OFFICIER VAN JUSTITIE

De officieren van justitie mr. J.J. Beliën en mr. A. van Dooren (verder: de officier van justitie) hebben gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met
aftrek van voorarrest, alsmede een voorwaardelijke geldboete van € 10.000,00 met een
proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal gedragen naar
de aanwijzingen van GGZ Tactus te Zutphen, hetgeen mede zal inhouden een
meldingsgebod en een ambulante behandelverplichting;
- niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] in hun vorderingen.

DE VERDEDIGING

De raadsman heeft primair algehele vrijspraak bepleit voor het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd. Met betrekking tot het onder 4 tenlastegelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De vorderingen van de benadeelde partijen zouden moeten worden afgewezen, dan wel zouden de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen.

MOTIVERING VRIJSPRAAK

I. Feit 1 (zaaksdossier Borden)
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring, kort gezegd omdat de officier twee bepaalde telefoonnummers aan de verdachte toeschrijft.
De verdediging heeft betwist dat de verdachte deze nummers in gebruik heeft gehad.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op basis van de stukken valt – samengevat – vast te stellen dat op 17 april 2012 vanaf een telefoontoestel met een Pools nummer naar het nummer [telefoonnummer 1] (hierna: [telefoonnummer 1]) een sms-bericht is verstuurd met de volgende inhoud:
“When you wil have this cars? I hope will be everything ok this time, and I need haze this time, and remember about extra price and extra cars for me.”
Vanaf het moment dat dit Poolse nummer op Nederlands grondgebied kwam, vonden observaties plaats en zijn ook telefoontaps aangesloten. Tussen het Poolse nummer vindt vanaf dat moment contact plaats met nummer [telefoonnummer 2] (hierna: [telefoonnummer 2]) over het bestellen van drugs. Het nummer [telefoonnummer 1] komt dan niet meer in beeld. Het komt er dan ook op aan wie als de gebruiker van [telefoonnummer 2] kan worden aangemerkt. Tijdens een observatie op 3 mei 2012 werd waargenomen dat ene [betrokkene] voor café [café] in Apeldoorn zijn auto parkeerde. Ook de verdachte [verdachte] – destijds compagnon van het café – werd daar waargenomen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit deze observatie niet noodzakelijkerwijs de conclusie dat de verdachte de gebruiker van nummer [telefoonnummer 2] was. Daarvoor is de tijdspanne tussen het telefonische verkeer (tussen [betrokkene] en het nummer [telefoonnummer 2]) en de waarneming bij het café te groot. [betrokkene] is kort na het bezoek aan café [café] gecontroleerd en in zijn auto werden 2460 gram hennep en 22 XTC-pillen aangetroffen. [betrokkene] heeft op 4 mei 2012 bij de politie verklaard dat hij de drugs op moest halen voor Poolse mensen en dat hij de hennep heeft gehaald bij een Turkse man. Op de vraag hoe deze Turkse man in zijn telefoon staat antwoordde hij: “Ik zet hem er in als "Alpen", van Apeldoorn en als de naam van de straat waar ik heen moest”. In de uitgelezen telefoon van [betrokkene] is onder de naam “Alpen” een nummer te vinden (eindigend op [nummer x]) dat niet overeenkomt met het nummer [telefoonnummer 1] of [telefoonnummer 2]. Weliswaar staat in het adresboek van de telefoon ook het nummer [telefoonnummer 1], maar dit staat opgeslagen onder “[alias 1]”. Ook het nummer [telefoonnummer 2] komt voor in het adresboek, maar dit staat opgeslagen onder de naam “Apeld”. Op grond van het voorgaande is er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs om het nummer [telefoonnummer 2] aan de verdachte toe te schrijven.
De verdachte dient daarom vrijgesproken te worden van het onder feit 1 tenlastegelegde.
II. Feit 3 (zaaksdossier E10)
Het onder 3 tenlastegelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich – samengevat – op het volgende standpunt gesteld. Sprake is geweest van een samenwerkingsverband. Onder de dekmantel van de growshop van de verdachte [medeverdachte 1] hebben de verdachten in onderling wisselende samenstellingen samengewerkt bij het telen van hennep. De officier van justitie heeft in dit verband gewezen op de uitspraak van de Hoge Raad van 2 februari 2010, ECLI:HR:2010:BK5193, inhoudende onder meer dat, om een persoon als deelnemer aan een organisatie in de zin van artikel 140 Wetboek van Strafrecht te kunnen aanmerken, niet vereist is dat vast komt te staan dat die persoon moet hebben samengewerkt, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is geweest. Hoewel niet alle verdachten in een uitgesproken rol in beeld komen, zijn alle verdachten wel meermalen in verbinding te brengen met hennepkwekerijen. [medeverdachte 1] heeft daarbij een centrale/faciliterende – geen leidende – rol gehad. De typerende – niet de enige vaste – werkwijze heeft er uit bestaan dat met valse of vervalste identiteitsbewijzen locaties werden gehuurd. In het bijzonder de verdachte [medeverdachte 2], destijds partner van verdachte [medeverdachte 1], heeft documenten misbruikt voor dat doel. De verdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] hebben bijdragen geleverd aan verschillende hennepkwekerijen. De rol van [medeverdachte 4] is in het algemeen die van opbouwer geweest. Via voornoemde verdachten zijn ook de verdachten [medeverdachte 5] en [verdachte] in beeld gekomen. Beiden zijn betrokken geweest bij meerdere hennepkwekerijen. Voorts was sprake van typisch crimineel gedrag dat wijst op de samenwerking, zoals door de verdachten gevoerde telefoongesprekken met verhullend taalgebruik en het aantreffen van een jammer bij [medeverdachte 4] en wapens bij [verdachte] en [medeverdachte 5].
Beoordelingskader
De rechtbank stelt voorop dat voor het antwoord op de vraag of gesproken kan worden van een criminele organisatie, sprake moet zijn van: (i) een organisatie, (ii) die het oogmerk heeft op criminele delicten, alsmede van (iii) deelneming door de verdachte aan die organisatie. Naar bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad dient bij de beantwoording van de vraag of sprake is van (i) een organisatie beoordeeld te worden of er een samenwerkingsverband is met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Direct contact met de medeverdachte(n) is niet vereist, maar afwezigheid daarvan levert naar het oordeel van de rechtbank geen positieve indicatie op voor het bestaan van een samenwerkingsverband. Steeds zal sprake moeten zijn typerende samenwerkingsgedragingen.
Onderzocht moet worden of daar in het onderhavige geval sprake van is geweest.
Samenwerkingsverband
Het dossier E10, dat ziet op de vermeende criminele organisatie, is met name opgebouwd uit een beschrijving van verschillende locaties waar hennepkwekerijen en/of hennep zijn aangetroffen. Op een deel van deze locaties is
backwards(achteruit) gerechercheerd. Bij de beoordeling is de rechtbank nagegaan of de verdachte en diens medeverdachten bij de verschillende ontmantelde henneplocaties c.q. bij de aangetroffen hennep – in onderlinge samenhang bezien – strafrechtelijke betrokkenheid van afdoende gewicht kan worden toegedicht. Wat betreft de verdachte [verdachte] geldt dat de rechtbank onder feit 2 zijn betrokkenheid bij de hennepkwekerijen Eerbeek, Fabianusstraat en Imkersdreef in de vorm van medeplegen bewezen zal verklaren. In de zaak Eerbeek komt naast de verdachte medeverdachte [medeverdachte 4] (als medeplichtige) in beeld. In de zaak Imkersdreef worden enkele verdachten uit het Ditto-onderzoek waargenomen ([medeverdachte 5] als medeplichtige en daarnaast [medeverdachte 4] als medepleger). Op basis van de stukken kan slechts worden vastgesteld dat de verdachte op deze locaties met de medeverdachten in beeld komt bij het telen van hennep. Specifieke samenwerkingshandelingen kunnen echter niet worden afgeleid uit de onderliggende stukken. Ten aanzien van de locatie Fabianusstraat is niet vastgesteld dat daarbij andere verdachten uit het Ditto-onderzoek waren betrokken. Op basis van het dossier kan evenmin worden vastgesteld dat de verdachte bij andere hennepkwekerijen is betrokken.
Daarnaast bevat het dossier belastende tap- en pinggesprekken gevoerd door de verdachte, in het bijzonder op 1 september 2012, waarin onder meer wordt gesproken over “of ze liggend zijn” (dit zou duiden op henneptoppen die zo zwaar dat ze kunnen gaan liggen) en op 5 september 2012 in welk gesprek naar de verdachte wordt gepingd “kind zag er goed uit”. Deze gesprekken zijn echter niet met de medeverdachten gevoerd. Wat betreft het opgenomen gesprek op 24 oktober 2012 waar de verdachte zegt: “Wie zijn allemaal daar dan? Die van die plantjes?” valt niet vast te stellen met wie hij dit gesprek heeft gevoerd. Daarnaast zijn er op een verblijfplaats van de verdachte (Mezenweg) goederen aangetroffen die gebruikt worden bij de hennepteelt en notities die duiden op hennepteelt. Op een andere verblijfplaats van de verdachte (Lage Bergweg) is een ploertendoder aangetroffen.
Uit het voorgaande volgt de conclusie dat verdachte zich weliswaar met anderen heeft bezig gehouden met de illegale handel in en/of teelt van hennep, maar het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten voor de stelling dat de verdachte met een of meer van de medeverdachten een samenwerkingsverband heeft gevormd. Bij gebreke van typerende samenwerkingsgedragingen kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen dat de verdachte met een of meer van diens medeverdachten een criminele organisatie heeft gevormd.

BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage II vermelde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte:
2.
hijop
een of meertijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode van 22 augustus
2012 tot en met 02 oktober 2012, te Eerbeek en
/ofApeldoorn,
in elk geval
in Nederland,meermalen,
althans eenmaal,tezamen en in vereniging met
een of
meerander
(en
), althans alleen, in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf,
- ( E06: ZD Eerbeek) in de periode van 22 augustus 2012 tot en met 19 september
2012, te Eerbeek, opzettelijk
een aantal van ongeveer509 hennepplant
(en
),
althans een hoeveelheid van meer dan 30 gram,zijnde hennep
,een middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, heeft
verkocht en/of afgeleverd
en/of verstrekt en/of vervoerd en/ofgeteeld
en/of bereid en/of bewerkt en/of
verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, en
/of
- ( E34: ZD Fabianusstraat) in de periode van 27 augustus 2012 tot en met 06
september 2012, te Apeldoorn, opzettelijk
een aantal van ongeveer178
hennepplant
(en
),
althans een hoeveelheid van meer dan 30 gram,zijnde hennep
,
een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, heeft
verkocht
en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/ofgeteeld
en/of bereid
en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
en
/of
- ( E11: ZD Imkersdeef) in de periode van 06 september 2012 tot en met 02 oktober
2012, te Apeldoorn, opzettelijk
een aantal van ongeveer105 hennepplant
(en
),
althans een hoeveelheid van meer dan 30 gram,zijnde hennep
,een middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, heeft
verkocht
en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/ofgeteeld
en/of bereid en/of
bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
terwijl dit
(telkens)(E06: ZD Eerbeek)betrekking had op een
of meergrote hoeveelhe
(i
)d
(en)hennep;
4.
hijop
of omstreeks13 november 2012 te Beekbergen
, althans in Nederland,
een wapen van categorie I onder 3°, te weten een ploertendoder, voorhanden
heeft gehad
en/of heeft gedragen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

BEWIJSMOTIVERING

Bij dit vonnis is als bijlage II een overzicht gevoegd van de bewijsmiddelen inhoudende de redengevende feiten en omstandigheden die tot het bewijs hebben bijgedragen. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

NADERE BEWIJSOVERWEGING

De rechtbank is van oordeel dat bij het onder 2 bewezen verklaarde feit sprake is van
handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Daarvoor acht de rechtbank het
volgende van belang.
ZD-Eerbeek:
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 30 oktober 2012, met bijlage
(pagina’s 0201 tot en met 0204 van zaaksdossier E06) was in de kelder van het bedrijfspand
een ruimte afgetimmerd waarin een hennepkwekerij werd aangetroffen met een afmeting
van 10,7 bij 3,8 meter. De capaciteit van deze kwekerij was niet gering (509 planten).
De hennepkwekerij was voorzien van onder andere een groot aantal armaturen en
assimilatielampen, tijdschakelaars, transformatoren, een snelheidsregelaar, ventilatoren en
een water- en beluchtingspomp. Er is derhalve een behoorlijke investering gedaan om deze
kwekerij op te zetten. Het teeltproces geschiedde onder gecontroleerde condities en met
behulp van technische middelen.
ZD-Fabianusstraat:
Blijkens het proces-verbaal van betreding ter inbeslagneming van 6 september 2012, met
bijlage (pagina’s 0047 tot en met 0053 van zaaksdossier E34) werd in deze woning een
hennepkwekerij aangetroffen. De capaciteit van deze kwekerij was niet gering (178
planten).
De hennepkwekerij was voorzien van onder andere een groot aantal armaturen en
assimilatielampen, tijdschakelaars, transformatoren, snelheidsregelaars en ventilatoren. Er is
derhalve een behoorlijke investering gedaan om deze kwekerij op te zetten. Het teeltproces
geschiedde onder gecontroleerde condities en met behulp van technische middelen.
ZD-Imkersdreef
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 2 oktober 2012, met bijlage
(pagina’s 0046 tot en met 0051 van zaaksdossier E11) werd in deze woning een
hennepkwekerij aangetroffen. De capaciteit van deze kwekerij was niet gering (105
planten).
De hennepkwekerij was voorts voorzien van onder andere een groot aantal
armaturen en assimilatielampen, tijdschakelaars, transformatoren en ventilatoren. Er is
derhalve een behoorlijke investering gedaan om deze kwekerij op te zetten. Het teeltproces
geschiedde onder gecontroleerde condities en met behulp van technische middelen.

STRAFBAARHEID FEITEN

De bewezen feiten leveren op:
2. MEDEPLEGEN VAN: IN DE UITOEFENING VAN EEN BEROEP OF BEDRIJF OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 3, ONDER B, VAN DE OPIUMWET, GEGEVEN VERBOD, TERWIJL HET FEIT BETREKKING HEEFT OP EEN GROTE HOEVEELHEID VAN HET MIDDEL;
en
MEDEPLEGEN VAN: IN DE UITOEFENING VAN EEN BEDRIJF OF BEROEP OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 3, ONDER B, VAN DE OPIUMWET, GEGEVEN VERBOD, MEERMALEN GEPLEEGD;
4. HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 13, EERSTE LID, VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

STRAFBAARHEID VERDACHTE

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

STRAFMOTIVERING

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan het opzetten, inrichten en exploiteren van een drietal hennepkwekerijen in een bedrijfspand en in woningen en het vervolgens aldaar telen van respectievelijk 509, 178 en 105 hennepplanten.
De hennepteelt is onaanvaardbaar en moet vanwege het belang van de volksgezondheid, om sociale en economische redenen en ter bestrijding van de bijkomende criminaliteit worden bestreden.
Hennepteelt levert een softdrug op die bij langdurig gebruik kan leiden tot schade voor de gezondheid.
De hennepteelt is echter niet alleen uit het oogpunt van de volksgezondheid maatschappelijk onaanvaardbaar maar ook omdat met de handel in hennep buiten de reguliere en legale economie om grote winsten worden gemaakt. Inmiddels moet het telen van softdrugs namelijk allang niet meer worden gezien als een relatief onschuldige bezigheid die plaatsvindt uit idealisme. De handel in softdrugs is al sinds lange tijd grotendeels in handen van criminelen/criminele organisaties omdat er veel geld mee te verdienen is. Het gevolg is dat er allerlei andere vormen van criminaliteit door worden veroorzaakt en mee samenhangen.
Daar komt bij dat de hennepteelt in woningen overlast, verloedering en (brand)gevaarlijke situaties in die woningen en daarmee in woonwijken veroorzaakt.
De verdachte heeft zich hieraan niets gelegen laten liggen. Hij heeft zich slechts laten leiden door de vooruitzichten van financieel gewin.
Dit alles maakt dat dergelijke feiten consequent moeten worden bestreden en aangepakt en dat daartegen streng moet worden opgetreden.
Tevens heeft de verdachte een ploertendoder voor handen gehad. Dit is een verboden wapen dat tegen personen wordt gebruikt. Derhalve moet dit wapen uit het maatschappelijk verkeer worden gehouden en verwijderd.
Wat de persoon van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden betreft, heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 18 september 2014 en de reclasseringsrapporten van 22 juni 2009, 31 januari 2013, 13 februari 2013 en 1 november 2014. Uit voornoemd uittreksel blijkt dat de verdachte niet eerder met politie, justitie en de strafrechter in aanraking is geweest voor overtreding van de Opiumwet.
Bij de strafoplegging gaat de rechtbank uit van de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht ten aanzien van Opiumwetdelicten.
Alles overziend en afwegend is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 140 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar in combinatie met de maximale werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, passend en geboden is. Aan het voorwaardelijk deel van de vrijheidsstraf zal de rechtbank – naast de algemene voorwaarde dat de verdachte geen strafbare feiten pleegt – verbinden de bijzondere voorwaarden van een meldingsplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling voor de bij de verdachte aanwezige problematiek.
Het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf is bedoeld om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen. Daarnaast acht de rechtbank het opleggen van een proeftijd van drie jaar geïndiceerd omdat zij er niet van overtuigd is dat de verdachte geheel is doordrongen van het strafwaardige van zijn handelen. Bovendien kan de verdachte op deze wijze gedurende langere tijd worden ondersteund en begeleid door de reclassering.
Nu de aan de verdachte op te leggen vrijheidsstraf gelijk is aan de tijd die hij in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zal de rechtbank het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

IN BESLAG GENOMEN VOORWERPEN

Met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen heeft de officier van justitie een lijst overgelegd en het navolgende gevorderd:
- verbeurdverklaring van de onder 5 en 6 genoemde voorwerpen;
- onttrekking aan het verkeer van de onder 1, 2 en 8 tot en met 14 genoemde voorwerpen;
- teruggave aan de verdachte van de onder 3, 4 en 7 genoemde voorwerpen.
Voornoemde lijst is als bijlage III aan dit vonnis gehecht.
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over de in beslag genomen voorwerpen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd voldoet aan de daaraan door de wet gestelde eisen en zij zal dan ook hetgeen gevorderd is integraal toewijzen.

VORDERINGEN BENADEELDE PARTIJEN

Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd:
- [benadeelde partij 1]: zij vordert € 22.081,76 aan materiële schadevergoeding ter zake van het onder 3 ten laste gelegde feit;
- [benadeelde partij 2]: hij vordert € 13.410,09 aan materiële schadevergoeding ter zake van het onder 3 ten laste gelegde feit.
De benadeelde partijen zullen in de vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte zal worden vrijgesproken voor het onder 3 ten laste gelegde feit.
De vorderingen kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zullen worden verklaard, zullen zij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ten verwere tegen de vorderingen gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

BESLISSING

De rechtbank:
verklaart
niet bewezen, dat de verdachte de
onder 1 en 3ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart
bewezen, dat de verdachte de
onder 2 en 4ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 140 (honderdveertig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
60 (zestig) dagen, niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de
proeftijd, die hierbij wordt gesteld op
3 (drie) jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig
maken;
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking
verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als
bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan
huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal zich melden bij GGZ Tactus, Verlengde Ooyerhoekseweg
30 te 7207 BJ Zutphen, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk
vindt;
- de veroordeelde zal zich ambulant laten behandelen voor zijn psychische
klachten door een psycholoog of soortgelijke ambulante (forensische) zorg, zulks ter
beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de
aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de
instelling/behandelaar zullen worden gegeven, indien en zolang de reclassering
noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
-
verklaart verbeurdde voorwerpen genoemd onder 5 en 6 van bijlage III;
-
verklaart onttrokken aan het verkeerde voorwerpen genoemd onder 1, 2 en 8 tot en
met 14 van bijlage III;
- gelast de
teruggave aan verdachtevan de voorwerpen genoemd onder 3, 4 en 7 van
bijlage III;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1], [adres BP 1], niet-ontvankelijk in de vordering; bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij 1] in de kosten door de verdachte ten verwere tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2], [adres BP 2]
niet-ontvankelijk in de vordering; bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij 2] in de kosten door de verdachte ten verwere tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter,
mr. K. Helmich en mr. G.M. Munnichs, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Gaal, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 december 2014.
Bijlage I bij vonnis d.d. 19 december 2014 van: O. [verdachte]

TEKST NADER OMSCHREVEN TENLASTELEGGING:

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Zaaksdossier Borden
hij, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, op een of meer
tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 april 2012 tot en met 3 mei 2012
te Apeldoorn en/of Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk heeft verkocht
en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk
aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 2470 gram hennep, althans
een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde een middel als bedoeld
in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het
vijfde lid van artikel 3a van die wet en/of 22, althans een of meerdere XTC
pillen, bevattende MDMA, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van
die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 11 lid 2 Opiumwet
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 22 augustus
2012 tot en met 02 oktober 2012, te Eerbeek en/of Apeldoorn, in elk geval
in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een of
meer ander(en), althans alleen, in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf,
- ( E06: ZD Eerbeek) in de periode van 22 augustus 2012 tot en met 19 september
2012, te Eerbeek, opzettelijk een aantal van ongeveer 509 hennepplant(en),
althans een hoeveelheid van meer dan 30 gram, zijnde hennep, een middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, heeft verkocht en/of afgeleverd
en/of verstrekt en/of vervoerd en/of geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of
verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, en/of
- ( E34: ZD Fabianusstraat) in de periode van 27 augustus 2012 tot en met 06
september 2012, te Apeldoorn, opzettelijk een aantal van ongeveer 178
hennepplant(en), althans een hoeveelheid van meer dan 30 gram, zijnde hennep,
een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, heeft verkocht
en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of geteeld en/of bereid
en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad
en/of
- ( E11: ZD Imkersdeef) in de periode van 06 september 2012 tot en met 02 oktober
2012, te Apeldoorn, opzettelijk een aantal van ongeveer 105 hennepplant(en),
althans een hoeveelheid van meer dan 30 gram, zijnde hennep, een middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, heeft verkocht
en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of geteeld en/of bereid en/of
bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
terwijl dit (telkens) betrekking had op een of meer grote hoeveelhe(i)d(en)
hennep;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 11 lid 2 Opiumwet
3.
Zaaksdossier E10
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2012
tot en met 13 november 2012, te Eerbeek en/of Apeldoorn en/of Deventer en/of ’s
Hertogenbosch en/of Vaassen en/of Heerenveen en/of Delft en/of Wateringen
en/of Den Haag en/of Leiden, in elk geval in Nederland, leiding heeft gegeven
danwel heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit (onder meer) hem zelf,
verdachte, en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3]
en/of [medeverdachte 4] en/of een of meer andere perso(o)n(en), en welke organisatie tot
oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het opzettelijk al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf
telen/bereiden/bewerken/verwerken/verkopen/afleveren/verstrekken/vervoeren
van hennep, zijnde een middel van lijst II behorende bij de Opiumwet,
terwijl dit betrekking had op een of meer grote hoeveelhe(i)d(en) hennep
en/of
- diefstal van stroom/elektriciteit als bedoeld in artikel 310/311 wetboek van
strafrecht en/of
- valsheid in geschriften als bedoeld in artikel 225 wetboek van strafrecht
en/of 231 wetboek van strafrecht;
artikel 11a Opiumwet
artikel 140 wetboek van strafrecht
4.
Zaaksdossier E29
hij op of omstreeks 13 november 2012 te Beekbergen, althans in Nederland,
een wapen van categorie I onder 3°, te weten een ploertendoder, voorhanden
heeft gehad en/of heeft gedragen;
art 13 lid 1 Wet wapens en munitie