ECLI:NL:RBROT:2014:10561

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 december 2014
Publicatiedatum
23 december 2014
Zaaknummer
C/10/444601 / HA ZA 14-185
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in civiele procedure tussen expeditiebedrijf en Duitse rechtspersoon

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een bevoegdheidsincident tussen een expeditiebedrijf, aangeduid als [eiser], en een Duitse rechtspersoon, aangeduid als [gedaagde]. De zaak is ontstaan uit een geschil over de betaling van extra loskosten voor zendingen graniet. [Eiser] vordert dat de rechtbank [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 260.953,48, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. [Gedaagde] heeft in haar incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring aangevoerd dat er een forumkeuze is gemaakt voor een Duits gerecht, gebaseerd op de Algemene Duitse Spediteurvoorwaarden (ADSp). De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verwijzing naar de ADSp in de opdrachtbevestiging van [gedaagde] niet rechtsgeldig is, omdat deze enkel betrekking heeft op de rol van [gedaagde] als opdrachtnemer en niet op de huidige rechtsverhouding waarin [gedaagde] als opdrachtgever optreedt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de forumkeuze niet voldoet aan de vereisten van artikel 23 van de EEX-Vo, waardoor de rechtbank bevoegd is om kennis te nemen van de vordering van [eiser]. De vordering van [gedaagde] tot onbevoegdverklaring is afgewezen, en [gedaagde] is veroordeeld in de proceskosten. De zaak is verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord op 14 januari 2015.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/444601 / HA ZA 14-185
Vonnis in incident van 17 december 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser],
gevestigd te [woonplaats],
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. J.F. van der Stelt,
tegen
de rechtspersoon naar het recht van het land en de plaats van haar vestiging
[gedaagde],
gevestigd te [woonplaats], Duitsland,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. T. van der Valk.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 31 december 2013;
  • de akte houdende overlegging producties;
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring, met producties;
  • de incidentele conclusie van antwoord, met één productie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. Het geschil in de hoofdzaak
2.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser]
€ 260.953,48 te betalen, althans al hetgeen door [eiser] ter zake van de extra loskosten van de zendingen graniet ex BAO HENG aan [betrokkene1] is betaald, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente ex artikel 6:119a BW, althans ex artikel 6:119 BW, met ingang van de dag van de betaling door [eiser] aan [betrokkene1], althans vanaf de dag van de dagvaarding, tot de dag van de algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.2.
Hieraan legt [eiser] de volgende stellingen ten grondslag - kort samengevat:
- [eiser] is een bedrijf dat expeditie- en agentuurwerkzaamheden verricht;
- [gedaagde] handelde tot 19 januari 2012 onder de naam ‘[betrokkene1]’ (hierna: [betrokkene1]);
- naast [gedaagde]/[betrokkene1] bestaat het bedrijf [gedaagde] Deep Sea Terminal B.V. (hierna: [betrokkene1]); [betrokkene1] is de rechtsopvolgster van [betrokkene2]
- medio 2010 ontving [eiser] van [betrokkene1] het verzoek na te gaan wat de lostarieven zijn die [betrokkene1] in rekening zou brengen voor het lossen uit zeeschepen in Rotterdam van zendingen graniet die zijn verpakt in kratten en big bags;
- vervolgens, nadat [betrokkene1] bij e-mailbericht van 28 april 2010 aan [eiser] een offerte had uitgebracht met daarin de verzochte lostarieven, heeft [eiser] bij e-mailbericht van 6 augustus 2010 op basis van deze offerte van [betrokkene1] op haar beurt een offerte gedaan aan [betrokkene1] (prod. 3 van [eiser]); deze offerte van [eiser] dient te worden gekwalificeerd als een aanbod in de zin van artikel 6:217 lid 1 BW;
- [betrokkene1] heeft vervolgens op 10 september 2010 een brief aan [eiser] (prod. 4 van [eiser]) gezonden, die moet worden gekwalificeerd als een aanvaarding van genoemd aanbod;
- bij brief van 8 oktober 2010 (prod. 5 van [eiser]) heeft [betrokkene1] [eiser] een tweede opdracht gegeven tot het lossen van graniet;
- na ontvangst van deze opdrachten van [betrokkene1] heeft [eiser] op haar beurt haar eigen opdracht aan [betrokkene1] bevestigd;
- [betrokkene1] heeft bij [eiser] extra loskosten in rekening gebracht; op haar beurt heeft [eiser] voor deze extra lossingskosten op 20 januari 2011 een factuur (prod. 11 van [eiser]) gestuurd aan [betrokkene1];
- hoewel zij contractueel gehouden is jegens [eiser] tot betaling van deze factuur, heeft [betrokkene1] tot op heden nagelaten deze factuur te voldoen;
- de overeenkomst tussen [eiser] en [betrokkene1] waarop [eiser] haar onderhavige vordering baseert, is de overeenkomst die tot stand is gekomen door genoemde opdrachtbevestiging van [betrokkene1] aan [eiser] van 10 september 2010, welke opdrachtbevestiging, als gezegd, moet worden aangemerkt als aanvaarding van het in genoemd e-mailbericht van 6 augustus 2010 neergelegde aanbod van [eiser] aan [betrokkene1].

3.Het geschil in het incident

3.1.
[gedaagde] (lees: [betrokkene1]) vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad zich onbevoegd verklaart, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, inclusief de nakosten dan wel, indien betekening van het in dezen te wijzen vonnis plaatsvindt, de daaraan verbonden kosten, met bepaling dat daarover wettelijke rente is verschuldigd met ingang van veertien dagen na de datum van het in dezen te wijzen vonnis.
3.2.
Hieraan legt [betrokkene1] de volgende stellingen ten grondslag - kort samengevat:
- in haar opdrachtbevestiging van 10 september 2010 verklaart [betrokkene1] de meest recente versie van de ‘
Allgemeine Deutsche Spediteurbedingungen’ (ADSp) van toepassing; [eiser] heeft deze toepasselijkverklaring niet afgewezen en evenmin naar haar eigen algemene voorwaarden verwezen, zodat de ADSp van toepassing zijn op de overeenkomst tussen [eiser] en [betrokkene1];
- artikel 30.2 ADSp kent een forumkeuzebeding voor alle rechtsgeschillen die voortvloeien uit of verband houden met de overeengekomen opdracht; voor het bepalen van de bevoegde rechter wordt aangeknoopt bij de vestigingsplaats van de ‘Spediteur’, derhalve [betrokkene1] (lees: [gedaagde]), die gevestigd is in Mannheim, Duitsland, zodat op grond van artikel 23 van de Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-Vo) deze rechtbank onbevoegd is kennis te nemen van de vordering van [eiser].
3.3.
[eiser] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering van [betrokkene1].
3.4.
Op de stellingen van [eiser] wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in het incident
4.1.
Niet in geschil is dat in geval van ongeldigheid van de onderhavige forumkeuze voor de Duitse rechter deze rechtbank bevoegd is op grond van artikel 5, aanhef en sub 1, EEX-Vo, welke verordening in het onderhavige geval zowel materieel, formeel als temporeel van toepassing is.
4.2.
Haar stelling dat [betrokkene1] in haar genoemde opdrachtbevestiging van 10 september 2010 de ADSp van toepassing verklaart, baseert [gedaagde] op de volgende standaardtekst onderaan deze opdrachtbevestiging:
Wir arbeiten ausschlieβlich auf Grundlage der Allgemeinen Deutschen Spediteurbedingungen, jeweils neueste Fassung. Diese beschränken in Ziffer 23 die Haftung für Güterschäden in speditionellem Gewahrsam auf € 5/kg, bei Transporten mit verschiedenen Beförderungsmitteln unter Einschluss einer Seebeförderung auf 2 SZR/kg sowie darüber hinaus je Schadenfall bzw. Schadenereignis auf € 1 Mio. bzw. € 2 Mio. oder 2 SZR/kg je nachdem, welcher Betrag höher ist. Ziffer 27 ADSp gilt nicht als Vereinbarung anderer Haftungshöchstbeträge im Sinne Art. 25 Montrealer Abkommen. Bei allgemeinen Binnenschiffstransporten gelten die Internationalen Verlade- und Transportbedingungen, jeweils neueste Fassung. Diese begrenzen nach § 17 die Haftung für Güterschäden bei nationalen Transporten auf 2 SZR/kg. Bei Containerbinnenschiffstransporten gelten die Allgemeinen Geschäftsbedingungen der Rhinecontainer B.V. Rotterdam. Diese sehen eine Haftung für Güterschäden bis zu 2 SZR/kg vor, soweit der Ort der Übernahme und der Ort der Ablieferung des Gutes innerhalb Deutschlands liegen.
Dat volgens haar het in artikel 30.2 ADSp neergelegde forumkeuzebeding in het onderhavige geval toepassing mist, baseert [eiser] onder meer op het volgende argument. Met bovengenoemde voorgedrukte verwijzing heeft [betrokkene1] slechts bedoeld dat op opdrachten die aan haar zijn gegeven de ADSp van toepassing zijn, niet op opdrachten die zij als opdrachtgever aan opdrachtnemers geeft, zoals in het onderhavige geval. Dat bovengenoemde verwijzing slechts betrekking heeft op de rol die [betrokkene1] speelt als opdrachtnemer/expediteur blijkt uit deze verwijzing zélf. Deze verwijzing begint namelijk met de woorden “
Wir arbeiten”; hiermee wordt aangegeven dat [betrokkene1] opdrachten als opdrachtnemer aanneemt en uitvoert en dat op die uitvoering (
Arbeit) door [betrokkene1] in de verhouding tot haar opdrachtgever de ADSp van toepassing zijn. Wat de onderhavige rechtsverhouding betreft, zijn deze rollen nu juist omgekeerd, aangezien [betrokkene1] zélf geen diensten verricht en er derhalve geen sprake is van ‘werkzaamheden’ van [betrokkene1] als bedoeld in bovengenoemde verwijzingstekst.
Over dit argument van [eiser] overweegt de rechtbank als volgt.
4.3.
[betrokkene1] beroept zich op de toepasselijkheid van de ADSp, niet (tevens) op de toepasselijkheid van andere sets algemene voorwaarden. Waar in bovengenoemde verwijzingstekst verwezen wordt naar andere sets algemene voorwaarden dan de ADSp, mag dan ook in zoverre voorbij worden gegaan aan deze verwijzingstekst.
4.4.
Uitsluitend de eerste volzin van de verwijzingstekst heeft betrekking op de toepasselijkheid van de ADSp, namelijk:
Wir arbeiten ausschlieβlich auf Grundlage der Allgemeinen Deutschen Spediteurbedingungen, jeweils neueste Fassung.
In dit incident hecht [betrokkene1] aan bovengenoemde verwijzingstekst belang omdat deze tekst deel uitmaakt van een van [betrokkene1] afkomstige brief die is gericht aan [eiser], namelijk bovengenoemde brief van 10 september 2010. Aangezien [betrokkene1], niet [eiser], de afzender is van deze brief, kan met het woord “
Wir” aan het begin van genoemde eerste volzin dus uitsluitend bedoeld zijn [betrokkene1]. Deze eerste volzin kan dan ook uitsluitend aldus worden verstaan dat de ADSp van toepassing zijn op werkzaamheden van
[betrokkene1], niet op werkzaamheden van [eiser]. In het onderhavige geval wordt betaling gevorderd als vergoeding van werkzaamheden van
[eiser]. Aangezien, als gezegd, de toepasselijkverklaring van de ADSp in de eerste volzin van bovengenoemde verwijzingstekst uitsluitend betrekking heeft op werkzaamheden van [betrokkene1], missen de ADSp, waaronder genoemd forumkeuzebeding van artikel 30.2 ADSp, derhalve toepassing.
4.5.
Het bovenstaande betekent dat voor wat betreft deze gestelde forumkeuze voor de Duitse rechter niet is voldaan aan de daaraan gestelde vereisten van artikel 23 EEX-Vo. Derhalve zal de incidentele vordering van [gedaagde] worden afgewezen en is deze rechtbank bevoegd kennis te nemen van de vordering van [eiser].
4.6.
Met het oog op het geval dat de rechtbank zou oordelen bevoegd te zijn kennis te nemen van de vordering van [eiser] heeft [gedaagde] in haar incidentele conclusie de rechtbank verzocht tussentijds hoger beroep van dit tussenvonnis toe te staan. Bijzondere omstandigheden waarom de rechtbank in afwijking van de hoofdregel van artikel 337 lid 2 Rv dit verzoek zou moeten inwilligen zijn echter onvoldoende gesteld dan wel gebleken, zodat dit verzoek zal worden afgewezen.
4.7.
Als de in het ongelijk gestelde partij in dit incident zal [gedaagde] in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
-
salaris advocaat € 452,00 (1 punt x tarief € 452,00)totaal € 452,00.
in de hoofdzaak
4.8.
De zaak zal naar de rol worden verwezen voor conclusie van antwoord.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
verklaart zich bevoegd kennis te nemen van de vordering van [eiser];
wijst de vordering van [gedaagde] af;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de zijde van [eiser] zijn begroot op € 452,00,
in de hoofdzaak
verwijst de zaak naar de rol van 14 januari 2015 voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Santema en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2014.
901/32