Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de conclusie van antwoord met producties;
- de tussenvonnissen van deze rechtbank van 5 februari 2014 en 26 maart 2014 waarbij een comparitie is gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 3 november 2014, met de bij die gelegenheid in het geding gebrachte akte zijdens BKR met producties en de bij het proces-verbaal gevoegde brief zijdens BKR houdende opmerkingen over dit proces-verbaal.
2.De feiten
a. BKR haar grondpositie in het plangebied verkocht aan de gemeente
b. BKR zich jegens de gemeente verplichtte tot uitvoering van inrichtingswerken met een waarde - ten tijde van het aangaan van de overeenkomst - van NLG 26,5 miljoen vrij op naam (= afgerond circa 12 miljoen euro) en hiertegenover aan BKR civielrechtelijke toestemming is verleend om in het gebied van de recreatieplas circa 12,5 miljoen kubieke meter zand uit de Zevenhuizerplas te winnen met inachtneming van de op dat moment nog door de Provincie Zuid-Holland te verlenen ontgrondingenvergunning;
c. door de gemeente aan BKR een (aanvullende) opdracht is gegeven tot de aanleg van een aantal werken in het gebied Nesselande voor een bedrag van NLG 25 miljoen exclusief BTW
.
- een concept van 21 oktober 1998, inhoudende:
"De kosten voor de uitvoering van het inrichtingsplan bedragen voor Boskalis/Rijnland NLG 26,5 mio (excl. BTW en prijspeil d.d. 1 juli 1998, - index BDB -). Indien de wensen van de gemeente in het kader van haar goedkeuring als bedoeld in onderdeel 8 van deze afspraken, naar het stellige oordeel van Boskalis/Rijnland meebrengen dat het bedrag van NLG 26,5 mio wordt overschreden, draagt de gemeente op verzoek van Boskalis/Rijnland zorg voor de uitvoering van het inrichtingsplan. Boskalis/Rijnland betaalt de gemeente daarvoor alsdan een vergoeding van NLG 26,5 mio. (excl. BTW, prijspeil 1 juli 1998, index BDB). De fasering van de uitvoering van het inrichtingsplan door Boskalis/Rijnland dan wel de betaling van de hierboven genoemde vergoeding zal in nader overleg, op basis van een door Boskalis/Rijnland op te stellen werkplan voor de zandwinning, worden vastgesteld."
"Nader te regelen:
- een concept voor een bespreking op 6 november 1998, "5e Concept [concept]" , inhoudende:
- een concept van 24 november 1998, inhoudende:
- een concept van 14 december 1998, inhoudende:
- een concept van 18 december 1998, inhoudende:
Dit is de enige uitleg die in de overeenkomst aan het begrip "vrij op naam" wordt gegeven.
De uitvoering van inrichtingswerken heeft zich in de vorm van opeenvolgende deelbestekken voortgezet tot medio 2010. In totaal werd voor een bedrag van
€ 13.124.011,04 aan werk uitgevoerd. Geïndexeerd naar de peildatum 1 januari 1999 bedraagt de waarde van het uitgevoerde inrichtingswerk € 10.973.471,47. Deze berekening is door BKR bij de brief aan de gemeente van 18 september 2011 bevestigd en door de gemeente aanvaard bij brief van 7 november 2011.
Het totaal aan uitgevoerd inrichtingswerk, geïndexeerd per peildatum 1 januari 1999 komt uit op € 11.048.394,98, exclusief BTW
.
3.3. Het geschil
I. de gemeente te veroordelen om aan BKR te voldoen een bedrag ad € 1.658.602,25, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, berekend vanaf 1 januari 2012 althans de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
II. de gemeente te veroordelen tot betaling aan BKR van de buitengerechtelijke kosten ad
€ 6.775,-.
III. met veroordeling van de gemeente in de kosten van het geding, het salaris van de advocaat daaronder begrepen.
De waarde van het inrichtingswerk bedroeg op 18 september 2011, teruggerekend naar de peildatum van 1 januari 1999 (ad € 10.973.471,47, vermeerderd met de onbetaald gebleven factuur uit 2008 van € 74.923,52 is: ) € 11.048.394,99.
4.De beoordeling
.Wordt -gelijk BKR voorstaat- uitgegaan van een bedrag inclusief BTW, dan heeft BKR op de gemeente een vordering terzake van meerwerk.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat de taalkundige betekenis van het begrip “vrij op naam” in deze zaak niet eenduidig is. Waar aan deze term bij kopers van onroerend goed doorgaans de (voor kopers) geruststellende betekenis toekomt dat alle kosten (met name de overdrachtsbelasting) voor rekening van verkoper zijn, zou hieraan volgens BKR in deze zaak voor de gemeente als ‘verkrijgende’ partij, juist een minder gunstige betekenis toekomen, namelijk een recht op inrichtingswerken ter waarde van NLG 26.5 miljoen minus 17% BTW, in plaats van NLG 26,5 miljoen.
BKR verwijst voor een duidelijke uitleg in dit verband vergeefs naar de in bijlage D opgenomen grafieken, nu de term “vrij op naam” daar wel op verkoop van onroerend goed betrekking heeft en in de voor kopers gebruikelijke - gunstige - betekenis wordt gehanteerd.
Uit de stukken kan voorts worden afgeleid dat voor beide partijen bij het sluiten van de overeenkomst nog onzeker was of over de waarde van de door BKR voor de gemeente uit te voeren inrichtingswerken BTW en/of overdrachtsbelasting zou worden geheven.
BKR stelt dat dit risico voor haar reden was om de in het concept van 24 november 1998 nog gehanteerde waarde “exclusief BTW” in het concept van 14 december 1998 te wijzigen in “vrij op naam”.
Met name ontbreken concrete feiten en omstandigheden op grond waarvan BKR in redelijkheid op (de instemming van de gemeente met) deze uitleg van de term “vrij op naam” mocht vertrouwen.
Dit klemt temeer daar de discussie over de uitleg van deze overeenkomst kennelijk vrijwel direct na het sluiten daarvan is ontstaan.
De enkele omstandigheid dat de gemeente heeft ingestemd met de door BKR voorgestelde term “vrij op naam” in plaats van “exclusief BTW” brengt naar het oordeel van de rechtbank niet, althans niet automatisch, mee dat de gemeente de door BKR beoogde betekenis daarvan heeft begrepen of in redelijkheid heeft moeten begrijpen. BKR merkt in dit verband (akte ter comparitie onder 3.2.) dat het woord ”exclusief” opzettelijk is weggestreept en vervangen door “vrij op naam”, dat in de visie van de gemeente nog beter was dan “exclusief”. BKR geeft hiermee zelf aan dat de gemeente aan de term “vrij op naam” een voor haar – de gemeente – gunstige betekenis kon toekennen, namelijk dat het in de overeenkomst opgenomen bedrag van de waarde van de inrichtingsverplichting ad NLG 26,5 miljoen, niet alleen exclusief BTW was maar ook exclusief eventuele overdrachtsbelasting.
.Tussen partijen staat vast dat in dat geval BKR geen vordering op de Gemeente heeft terzake van meerwerk.
Dit brengt mee dat de vordering van BKR dient te worden afgewezen
- griffierecht € 3.715,-
- salaris advocaat
€ 6.422,-(2.0 punten x tarief € 3.211,-)
totaal € 10.137,-
De gevorderde vergoeding van nakosten zal worden toegewezen als na te melden.
5.De beslissing
wijst de vordering af;
39