ECLI:NL:RBROT:2014:10560

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 november 2014
Publicatiedatum
23 december 2014
Zaaknummer
C/10/431128 / HA ZA 13-835
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in erfrechtelijke geschil tussen broer en zus met internationale elementen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een bevoegdheidsincident in een erfrechtelijke kwestie tussen een broer en een zus. De broer, eiser in de hoofdzaak, woont in Eindhoven, terwijl de zus, gedaagde sub 1, ook in Nederland woont. Gedaagde sub 2, die in Spanje woont, is niet verschenen. De zus heeft een incidentele vordering ingediend waarin zij verzoekt om de rechtbank zich onbevoegd te verklaren. De broer voert verweer en stelt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op basis van artikel 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), aangezien de zus haar woonplaats in Nederland heeft.

De rechtbank heeft de procedure beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving. Er zijn geen verdragen of verordeningen van toepassing die de rechtsmacht in deze zaak regelen. De EEX-Verordening en de Europese Erfrechtverordening zijn niet van toepassing. De rechtbank concludeert dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, omdat de zus in Nederland woont. De rechtbank wijst de incidentele vordering van de zus af, omdat er geen juridische basis is om de rechtsmacht van de Nederlandse rechter in twijfel te trekken. De rechtbank houdt de beslissing over de kosten van het incident aan tot de hoofdzaak is behandeld.

De uitspraak is gedaan op 5 november 2014 door mr. M. Fiege en betreft een vonnis in incident. De zaak zal op 17 december 2014 opnieuw op de rol komen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie 1
zaaknummer / rolnummer: C/10/431128 / HA ZA 13-835
Vonnis in incident van 5 november 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te Eindhoven,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. C.C.C.A.M. Kuijken te Valkenswaard,
tegen

1.[gedaagde1],

wonende te [woonplaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. Ch.L. van den Puttelaar te Rotterdam,
2.
[gedaagde2],
wonende te [woonplaats], Spanje,
gedaagde in de hoofdzaak,
niet verschenen.
Eiser in de hoofdzaak en gedaagde sub 1 in de hoofdzaak zullen hierna de broer en de zus genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 juni 2013, met producties;
  • de akte uitlating aan de zijde van de broer;
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring, met producties;
  • de incidentele conclusie van antwoord, met productie;
  • de schriftelijke pleitnota’s aan beide zijden en de reacties hierop aan beide zijden en de daarbij overgelegde producties;
  • de akte rectificatie aan de zijde van de broer.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
De zus vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. De broer voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.2.
In de hoofdzaak vordert de broer de verdeling van de nalatenschappen van de ouders van partijen vast te stellen. De vader van partijen is overleden op 11 februari 1993 te Eindhoven en de moeder van partijen is overleden op 25 oktober 2011 te Spanje. Beide ouders hebben over hun nalatenschap beschikt middels een op 31 oktober 1988 te Amsterdam verleden testament. Partijen in de hoofdzaak zijn de erfgenamen. Tot de nalatenschap van de moeder van partijen behoort onder meer een aantal onroerende zaken gelegen in Spanje.
2.3.
De zus heeft aan haar incidentele vordering ten grondslag gelegd dat de Nederlandse rechter in deze zaak geen rechtsmacht toekomt, nu er rechtens en feitelijk geen enkele verbondenheid met de Nederlandse rechtssfeer bestaat. De broer heeft gesteld dat de Nederlandse rechter ingevolge artikel 2 Rv rechtsmacht heeft, aangezien de zus haar woonplaats in Nederland heeft.
2.4.
De rechtbank overweegt als volgt.
Er zijn geen verdragen of verordeningen van toepassing die de rechtsmacht in zaken als de onderhavige regelen. De EEX-Verordening (Verordening nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken) is immers, gezien het bepaalde in artikel 1 lid 2 onder a) van deze verordening, niet van toepassing en de Europese Erfrechtverordening (Verordening nr. 650/2012) is nog niet van toepassing.
De vraag of de Nederlandse rechter te dezen rechtsmacht heeft, dient derhalve beoordeeld te worden aan de hand van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Ingevolge artikel 2 Rv heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht, nu de zus haar woonplaats in Nederland heeft. Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kent ten aanzien van dagvaardingszaken geen zogenaamde “forum non conveniens-correctie” waar de zus een beroep op doet. Indien derhalve al juist zou zijn de stelling van de zus dat onderhavige zaak geen enkele binding heeft met de rechtssfeer van Nederland of dat een gerecht in Spanje in een geschiktere positie verkeert om de zaak te behandelen, biedt de wet geen ruimte om om die reden, in weerwil van artikel 2 Rv, geen rechtsmacht van de Nederlandse rechter aan te nemen. Ook eventuele complicaties bij de behandeling van de zaak voor de Nederlandse rechter of bij de tenuitvoerlegging van een Nederlands vonnis vormen onvoldoende grond om artikel 2 Rv opzij te zetten.
De stelling van de zus dat uit het feit dat artikel 6 Rv onder g bepaalt dat de Nederlandse rechter eveneens rechtsmacht heeft in zaken betreffende nalatenschappen indien de erflater zijn laatste woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland had, a contrario kan worden afgeleid dat de wetgever geen rechtsmacht heeft als er geen vermogensbestanddelen in Nederland aanwezig zijn, is onjuist, zodat de rechtbank ook aan deze stelling voorbij gaat.
Het voorgaande betekent dat de incidentele vordering zal worden afgewezen.
2.5.
De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst het gevorderde af,
3.2.
houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan,
in de hoofdzaak
3.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
17 december 2014voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2014. [1]

Voetnoten

1.204