ECLI:NL:RBROT:2014:10813

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 december 2014
Publicatiedatum
23 februari 2015
Zaaknummer
C/10/462064 / KG ZA 14-1013
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot aandelenoverdracht in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 december 2014 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiseres, een besloten vennootschap, vorderingen heeft ingesteld tegen gedaagde, die ook aandeelhouder is van de vennootschap. Eiseres vorderde onder andere de levering van aandelen in de vennootschap en het opmaken en deponeren van jaarstukken. De vordering tot aandelenoverdracht is afgewezen omdat eiseres onvoldoende heeft aangetoond dat zij de vennootschap is die partijen op het oog hadden ten tijde van het sluiten van de overeenkomst. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen bewijs was dat eiseres de rechtspersoon was die de overeenkomst met gedaagde had gesloten. Eiseres was pas op 17 oktober 2014 opgericht, terwijl de onderhandelingen over de aandelenoverdracht al eerder plaatsvonden. Gedaagde betwistte de stellingen van eiseres en stelde dat hij niet wist wie eiseres was. De voorzieningenrechter concludeerde dat eiseres niet kon worden aangesproken op basis van de gestelde overeenkomst, waardoor de vorderingen niet voor toewijzing vatbaar waren. Ook de vordering tot het opmaken en deponeren van jaarstukken werd afgewezen, omdat eiseres niet had aangetoond dat zij recht had op deze vordering. De rechtbank veroordeelde eiseres in de proceskosten van gedaagde, die op € 1.098,00 werden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/462064 / KG ZA 14-1013
Vonnis in kort geding van 1 december 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser],
gevestigd te Krimpen a/d IJssel,
eiseres,
advocaat mr. drs. P.A. Visser,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. M.J. Op ˊt Ende.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met 7 producties;
  • de zijdens [gedaagde] ingekomen producties 1 t/m 11;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota van [eiser];
  • de pleitnota van [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] en[werknemer] werken per april 2011 samen in de vennootschap [vennootschap] (hierna: [vennootschap]). [gedaagde] en[werknemer] houden beide 50% van de aandelen in [vennootschap] en zijn beiden zelfstandig bevoegd bestuurder van [vennootschap].
2.2.
Tussen [werknemer] en [gedaagde] is een geschil ontstaan dat ertoe heeft geleid dat [werknemer] en [gedaagde] hun samenwerking wensten te beëindigen. [gedaagde] heeft aangegeven bereid te zijn om zijn aandelen in [vennootschap] te verkopen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, - verkort weergegeven - [gedaagde] te veroordelen:
- Primair: tot levering van de aandelen die [gedaagde] houdt in [vennootschap] voor een koopprijs van
€ 126.000,00, althans subsidiair voor een koopprijs van € 126.000,00 met daarbij zekerheidstelling voor € 45.221,28 op de derdenrekening van de notaris onder voorwaarde dat binnen twee maanden een bodemprocedure wordt aanhangig gemaakt, op het eerste verzoek van [eiser] na betekening van een te wijzen vonnis waarbij de akte tot levering zal worden gepasseerd ten overstaan van een door [eiser] aan te wijzen notaris,
Zowel primair als subsidiair onder verbeurte van een dwangsom ad € 50.000,00 per bedrag (de voorzieningenrechter begrijpt: per dag) dat [gedaagde] nalatig blijft aan de veroordeling te voldoen tot een maximum van € 1.000.000,00;
  • Primair: tot het opmaken en deponeren van de jaarstukken, met afgifte aan eiseres van een bewijs van deponering, onder verbeurte van een dwangsom ad € 10.000,00 per dag dat [gedaagde] nalatig blijft aan de veroordeling te voldoen;
  • Primair dat in de akte tot levering wordt opgenomen dat [gedaagde] niet wordt gedechargeerd terzake het gevoerde beleid en niet wordt gekweten terzake aansprakelijkheden welke betrekking hebben op de periode dat [gedaagde] (mede)bestuurder van [vennootschap] en aandeelhouder was;
  • in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser] heeft aan haar vordering nakoming van een koopovereenkomst ten grondslag gelegd. Zij stelt hiertoe het volgende:
[werknemer] verdenkt [gedaagde] ervan gelden uit [vennootschap] te hebben onttrokken. [werknemer] heeft [betrokkene1] gevraagd dit met [gedaagde] te bespreken. Gesprekken tussen [betrokkene1] en [gedaagde] verliepen moeizaam.
Op 6 juni 2014 hebben [gedaagde] en [betrokkene1] afgesproken dat [betrokkene1] en/of [werknemer] de aandelen die [gedaagde] hield in [vennootschap] van hem zouden kopen voor
€ 126.000,00. [betrokkene1] heeft vervolgens op 17 oktober 2014 [eiser] opgericht ten behoeve van die koop. [gedaagde] weigert te leveren, maar is hiertoe op grond van de koopovereenkomst gehouden.
3.3.
[gedaagde] betwist de stellingen van [eiser].
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Een vordering tot nakoming is in kort geding, waar slechts het treffen van een voorlopige voorziening aan de orde is, alleen toewijsbaar indien buiten redelijke twijfel komt te staan dat de bodemrechter, later oordelend, tot het oordeel zal komen dat de vordering tot nakoming dient te worden toegewezen. Naar het oordeel van de van de voorzieningenrechter wordt in deze zaak niet aan die voorwaarde voldaan.
4.2.
[eiser] stelt een vordering tot nakoming van levering van aandelen te hebben op grond van een koopovereenkomst met [gedaagde]. [gedaagde] betwist dat [eiser] zijn wederpartij is en voert aan dat hij niet weet wie [eiser] is. De voorzieningenrechter heeft geconstateerd dat slechts duidelijk is dat [eiser] op 17 oktober 2014 is opgericht. Nu geen uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel is overgelegd, en ook niets is gesteld over de eigendom van de aandelen, is niet duidelijk wie (direct of indirect) de bestuurders en aandeelhouders van [eiser] zijn en of dat personen zijn met wie [gedaagde] mogelijk afspraken gemaakt heeft. Daarbij komt dat [gedaagde] onbetwist stelt dat [eiser] van hem nooit nakoming van enige overeenkomst heeft gevorderd en zij hem rauwelijks heeft gedagvaard.
[eiser] stelt dat zij de vennootschap is die is opgericht met het oog op de door [werknemer] en/of [betrokkene1] enerzijds en [gedaagde] anderzijds beoogde aandelentransactie. Voor zover zij zich daarmee wil doen presenteren als een BV die reeds in oprichting was ten tijde van het maken van de gestelde afspraken met [gedaagde] geldt het volgende.
De Hoge Raad heeft in het arrest Food Processing / Clara Candy ( HR 8 juli 1992, NJ 1993, 116) de maatstaf geformuleerd dat een persoon die een overeenkomst heeft gesloten met een ander die namens een op te richten besloten vennootschap handelt, slechts tot nakoming van die overeenkomst kan worden aangesproken door een nadien opgerichte besloten vennootschap, wanneer deze laatste de overeenkomst uitdrukkelijk of stilzwijgend heeft bekrachtigd en bovendien moet worden aangemerkt als de vennootschap die partijen op het oog hadden toen de overeenkomst tot stand kwam.
Uit de stellingen van [eiser] is af te leiden dat in juni 2014 nog niet duidelijk was in welke hoedanigheid [werknemer] en/of [betrokkene1] de aandelen zouden willen overnemen.
In de mail van 21 juli 2014 van [betrokkene1] aan [gedaagde], waarvan de inhoud door [eiser] niet is betwist, wordt vervolgens[koper] als de beoogde koper genoemd.
In deze situatie heeft [eiser] onvoldoende gesteld om in dit kort geding te kunnen aannemen dat [eiser], met inachtneming van de maatstaf zoals geformuleerd door de Hoge Raad, moet worden aangemerkt als de vennootschap die partijen op het oog hadden ten tijde van het sluiten van de overeenkomst.
4.3.
Dat het [gedaagde] volgens [eiser] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst om het even zou zijn geweest wie de kopende partij zou zijn, is door [gedaagde] weersproken en doet aan het voorgaande niet af. Ook voor de bekrachtiging door een opgerichte vennootschap van een rechtshandeling van een vennootschap in oprichting is identiteit tussen de op te richten vennootschap en de opgerichte vennootschap een vereiste voor het ontstaan van rechten en verplichtingen. Van een dergelijke identiteit, in de zin van overeenstemming ten aanzien van de (rechts)personen, is niet gebleken.
4.4.
[eiser] kan [gedaagde] gelet op het voorgaande niet aanspreken op grond van de gestelde overeenkomst, zodat de vorderingen van [eiser], die zijn gegrond op de gestelde overeenkomst – waarvan de inhoud betwist wordt – , niet voor toewijzing vatbaar zijn. Dit betreft zowel het primair als het subsidiair gevorderde.
4.5.
Voor zover de vordering tot het opmaken en deponeren van de jaarstukken en de gewenste non-decharge niet is gegrond op de betwiste overeenkomst, maar op een op zichzelf staand belang van [eiser], geldt dat niet gesteld of gebleken is op grond waarvan [eiser] meent dat haar dit vorderingsrecht toekomt, zodat ook die vordering moet worden afgewezen.
4.6.
Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter nog als volgt.
Ook wanneer er vanuit zou worden gegaan dat [eiser] wel de (rechts)persoon is die nakoming kan vorderen van enige overeenkomst met [gedaagde], heeft [eiser] onvoldoende gesteld, en is daarnaast onvoldoende gebleken, dat volledige overeenstemming is bereikt over een overeenkomst met de door [eiser] gestelde inhoud.
Ter zitting is gebleken, en heeft [eiser] ook erkend, dat door [gedaagde], [werknemer] en/of Roodborst nooit is gesproken over hetgeen thans wordt gevorderd: de gewenste uitsluiting van decharge en het deponeren van jaarstukken over 2013. Deze aspecten zijn voor [eiser], althans de daarbij, of bij de onderhandelingen over de aandelenoverdracht, betrokken natuurlijk personen, pas in beeld gekomen nadat de notaris die is aangezocht om een concept-akte te maken hen daarop heeft gewezen. Over een dergelijke concept-akte, die nog niet is opgesteld, hebben partijen blijkbaar ook niet onderhandeld, wat ook grond voor afwijzing van gevorderde zou zijn, omdat onvoldoende bepaalbaar is wat met de akte van levering zoals genoemd in het petitum wordt bedoeld.
Het opmaken van jaarstukken en het uitsluiten van decharge zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter aspecten die van zo groot belang zijn bij het sluiten van een overeenkomst tot de verkoop van aandelen, dat zonder het bestaan van afspraken hierover, een enkele prijsafspraak - voor zover er al vanuit kan worden gegaan dat die is gemaakt - onvoldoende is om het bestaan van een overeenkomst tot overdracht van aandelen aanwezig te achten. Daarbij neemt de voorzieningenrechter ook nog in aanmerking dat [werknemer], die overigens geen eiser in dit geding is, ook 50% van de aandelen in [vennootschap] houdt en dezelfde verantwoordelijkheid als [gedaagde] heeft voor het opstellen van de jaarstukken en dat deze jaarstukken over 2013 op dit moment nog niet gepubliceerd hoeven te worden.
Ten slotte zij overwogen dat op het punt van de prijs die zou zijn overeengekomen voor een overdracht van de aandelen van [gedaagde] in de stukken aanknopingspunten zijn te vinden voor de stelling van [gedaagde] dat, anders dan [eiser] stelt, bepaalde facturen nog van invloed zouden (kunnen) zijn op de hoogte van de definitieve verkoopprijs.
4.7.
[gedaagde] heeft de voorzieningenrechter verzocht (punt 48 pleitaantekeningen) een overweging te wijden aan het al dan niet aanwezig zijn van een aan [eiser] toe te rekenen schuldeisersverzuim aan de zijde van [betrokkene1] en [werknemer]. De voorzieningenrechter ziet hiertoe geen aanleiding, nu het geen vordering betreft die ter beoordeling voorligt.
4.8.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [gedaagde] worden veroordeeld. De voorzieningenrechter acht geen grond aanwezig af te wijken van de gebruikelijke tarieven, zoals door [gedaagde] verzocht. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden derhalve begroot op:
- griffierecht € 282,00
- salaris advocaat €
816,00
Totaal € 1.098,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 1.098,00;
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2014.
1634/2009