ECLI:NL:RBROT:2014:10670

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 december 2014
Publicatiedatum
7 januari 2015
Zaaknummer
14/5737 e.a.
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging aanspraken op leaseauto door gemeente Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een groep van 26 eisers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. De eisers, werkzaam in verschillende functies binnen de gemeente, hadden aanspraak gemaakt op een leaseauto die hen ter beschikking was gesteld in het kader van hun functie. De gemeente besloot echter om deze aanspraken te beëindigen, omdat de eisers niet meer voldeden aan de voorwaarden van de Leaseregeling Rotterdam 2008, die vereiste dat er aantoonbaar meer dan 10.000 zakelijke kilometers per jaar gereden moest worden, exclusief woon-werkverkeer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente de bezwaren van een aantal eisers gegrond verklaarde, maar de overige bezwaren ongegrond. De eisers hebben hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 28 november 2014 zijn de eisers, bijgestaan door hun gemachtigde mr. A. Rhijnsburger, verschenen. De gemeente werd vertegenwoordigd door mr. M.H.E. van Veeren. De rechtbank heeft overwogen dat de gemeente voldoende heeft gemotiveerd dat de beëindiging van de leaseauto's noodzakelijk was in het kader van bezuinigingen. De rechtbank oordeelde dat de eisers niet konden aantonen dat zij voldeden aan de voorwaarden voor het behoud van de leaseauto en dat de gemeente in redelijkheid had kunnen besluiten om de leaseauto's in te trekken. De rechtbank heeft de beroepen van de eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummers: ROT 14/5737 tot en met ROT 14/5744, ROT 14/5746 tot en met ROT 14/5753, ROT 14/5755 tot en met ROT 14/5758, ROT 14/5760 tot en met ROT 14/5763, ROT 14/5765 en ROT 14/5766

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 december 2014 in de zaken tussen

[26 eisers]
eisers,
gemachtigde: mr. A. Rhijnsburger,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. M.H.E. van Veeren.

Procesverloop

Bij besluiten van respectievelijk 6 maart 2014 en 2 april 2014 (de primaire besluiten) heeft verweerder besloten de aanspraken van eisers op een leaseauto te beëindigen met ingang van 1 oktober 2014.
Bij besluiten van 7 juli 2014 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eisers 1, 2, 3, 7, 10, 17, 19 en 24 gegrond verklaard, in die zin dat zij het recht op een leaseauto behouden tot de einddatum van hun lopende leasecontract. De overige bezwaren zijn ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2014.
Eisers 1 tot en met 5, 9 tot en met 17, 22 en 24 tot en met 26 zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde mr. A. Rhijnsburger.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [a] en [b].
De beroepen zijn ter zitting gevoegd behandeld.

Overwegingen

1. Eisers zijn als [functie] in dienst van de gemeente Rotterdam, [afdeling]. In hun functie hadden zij de beschikking over een leaseauto.
2. Aan de bestreden besluiten heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie van 10 juni 2014, ten grondslag gelegd dat eisers niet (meer) voldoen aan de in de Leaseregeling Rotterdam 2008 (Leaseregeling) gestelde voorwaarden om in aanmerking te komen voor een leaseauto.
3. Op grond van artikel 1 van de Leaseregeling wordt onder functioneel gebruik verstaan dat er aantoonbaar en bestendig meer dan 10.000 zakelijke kilometers per jaar wordt gereden, exclusief woon-werkverkeer.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Leaseregeling kan de ambtenaar bij functioneel gebruik onder voorwaarden in aanmerking komen voor een leaseauto met benzine- of dieselmotor met roetfilter.
4. Het betoog van eisers dat de leaseauto een primaire arbeidsvoorwaarde is die niet mag worden afgebouwd faalt. Het ter beschikking stellen van de leaseauto’s aan eisers vond plaats op grond van een tussen iedere individuele eiser en[c] gesloten overeenkomst. Uit deze overeenkomsten komt naar voren dat de dienstauto’s ten behoeve van de uitoefening van de functie van eisers ter beschikking zijn gesteld voor bepaalde tijd, namelijk tot het einde van de (economische) levensduur van de betreffende leaseauto, en dat voor het toekennen van een nieuwe dienstauto opnieuw toestemming van de dienstleiding is vereist aan de hand van de dan geldende regels. Uit deze overeenkomsten noch uit de Leaseregeling blijkt dat eisers altijd aanspraak op een leaseauto konden blijven houden. Evenmin is gebleken dat verweerder dit met eisers heeft afgesproken of aan hen heeft toegezegd. Uit de e-mails van 15 juli 2008 van [d]aan eiser 5 en van 22 augustus 2014 van[e] aan eiser 11 komt slechts naar voren dat bij indiensttreding een leaseauto aan de functie werd gekoppeld. Dat, als gesteld, voor een aantal eisers de beschikking over een leaseauto een belangrijke reden was om de desbetreffende functie te accepteren, maakt nog niet dat het voor hen een primaire arbeidsvoorwaarde betrof.
5. De beroepsgrond dat verweerder ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar het daadwerkelijk gereden aantal zakelijke kilometers faalt. Verweerder heeft bevestigd nooit naar een kilometerregistratie te hebben gevraagd, maar heeft tevens toegelicht dat na reorganisaties de werkgebieden van eisers in omvang zijn afgenomen. Om te kunnen voldoen aan de voorwaarde van 10.000 kilometer gereden zakelijke kilometers per jaar moeten eisers gemiddeld 50 kilometer per werkdag zakelijk rijden. Gelet op de omvang van het gebied waarin het werk door eisers wordt verricht, acht verweerder niet aannemelijk dat eisers hieraan voldoen. Ter zitting heeft verweerder onweersproken naar voren gebracht dat eisers duidelijk is gemaakt dat zij zich bij verweerder kunnen melden als zij menen wel aan deze voorwaarde te voldoen. Nu eisers in de onderhavige procedure niet hebben onderbouwd dat zij voldoen aan deze voorwaarde, mocht verweerder er naar het oordeel van de rechtbank bij het nemen van de bestreden besluiten zonder nader onderzoek van uitgaan dat eisers niet aan deze voorwaarde voldoen.
6. Het betoog van eisers dat de bestreden besluiten onvoldoende draagkrachtig zijn gemotiveerd volgt de rechtbank niet. Naast de grond dat door reorganisaties en gebiedsgericht werken er andere patronen zijn ontstaan in de benodigde mobiliteit voor het werk van eisers en er alternatieve vervoermiddelen beschikbaar zijn, heeft verweerder de noodzaak tot bezuinigen aan de bestreden besluiten ten grondslag gelegd. Het is aan verweerder en niet aan de rechtbank om te beoordelen of er een noodzaak tot bezuinigen bestaat. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat de financiële situatie van de gemeente Rotterdam volgens hem tot bezuinigingen noopt. In het verweerschrift is nader toegelicht dat er verschillende maatregelen zijn genomen in het kader van de bezuinigingen. Zo is er sinds mei 2011 een externe vacaturestop, worden tijdelijke aanstellingen niet verlengd, is er een verplichtingenstop en zijn papieren abonnementen en kerstpakketten afgeschaft. Tevens is er ingrijpend bezuinigd op huisvesting en ICT en is er sprake van een doorlopend streven de loonkosten zoveel mogelijk terug te dringen. Het anders dan voorheen stringent handhaven van de Leaseregeling draagt volgens verweerder bij aan het realiseren van de bezuinigingsdoelstellingen, wat eisers niet gemotiveerd hebben weersproken. Verweerder heeft onweersproken toegelicht dat hij eisers een redelijke overgangsperiode heeft gegund om zich voor te bereiden op de nieuwe situatie.
7. De stelling van eisers dat het argument van bezuinigingen en de koppeling van de leaseauto aan de functie zich niet verdraagt met de regeling “beoordeling en beloning topkader 2009/9” voor hogere leidinggevenden volgt de rechtbank niet. Op grond van artikel 2, tweede lid, van de Leaseregeling kan een topkaderfunctionaris naast het vermelde in het eerste lid ook vanwege rang of topfunctie in aanmerking komen voor een leaseauto. Verweerder is niet gehouden deze bepaling overeenkomstig toe te passen op eisers en kan in redelijkheid een specifiek arbeidsvoorwaardenbeleid voor topfunctionarissen voeren. Verweerder heeft overigens onweersproken gesteld dat ook de topkaderregeling op een aantal punten is versoberd in het kader van de bezuinigingen.
8. Evenmin heeft verweerder aannemelijk gemaakt hoeven achten dat ten opzichte van eisers sprake is van een zodanige mobiliteit dat zij op grond van artikel 13 van de Leaseregeling in aanmerking dienen te komen voor een leaseauto. Dat verweerder in een aantal gevallen op grond van een combinatie van factoren samenhangend met mobiliteit met verwijzing naar artikel 13 van de Leaseregeling een leaseauto ter beschikking heeft gesteld, kan daaraan niet afdoen. Het gaat daarbij om leidinggevenden die bijvoorbeeld werken in meer dan één gebied, oproepbaar zijn bij calamiteiten, wisselende werktijden hebben, nagenoeg dagelijks wisselende werklocaties hebben door de gehele stad of externe relaties bezoeken. Verweerder heeft deze afweging in redelijkheid kunnen maken. Gesteld noch gebleken is dat een vergelijkbare combinatie van factoren bij eisers aan de orde is.
9. De beroepen zijn ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Velzen, voorzitter, en mr. R.H.L. Dallinga en mr. A.G. van Malenstein, leden, in aanwezigheid van mr. E. Naaijen-van Kleunen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 december 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.