ECLI:NL:RBROT:2014:10645

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 december 2014
Publicatiedatum
30 december 2014
Zaaknummer
10/681182-14
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige verdachte voor de verkrachting van een 7-jarig meisje en het doen van een valse aangifte

Op 30 december 2014 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 1999, die werd beschuldigd van de verkrachting van een 7-jarig meisje en het doen van een valse aangifte. De verdachte was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd in een Justitiële Jeugdinrichting. Het onderzoek op de terechtzitting vond plaats op 16 december 2014. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging en een jeugddetentie van zes maanden, met een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ). De rechtbank oordeelde dat wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte het meisje op 11 juni 2014 in Hardinxveld-Giessendam had verkracht. Het slachtoffer had verklaard dat de verdachte haar had vastgepakt en in de bosjes had getrokken, waar hij seksuele handelingen met haar verrichtte. De verdachte had ook een valse aangifte gedaan van een ander strafbaar feit, wetende dat dit niet was gepleegd. De rechtbank achtte de verklaringen van de verdachte ongeloofwaardig en baseerde haar oordeel op de consistente verklaringen van het slachtoffer en getuigen, alsook op DNA-bewijs dat de verdachte verbond aan de plaats delict. De rechtbank legde de verdachte een jeugddetentie van zes maanden op, met aftrek van voorarrest, en een PIJ-maatregel, waarbij de behandeling in de Justitiële Jeugdinrichting Den Hey-Acker te Breda werd aanbevolen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de noodzaak van behandeling voor de verdachte, die een gebrekkige ontwikkeling vertoonde en een oppositioneel opstandige gedragsstoornis had. De vordering van de benadeelde partij werd toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van schadevergoeding.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team Jeugd
Parketnummer: 10/681182-14
Datum uitspraak: 30 december 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[Naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in Justitiële Jeugdinrichting De Hunnerberg, te Nijmegen,
raadsman mr. H. Folkers, advocaat te Rotterdam.

ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING

Het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 16 december 2014.

TENLASTELEGGING

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

EIS OFFICIER VAN JUSTITIE

De officier van justitie mr. A.P.G. de Beer heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest, alsmede oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ).

BEWEZENVERKLARING

Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op
of omstreeks11 juni 2014 te Hardinxveld-Giessendam door geweld en
/of (een)andere feitelijkhe
(i)d
(en
)en
/ofdoor
bedreiging met geweld en/ofbedreiging met
(een)andere feitelijkhe
(i)d
(en
)[naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2006) heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het
meermalen, althans eenmaal,
- brengen en
/ofhouden van zijn penis in de mond van die [naam slachtoffer] en
/of
- likken aan de vagina en/of aan
/tussende schaamlippen van die [naam slachtoffer]
en
- zich aftrekken naast die [naam slachtoffer] en
/of het klaarkomen over/op het lichaam en
/ofin het gezicht van die [naam slachtoffer],
het geweld en
/of (een)andere feitelijkhe
(i)d
(en
)en/of
de bedreiging met geweld en/ofde bedreiging met
(een)ander
efeitelijkhe
(i)d
(en
)heeft/hebben bestaan uit het
meermalen, althans eenmaal,
- trekken aan en
/ofvastpakken van het lichaam van die [naam slachtoffer]
(de bosjes in
)en
/of
-
(stevig
)vastpakken en
/ofvasthouden van die [naam slachtoffer] en
/of
- plaatsen van die [naam slachtoffer] op de grond en
/of (vervolgens
)zitten en/of liggen op het lichaam van die [naam slachtoffer] en
/of
- zeggen tegen die [naam slachtoffer]: "Ga liggen, want ik doe mijn piemel in je mond" en
/of"Ik wil alleen mijn piemel in je bek/mond proppen",
althans woorden van gelijke (dreigende) aard/strekking,en
- verplaatsen van en/of trekken aan de onderbroek van die [naam slachtoffer] en
/of
- voorbij gaan aan de
(verbale en
/ofnon-verbale
)protesten van die [naam slachtoffer] en
/of
- feit dat er sprake was van een uit verdachtes leeftijd voortvloeiend psychisch en
/offysiek en
/ofgeestelijk overwicht en
/of
- feit dat hij, verdachte,
(aldus
)een voor die [naam slachtoffer] dreigende situatie heeft doen ontstaan;
2.
hij op
of omstreeks30 juni 2014 te Dordrecht aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat feit niet was gepleegd, immers heeft verdachte toen aldaar ten overstaan van [naam] en[naam], aspirant respecti
evelijk brigadier van politie Eenheid Rotterdam, opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte gedaan van
het
aanrandingdoor twee hem verder onbekend gebleven jongens
, althansgedwongen te zijn tot zich aftrekken, op 10 juni 2014 te Hardinxveld-Giessendam [een strafbaar feit als bedoeld in artikel
246, althans284, van het wetboek van strafrecht];
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

BEWIJSMOTIVERING

De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden, die zijn opgenomen in de aan dit vonnis gehechte bijlage II.

NADERE BEWIJSMOTIVERING

Namens de verdachte is door de raadsman vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder feit 1 primair en subsidiair en het onder feit 2 ten laste gelegde in verband met het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
De rechtbank overweegt als volgt.
In het dossier bevindt zich een aangifte van [naam aangever], van 12 juni 2014 (proces-verbaalnummer: 2014242877-1), waarin [naam aangever] aangifte doet van een zedenmisdrijf betreffende haar dochter [naam slachtoffer] ([naam slachtoffer]). [naam slachtoffer] heeft haar moeder verteld dat zij op 11 juni 2014 samen met haar vriendje [naam getuige] aan het spelen was, toen een jongen haar heeft vastgepakt en haar de bosjes heeft ingetrokken. Aldaar heeft de jongen seksuele handelingen met haar verricht.
Naar aanleiding van de aangifte zijn zowel [naam slachtoffer] als haar vriendje [naam getuige] ([naam getuige]) tijdens een studioverhoor op 13 juni 2014 afzonderlijk van elkaar gehoord. Uit het studioverhoor van [naam slachtoffer] (VSNR nummer: 2014242877-3, pagina 314 en volgende van het dossier) blijkt onder meer het volgende.
[naam slachtoffer] heeft (samengevat) verklaard dat de jongen haar heeft vastgepakt en haar de bosjes heeft ingetrokken. [naam slachtoffer] probeerde zich los te rukken, maar hij hield haar steeds steviger vast. De jongen heeft tegen haar gezegd “ga liggen want ik doe mijn piemel in je mond” en dat ze moest gaan liggen en haar mond open moest doen zodat hij zijn piemel in haar mond of bek kon proppen. [naam slachtoffer] wilde dat niet. De jongen heeft [naam slachtoffer] op de grond gelegd en zijn piemel in haar mond gedaan. [naam slachtoffer] heeft verder verklaard dat de jongen ook aan haar ‘voorbillen’ heeft gelikt. De jongen heeft nadat hij zijn piemel in haar mond had gedaan, vervolgens zelf nog aan zijn piemel getrokken waardoor er wit spul uit kwam. Dit witte spul heeft hij op het lichaam van [naam slachtoffer] gespoten. [naam slachtoffer] heeft verklaard het niet te hebben gewild, maar dat zij niets kon doen. [naam slachtoffer] heeft vervolgens een signalement van de jongen gegeven, onder meer inhoudende: een jongen van ongeveer 14-16 jaar, met een kuif in zijn haar, rode pet met klep aan de zijkant en rode vlekjes in het gezicht.
Uit het studioverhoor van [naam getuige] (VSNR nummer: 2014_242877_1, pagina 275 en volgende van het dossier) blijkt dat [naam getuige] heeft gezien dat de jongen [naam slachtoffer] hard bij haar buik pakte en meenam naar de bosjes, haar op de grond legde, dat de jongen zijn broek open deed en zijn piemel in de mond van [naam slachtoffer] stopte. [naam slachtoffer] lag op de grond in de bosjes, terwijl de jongen boven op haar lag. [naam slachtoffer] kon niet weg, de jongen duwde haar steeds op de grond. [naam slachtoffer] heeft tegen [naam getuige] gezegd dat zij het niet leuk vond. Ook [naam getuige] heeft een signalement van de jongen gegeven, onder meer inhoudende dat de jongen een rode pet, blauwe spijkerbroek, zwart t-shirt en schoenen van Nike droeg.
Uit het proces-verbaal van bevindingen (nummer: 2014242877-6, pagina 65 en volgende van het dossier) blijkt dat verbalisant op 12 juni 2014 in het park waar het zedendelict heeft plaatsgevonden een jongen heeft gezien met een rood petje en vlekjes/puistjes op zijn wangen. De jongen voldeed aan het opgegeven signalement. De verbalisant heeft de jongen aangesproken en gevraagd naar zijn naam en gegevens. Het bleek om de verdachte te gaan.
De verbalisant heeft ter plekke foto’s genomen van de verdachte.
Naar aanleiding van het delict is sporenonderzoek verricht naar de kleding van [naam slachtoffer]. Op het broekje van [naam slachtoffer], met SIN-Nummer: AAGO8373NL (proces-verbaalnummer: 2014242877-4 en bijlagen, van 23 juni 2014) zijn DNA-sporen (sperma) aangetroffen. Deze sporen zijn vergeleken met het DNA van verdachte. Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 3 juli 2014 (zaaknummer 2014.06.24.033, pagina 238 en volgende van het dossier) blijkt dat het DNA-profiel van verdachte (RABB5492NL) matcht met het DNA-profiel van het sperma in het spoor AAGO8373NL#03 (bemonstering buitenzijde voorzijde broek). Dit betekent dat het sperma in het spoor AAGO8373NL#03 afkomstig kan zijn van verdachte. De matchkans van het DNA-profiel van het sperma in het spoor AAGO8373NL#03 is kleiner dan één op één miljard. Gelet op de consistente en op essentiële onderdelen gelijkluidende verklaringen van [naam slachtoffer] en haar vriendje, het feit dat de verdachte past in het door de kinderen gegeven signalement en de DNA-match, acht de rechtbank het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Weliswaar heeft verdachte ontkend ter plaatse aanwezig te zijn geweest en het meisje verkracht te hebben, maar de rechtbank acht zijn verklaringen ter zake ongeloofwaardig. Daartoe overweegt de rechtbank dat de verdachte gedurende het onderzoek verschillende en met elkaar tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over waar hij op en rond het tijdstip van de verkrachting was. Immers heeft hij op 21 juni 2014 verklaard (PL1700-2014242877-35, pagina 14 en volgende van het dossier) op 10 juni 2014 de hele dag en avond thuis te zijn geweest en op 11 juni 2014 naar Rotterdam te zijn gefietst, waar hij tussen 12.00 en 13.00 uur aankwam, waarna hij rond 14.00 uur terug is gaan fietsen naar Sliedrecht.
Op 22 juni heeft verdachte, nadat hij geconfronteerd was met het feit dat zijn verklaring over hetgeen hij op 11 juni heeft gedaan niet klopt met de zendmastgegevens die uit het onderzoek naar zijn telefoon zijn gekomen, niet willen verklaren (PL1700-2014242877-38, pagina 20 en volgende van het dossier).
Op 10 november 2014 heeft de verdachte bij de rechter-commissaris verklaard dat hij op 11 juni 2014 in de ochtend is gaan fietsen naar Rotterdam en vanuit Rotterdam naar Merwebolder is gefietst, waar hij rond 13.15/13.45 uur aankwam. Daar heeft hij zijn vriend [naam] bezocht. Tussen 16.00 en 16.45 uur is verdachte daar weer weggegaan, waarna hij tussen 16.30 en 17.00 uur is aangekomen bij zijn vriend [naam2].
De ter zake door de rechter-commissaris gehoorde getuigen ([namen getuigen]) hebben zijn aanwezigheid op 11 juni 2014 in de middag bij zijn vriend [naam] niet kunnen bevestigen. Wel blijkt uit de verklaring van [naam getuige] dat [naam] op 11 juni 2014 heeft gewerkt en blijkt uit alle genoemde getuigenverklaringen dat [naam]op de dagen dat hij werkt niet voor 16.00 uur thuis is (meestal pas rond 16.30 uur), hetgeen de verklaring van de verdachte onaannemelijk maakt.
Ter terechtzitting heeft verdachte op vragen ten aanzien van voormelde discrepanties geen antwoord willen geven, terwijl dat naar het oordeel van de rechtbank wel op zijn weg had gelegen.
Voorts heeft de verdachte op 30 juni 2014 aangifte (proces-verbaalnummer: 2014269023-1, pagina 241 en volgende van het dossier) gedaan van een strafbaar feit. In de aangifte heeft hij (samengevat) verklaard dat hij op 10 juni 2014 - zijnde een dag voordat de verkrachting van [naam slachtoffer] plaats vond - door twee voor hem onbekende jongens is bedreigd met een mes.
Onder deze dreiging moest hij zichzelf aftrekken en zijn sperma in een potje deponeren.
De jongens hadden de verdachte meegedeeld dat zij zijn sperma wilden gebruiken om verkrachtingen in scene te kunnen zetten. Daarbij heeft de verdachte verklaard over de jongen die voor hem stond, dat het net was alsof hij in de spiegel keek, omdat die jongen aardig op hem, verdachte, leek, voor wat betreft kledingstijl en hoe hij zijn haar had zitten.
Tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 10 november 2014 heeft de verdachte aangegeven niet over zijn aangifte te willen praten en ook niet te willen vertellen waarom hij het daarover niet wilde hebben.
Ter terechtzitting heeft de verdachte desgevraagd ten aanzien van de voornoemde DNA-match aangegeven dat hij er van uitgaat dat de dader(s) van de verkrachting daarbij zijn sperma uit het potje moeten hebben gebruikt.
De rechtbank overweegt daaromtrent dat het slachtoffer heeft verklaard (VSNR nummer: 2014242877-3) dat de dader van de verkrachting aan zijn piemel heeft staan trekken en dat er uit zijn piemel wit spul is gekomen dat op haar is gespoten. Over een potje heeft zij niet gesproken.
Voorts is de verklaring van verdachte in de aangifte strijdig met zijn verklaring van 21 juni 2014 dat hij op 10 juni 2014 de hele dag thuis is geweest, omdat zijn moeder ziek was en dat hij om 22:00 uur naar bed is gegaan (proces-verbaalnummer: 2014242877-35).
Daarbij komt dat verdachte blijkens proces-verbaal van bevindingen van 22 juni 2014 (PL 1700-2014242877-41, pagina 199 en volgende van het dossier) op 21 juni 2014 tegenover medewerker arrestantenverzorging [naam] heeft verklaard dat het feit waarvan hij aangifte wilde doen enkele maanden geleden had plaats gevonden en dat hij niet had kunnen zien hoe de jongens er uit zagen omdat het speelveldje op zich wel een beetje verlicht was, maar de bosjes rondom dat speelveldje minder goed verlicht waren en het al ’s avonds was, toen het donker was.
Gelet op het bovenstaande heeft de verdachte gedurende het onderzoek ook ten aanzien van het strafbare feit waarvan hij aangifte heeft gedaan verschillende - tegenstrijdige - verklaringen afgelegd, welke verklaringen naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk zijn geworden en ongeloofwaardig zijn. Ook ter terechtzitting heeft verdachte op vragen hierover geen antwoord willen geven, terwijl dat zeker ten aanzien van zijn aangifte wel op zijn weg had gelegen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte aangifte heeft gedaan van een strafbaar feit, wetende dat dit feit niet is gepleegd, zijnde het onder feit 2 ten laste gelegde.

STRAFBAARHEID FEITEN

De bewezen feiten leveren op:

1. Primair

Verkrachting.

2. Aangifte of klacht doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

STRAFBAARHEID VERDACHTE

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

STRAFMOTIVERING/MOTIVERING MAATREGEL

De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich als ruim 14-jarige schuldig gemaakt aan verkrachting van een meisje van zeven jaar. Het meisje was samen met haar vriendje in het park aan het spelen toen hun bal richting de bosjes rolde. Toen zij erachteraan gingen, werd het meisje door de verdachte vastgepakt en in de bosjes getrokken. In de bosjes heeft verdachte het meisje vastgehouden, op de grond gelegd en is hij boven op haar gaan zitten, waardoor zij niet weg kon komen.
De verdachte heeft eerst gelikt aan de vagina en/of schaamlippen van het meisje.
Vervolgens heeft hij zijn broek opengemaakt en zijn penis in de mond van het meisje gebracht en gehouden. Nadat de verdachte zijn penis uit haar mond had gehaald, heeft hij zichzelf afgetrokken en is hij op haar lichaam klaargekomen.
Verdachte heeft nadien op 30 juni 2014 een valse aangifte gedaan, terwijl hij wist dat het feit waarvan hij aangifte deed, niet was gepleegd. Hij heeft dit vermoedelijk gedaan om een verklaring te geven voor het aantreffen van zijn DNA-materiaal op de kleding van het meisje.
Verdachte heeft door zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit, de persoonlijke levenssfeer en de persoonlijke bewegingsvrijheid van het slachtoffer. Verdachte heeft zijn eigen lustgevoelens laten prevaleren boven de gevoelens van het meisje en heeft geen oog gehad voor haar verbale en non-verbale protesten. Daarbij komt nog dat sprake was van een uit verdachtes leeftijd voortvloeiend psychisch, fysiek en geestelijk overwicht, hetgeen de situatie nog dreigender heeft gemaakt voor het slachtoffer. Slachtoffers van dergelijke delicten ondervinden, naar de ervaring leert, veelal langdurig de psychisch nadelige gevolgen van dergelijke gebeurtenissen.
De rechtbank acht het kwalijk dat de verdachte daarbij ook nog heeft geprobeerd politie en justitie te misleiden door een valse aangifte te doen, hetgeen heeft geleid tot extra onderzoekshandelingen.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het voordeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 november 2014 niet eerder is veroordeeld.
De kinder- en jeugdpsychiater drs. B.G.J. Gunnewijk heeft, met assistentie van drs. H.C. Basaran, kinder- en jeugdpsychiater, een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 20 september 2014. Dit rapport houdt het volgende in.
Bij de verdachte wordt een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een oppositioneel opstandige gedragsstoornis gezien, met rigide, zelfbepalend en controlerend gedrag. Hij kan zich moeilijk inleven in situaties, waarbij hij soms ongepast gedrag kan laten zien. De verdachte maakt nauwelijks contact met zijn gevoelsleven en onderliggende frustraties. Gevoelens van miskenning worden sterk afgeweerd. De verdachte is opgegroeid in een onvoldoende affectief en pedagogisch sturend opvoedklimaat en er is sprake van een vroegere verstoorde hechting.
Zijn rigide, bepalende, controlerende gedragskenmerken zijn elementen die van betekenis kunnen zijn bij de vaststelling van de kans op recidive, mits de verdachte schuldig wordt bevonden aan het ten laste gelegde.
Zijn vroegere verstoorde hechting en het opgroeien in een onvoldoende affectief en pedagogisch sturend opvoedingsklimaat zijn ongunstige factoren voor de kans op recidive. De verdachte is aangewezen op intensieve behandeling binnen een residentiële gesloten setting, die voldoende lang voortgezet kan worden. Hierbij wordt gedacht aan de behandelafdeling van Den Hey-Acker voor jeugdige zedendelinquenten. Deze afdeling is gespecialiseerd in de behandeling van jeugdige zedendelinquenten. De behandeling kan slechts worden vormgegeven binnen een onvoorwaardelijk PIJ-kader. Een ambulant kader biedt onvoldoende waarborg voor continuïteit van behandeling, waarbij ook het risico op herhaling onvoldoende geborgd is.
De GZ-psycholoog drs. M. van Heteren heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 22 september 2014 (met aanvulling, gedateerd 9 december 2014). Dit rapport houdt het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling. De verdachte heeft al jong een oppositioneel opstandige gedragsstoornis (ODD) ontwikkeld. De verdachte is sterk zelfbepalend en trekt zich weinig van de ander aan. Denken, voelen en doen zijn niet geïntegreerd en hij handelt impulsief. Vanwege de ernstige ODD wordt geadviseerd de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten. De verdachte heeft van de ingezette behandelingen weinig opgestoken. Hij is al langere tijd uithuisgeplaatst en de (stief)ouders van de verdachte hebben aangegeven dat zij de verdachte met zijn problemen onvoldoende in de thuissituatie kunnen helpen. De verdachte is aangewezen op een beveiligde omgeving waarin hij kan werken aan het voorkomen van recidive. De verdachte heeft psycho-educatie nodig ten aanzien van ODD en terugvalpreventie ten aanzien van zeden. Een en ander zal gecombineerd moeten worden met intensieve begeleiding van het gezinssysteem, daar de (stief)ouders overtuigd zijn van de onschuld van de verdachte. Een PIJ-maatregel in onvoorwaardelijke vorm is aangewezen. De recidivekans wordt op die manier maximaal beperkt. Daarnaast wordt hem de gelegenheid geboden om aan de zedenkant te werken. Geadviseerd wordt voorts om de verdachte in Den Hey-Acker deel te laten nemen aan een categoraal zedenprogramma.
De raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 24 september 2014. De raad adviseert overeenkomstig de rapportages van de psycholoog en psychiater tot oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
Door de jeugdreclassering is ter terechtzitting aangegeven dat de verdachte thans in De Hunnerberg te Nijmegen verblijft. Hij functioneert positief en maakt aldaar stappen ten aanzien van zijn problematiek. De jeugdreclassering wenst mee te geven dat indien de verdachte een PIJ-maatregel wordt opgelegd, het goed zou zijn als de gedragswetenschappers van De Hunnerberg en Den Hey-Acker overleg met elkaar plegen over de meest gewenste behandelplek voor de verdachte.
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht.
De rechtbank is met de deskundigen van oordeel dat een ambulant zorgkader onvoldoende waarborgen biedt voor de door alle deskundigen noodzakelijk geachte behandeling van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat gezien de noodzaak van continuïteit in de behandeling en de aard van de delicten een gestructureerd kader en voldoende tijd noodzakelijk zijn om de behandeling van verdachte kans van slagen te bieden. De rechtbank zal de deskundigen volgen, die de inschatting hebben gemaakt om de noodzakelijke behandeling van verdachte in te kaderen met de oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De behandeling zal naar het oordeel van de rechtbank overeenkomstig de adviezen bij voorkeur ten uitvoer dienen te worden gelegd in de Justitiële Jeugdinrichting Den Hey-Acker te Breda. De rechtbank zal daarnaast een jeugddetentie aan de verdachte opleggen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, teneinde recht te doen aan de ernst van de feiten.
De rechtbank stelt vast dat het onder 1 primair gepleegde feit een misdrijf is waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater, de raad en de jeugdreclassering in hun rapporten vermelden en tevens ter terechtzitting hebben vermeld, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte
.
De rechtbank overweegt verder dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond.
Verlenging van de PIJ- maatregel is in dit geval mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Alles afwegend wordt na te noemen straf en maatregel passend en geboden geacht.

VORDERING BENADEELDE PARTIJ/SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde partij], wonende te [adres], gemachtigde van de benadeelde [naam benadeelde partij], wonende te [adres], ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 134,23 aan materiële schade en een bedrag van € 3.500,-- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot veroordeling van de verdachte tot betaling van de gevorderde materiële en immateriële schade.
De raadsman heeft geconcludeerd dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, gelet op de door de raadsman bepleite vrijspraak van verdachte ten aanzien van dit feit. Subsidiair betwist de raadsman de gestelde reiskosten en dient de gevorderde immateriële schade in hoogte te worden gematigd.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 primair bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2014.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

Gelet is op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77s, 188 en 242 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de tijd van 6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de verdachte op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen en adviseert deze maatregel ten uitvoer te leggen in de Justitiële Jeugdinrichting Den Hey-Acker te Breda;
wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 3.634,23 (zegge: drieduizendzeshonderdvierendertig euro en drieëntwintig eurocent) en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting aan [naam benadeelde partij], wonende te [adres], gemachtigde namens [naam benadeelde partij], wonende te [adres], te betalen;
bepaalt dat dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen € 3.634,23 (zegge: drieduizendzeshonderdvierendertig euro en drieëntwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 3.634,23 (zegge: drieduizendzeshonderdvierendertig euro en drieëntwintig eurocent) vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 10 (tien) dagen; toepassing van de vervangende jeugddetentie heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L.A. Pit , voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. M.J. van den Broek-Prins en A.A.J. de Nijs, rechters,
in tegenwoordigheid van V.E. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 december 2014.
De voorzitter en griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I bij vonnis van 30 december 2014:

TEKST TENLASTELEGGING

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 11 juni 2014 te Hardinxveld-Giessendam
door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met
geweld en/of bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [naam slachtoffer]
(geboren op [geboortedatum] 2006) heeft gedwongen tot het ondergaan van
handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen
van het lichaam,
namelijk het meermalen, althans eenmaal,
- brengen en/of houden van zijn penis in de mond van die [naam slachtoffer] en/of
- likken aan de vagina en/of aan/tussen de schaamlippen van die [naam slachtoffer]
- zich aftrekken naast die [naam slachtoffer] en/of het klaarkomen over/op het lichaam
en/of in het gezicht van die [naam slachtoffer],
het geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met
geweld en/of de bedreiging met (een) ander feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben
bestaan uit het meermalen, althans eenmaal,
- trekken aan en/of vastpakken van het lichaam van die [naam slachtoffer] (de bosjes in)
en/of
- ( stevig) vastpakken en/of vasthouden van die [naam slachtoffer] en/of
- plaatsen van die [naam slachtoffer] op de grond en/of (vervolgens) zitten en/of liggen op
het lichaam van die [naam slachtoffer] en/of
- zeggen tegen die [naam slachtoffer]: "Ga liggen, want ik doe mijn piemel in je mond" en/of
"Ik wil alleen mijn piemel in je bek/mond proppen", althans woorden van
gelijke (dreigende) aard/strekking,
- verplaatsen van en/of trekken aan de onderbroek van die [naam slachtoffer] en/of
- voorbij gaan aan de (verbale en/of non-verbale) protesten van die [naam slachtoffer] en/of
- feit dat er sprake was van een uit verdachtes leeftijd voortvloeiend
psychisch en/of fysiek en/of geestelijk overwicht en/of
- feit dat hij, verdachte, (aldus) een voor die [naam slachtoffer] dreigende situatie
heeft doen ontstaan;
art 242 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 juni 2014 te Hardinxveld-Giessendam
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten met [naam slachtoffer]
(geboren op [geboortedatum] 2006), handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of
mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam,
namelijk het meermalen, althans eenmaal,
- brengen en/of houden van zijn penis in de mond van die [naam slachtoffer] en/of
- likken aan de vagina en/of aan/tussen de schaamlippen van die [naam slachtoffer]
- zich aftrekken naast die [naam slachtoffer] en/of het klaarkomen over/op het lichaam
en/of in het gezicht van die [naam slachtoffer];
art 244 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 30 juni 2014 te Dordrecht
aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat
feit niet was gepleegd, immers heeft verdachte toen aldaar ten overstaan van
[naam] en [naam], aspirant respectievelijk brigadier van politie
Eenheid Rotterdam, opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte gedaan van
aanranding door twee hem verder onbekend gebleven jongens, althans gedwongen
te zijn tot zich aftrekken, op 10 juni 2014 te Hardinxveld-Giessendam [een
strafbaar feit als bedoeld in artikel 246, althans 284, van het wetboek van
strafrecht];
art 188 Wetboek van Strafrecht