In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een bevoegdheidsincident in een erfrechtelijke kwestie tussen een broer en een zus. De broer, eiser in de hoofdzaak, woont in Eindhoven, terwijl de zus, gedaagde sub 1, ook in Nederland woont. Gedaagde sub 2, die in Spanje woont, is niet verschenen. De zus heeft een incidentele vordering ingediend waarin zij verzoekt om de rechtbank zich onbevoegd te verklaren. De broer voert verweer en stelt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op basis van artikel 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), aangezien de zus haar woonplaats in Nederland heeft.
De rechtbank heeft de procedure beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving. Er zijn geen verdragen of verordeningen van toepassing die de rechtsmacht in deze zaak regelen. De EEX-Verordening en de Europese Erfrechtverordening zijn niet van toepassing. De rechtbank concludeert dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, omdat de zus in Nederland woont. De rechtbank wijst de incidentele vordering van de zus af, omdat er geen juridische basis is om de rechtsmacht van de Nederlandse rechter in twijfel te trekken. De rechtbank houdt de beslissing over de kosten van het incident aan tot de hoofdzaak is behandeld.
De uitspraak is gedaan op 5 november 2014 door mr. M. Fiege en betreft een vonnis in incident. De zaak zal op 17 december 2014 opnieuw op de rol komen voor conclusie van antwoord.