ECLI:NL:RBROT:2014:10976

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 december 2014
Publicatiedatum
21 april 2020
Zaaknummer
C/10/462646 / KG ZA 14-1040
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijdering van persoonsgegevens uit het Extern Verwijzingsregister

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vorderde eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. G. Gabrelian, dat de gedaagde, Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij, haar persoonsgegevens zou verwijderen uit het Extern Verwijzingsregister voor financiële instellingen van de stichting CIS en het Centrum Bestrijding Verzekeringsfraude van het Verbond van Verzekeraars. Eiseres had een inboedelverzekering afgesloten bij Nationale-Nederlanden, maar haar schadeclaim werd afgewezen op basis van een vermeende tekortkoming in haar mededelingsplicht. Eiseres stelde dat de registratie in het Extern Verwijzingsregister onterecht was en dat dit ernstige gevolgen voor haar had, waaronder het onvermogen om zich tegen normale tarieven te verzekeren.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de opname van eiseres in het Extern Verwijzingsregister een disproportionele maatregel was, gezien de omstandigheden van de zaak. De rechter stelde vast dat Nationale-Nederlanden niet voldoende had aangetoond dat de registratie gerechtvaardigd was, en dat de gevolgen voor eiseres te ingrijpend waren. De rechter wees de vordering tot verwijdering van de persoonsgegevens uit het Extern Verwijzingsregister toe, maar wees de vorderingen met betrekking tot het Incidentenregister af. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitgesproken op 4 december 2014.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/462646 / KG ZA 14-1040
Vonnis in kort geding van 4 december 2014
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
advocaat mr. G. Gabrelian,
tegen
de naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ,gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. T. Riyazi.
Partijen zullen hierna [naam eiseres] en NN genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 3 november 2014;
  • de producties van [naam eiseres] ;
  • de producties van NN;
  • de pleitnota van mr. G. Gabrelian;
  • de pleitnota van T. Riyazi.
1.2.
Partijen hebben de respectieve standpunten toegelicht ter zitting van 20 november 2014. Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Op 28 januari 2014 heeft [naam eiseres] online bij NN tegen 1 maart 2014 - onder polisnummer [polisnummer] - een inboedelverzekering gesloten voor het appartement gelegen aan de [adres] (hierna: inboedelverzekering).
2.2.
Op het aanvraagformulier van de inboedelverzekering heeft [naam eiseres] op de vraag:

Heeft een verzekeringsmaatschappij u of een andere belanghebbende bij deze verzekering ooit een verzekering opgezegd, geweigerd of op een bijzondere voorwaarde voortgezet of geaccepteerd?”het antwoord: “
Nee”gegeven.
2.3.
[naam eiseres] heeft op 8 april 2014, middels het Schade-aangifteformulier Algemeen, bij NN melding gemaakt van door haar geleden schade als gevolg van een inbraak in voornoemd appartement.
2.4.
Op 16 en 30 april 2014 heeft heer [naam] , in zijn hoedanigheid van schadeonderzoeker bij EMN Forensic, middels interviews met [naam eiseres] nader onderzoek gedaan naar voornoemde schademelding.
2.5.
Bij brief d.d. 13 juni 2014 is de door [naam eiseres] ingediende schadeclaim door NN afgewezen en is de inboedelverzekering opgezegd. Als reden is aangevoerd dat [naam eiseres] aantoonbaar is tekortgeschoten in haar mededelingsplicht, in die zin dat zij de hiervoor onder 2.2. weergegeven vraag ten tijde van de aanvraag onjuist heeft beantwoord. In deze brief is voorts aan [naam eiseres] medegedeeld dat zij en haar echtgenoot, de [naam echtgenoot] , zijn geregistreerd zijn in de gebeurtenissenadministratie, het Incidentenregister en in het Extern Verwijzingsregister voor financiële instellingen van de stichting CIS.

3..Het geschil

3.1.
[naam eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
NN veroordeelt tot betaling aan [naam eiseres] , bij wijze van voorschot van een bedrag ad € 2.000,00;
NN gebiedt om binnen 5 dagen na betekening van dit vonnis over te gaan tot verwijdering van de persoonsgegevens van [naam eiseres] in het Incidentenregister en het Extern Verwijzingsregister voor financiële instellingen van de stichting CIS en het Centrum Bestrijding Verzekeringsfraude van het Verbond van Verzekeraars, dan wel om die medewerking te verlenen die noodzakelijk is ter verwijdering van de bedoelde persoonsgegevens uit die registers en deugdelijk en schriftelijk aan [naam eiseres] te bevestigen dat de registraties ongedaan zijn gemaakt en de gegevens uit de registers zijn verwijderd;
NN gebiedt om binnen 5 dagen na betekening van dit vonnis het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit van het Verbond van Verzekeraars deugdelijk en schriftelijk te informeren over de onrechtmatige registraties en de ongedaan making in de registers en een afschrift hiervan schriftelijk aan [naam eiseres] te doen toekomen;
NN gebiedt om binnen 5 dagen na betekening van dit vonnis zich deugdelijk en schriftelijk te verontschuldigen voor de onrechtmatige registratie en de onjuiste werkwijze van haar medewerkers;
bepaalt dat NN voor iedere dag dat zij in strijd handelt met het hiervoor onder b, c en/of d genoemde aan [naam eiseres] een dwangsom verbeurt van € 5.000,00 per dag of gedeelte daarvan;
met veroordeling van NN in de kosten van deze procedure.
3.2.
[naam eiseres] stelt zich op het standpunt dat NN jegens haar toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst en/of onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door de verzekeringsclaim af te wijzen en [naam eiseres] op te (doen) nemen in het Incidenteregister en het Extern Verwijzingsregister voor financiële instellingen van de Stichting CIS en het Centrum Bestrijding Verzekeringsfraude van het Verbond van Verzekeraars.
3.3.
NN voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat opname in - voornamelijk - het externe verwijzingsregister van de Stichting CIS voor de betrokkene verstrekkende consequenties kan hebben. Alle deelnemende financiële instellingen kunnen immers door toetsing in het externe verwijzingsregister vaststellen dat er sprake is van opname in het incidentenregister van (een) andere deelnemer(s). Vervolgens is het mogelijk dat zij om nadere informatie omtrent die opname vragen. Het gevolg hiervan kan zijn dat niet alleen de deelnemer die tot opname in het incidentenregister is overgegaan, maar ook andere deelnemers hun (financiële) diensten aan de opgenomen persoon zullen weigeren. Tegen deze achtergrond is de voorzieningenrechter van oordeel dat hoge eisen dienen te worden gesteld aan de grond(en) van NN voor opname van [naam eiseres] in het externe verwijzingsregister.
4.2.
De Raad van Toezicht Verzekeringen heeft in een uitspraak van 20 februari 2006, nr. 2006/013 Re, het volgende overwogen:
“Interne registratie bij een verzekeraar zelf en externe registratie bij de Stichting CIS zijn nuttige instrumenten bij het bestrijden van verzekeringsfraude. Omdat echter met name een frauderegistratie in het externe register bij de Stichting CIS grote gevolgen voor de geregistreerde kan hebben, mag deze laatste registratie slechts plaatsvinden indien van opzettelijke benadeling van de verzekeraar sprake is, althans van een poging daartoe.
Een verzekeraar die tot externe registratie van fraude bij de Stichting CIS overgaat moet de gerechtvaardigde overtuiging hebben gekregen dat door de betrokkene is gefraudeerd.
Een vermoeden van fraude is daartoe niet voldoende. Voorts moet de verzekeraar een afweging maken van het belang van de verzekeringsbranche bij een dergelijke registratie en het belang van de betrokkene om juist niet te worden geregistreerd. Daarbij kan als uitganspunt gelden dat wie fraudeert, extern mag worden geregistreerd bij de Stichting CIS.
Wel is de verzekeraar gehouden te onderzoeken of door de bijzondere omstandigheden van het concrete geval, zoals de geringe ernst van het bedrog of de betrekkelijk geringe gevolgen ervan, externe registratie bij de Stichting CIS onevenredig hard zijn”.
4.3.
Deze uitgangspunten, die de voorzieningenrechter onderschrijft, zijn terug te vinden in het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen met de daarbij behorende Annex (hierna: het Protocol). Artikel 5.2.1 van het Protocol luidt:
“De Deelnemer dient de Verwijzingsgegevens van (rechts)personen die aan de hierna onder a en b vermelde criteria voldoen en na toepassing van het onder c genoemde proportionali-teitsbeginsel op te nemen in het Extern Verwijzingsregister.
a.
a) De gedraging(en) van de (rechts)persoon vormden, vormen of kunnen een bedreiging vormen voor (I) de (financiële) belangen van cliënten en/of medewerkers van een Financiële instelling, alsmede de (Organisatie van de) Financiële instelling(en) zelf of (II) de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector.
b) In voldoende mate staat vast dat de betreffende (rechts)persoon betrokken is bij de onder a bedoelde gedraging(en). Deze vaststelling betekent dat van strafbare feiten in principe aangifte of klacht wordt gedaan bij een opsporingsambtenaar.
c) Het proportionaliteitsbeginsel wordt in acht genomen. Dit houdt in dat Veiligheidszaken vaststelt, dat het belang van opname in het Externe Verwijzingsregister prevaleert boven de mogelijk nadelige gevolgen voor de Betrokkene als gevolg van opname van zijn Persoonsgegevens in het Extern Verwijzingsregister.
4.4.
Het vorenstaande brengt mee dat de voorzieningenrechter zich in dit kort geding dient te buigen over de vraag of voorshands voldoende aannemelijk is dat NN in een bodemprocedure zal kunnen bewijzen dat aan de voorwaarden voor opname van [naam eiseres] gegevens in het interne en het externe verwijzingsregister is voldaan.
4.5.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.5.1.
Door de onder 2.2 opgenomen vraag met “
Nee”te beantwoorden heeft [naam eiseres] , naar voorlopig oordeel, die vraag niet naar waarheid beantwoord. Tussen partijen is immers niet in geschil dat door haar, dan wel haar echtgenoot afgesloten verzekeringen recentelijk door Aegon, Delta Lloyd en ABN Amro wegens wanbetaling waren beëindigd. De voorzieningenrechter deelt het standpunt van NN dat in dit verband de woorden opzeggen en beëindigen dezelfde betekenis hebben en dat dit ook bij [naam eiseres] , mede gelet op de indruk die zij ter zitting heeft gemaakt, bekend mag worden verondersteld. Ook nadien, op 16 en 30 april 2014 (zie 2.4), heeft [naam eiseres] nagelaten melding te doen van de verzekeringen die recent wegens wanbetaling waren opgezegd. Tussen partijen is niet in geschil dat NN bij het juist invullen van [naam eiseres] van het aanvraagformulier niet tot het sluiten van de inboedelverzekering zou zijn overgegaan. Bij het juist invullen van het vragenformulier was het technisch niet mogelijk geweest de online aanvraag te voltooien en zou geen verzekeringsovereenkomst tot stand zijn gekomen. Dit brengt mee dat NN naar voorshands oordeel geen misbruik van haar bevoegdheid maakt door [naam eiseres] in haar Incidentenregister op te nemen en niet tot uitkering van de verzochte verzekeringspenningen in het kader van de inboedelverzekering over te gaan.
4.5.2.
Anders is dit voor het opnemen van de persoonsgegevens van [naam eiseres] in het Extern Verwijzingsregister voor financiële instellingen van de stichting CIS en het Centrum Bestrijding Verzekeringsfraude van het Verbond van Verzekeraars. In dat verband hebben de onder 4.3 genoemde uitgangspunten te gelden. Aan deze uitgangspunten is in casu niet voldaan. De kennelijk door NN getrokken conclusie dat het niet naar waarheid invullen van het aanvraagformulier door [naam eiseres] in dit concrete geval een bedreiging vormt voor cliënten en/of medewerkers van financiële instellingen, dan wel de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector in gevaar brengt, gaat naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter te ver. De voorzieningenrechter weegt hierbij dat de niet door [naam eiseres] vermelde opgezegde verzekeringen alle louter wegens wanbetaling zijn beëindigd. Dat [naam eiseres] met het onjuist beantwoorden van eerdergenoemde vraag enigerlei fraudulezue intentie had en/of dat zij zich realiseerde dat zij NN daardoor zou kunnen benadelen, is niet aannemelijk geworden. Het opnemen van [naam eiseres] in het Extern Verwijzingsregister acht de voorzieningenrechter, in de bijzondere omstandigheden van dit geval, een disproportionele maatregel nu hiervan de door [naam eiseres] ter zitting toegelichte diep in haar leven ingrijpende consequentie is dat zij zich niet meer tegen de normaal gangbare tarieven kan verzekeren.
4.5.3.
Het voorgaande leidt tot de volgende conclusies. Het onder a gevorderde en het onder b gevorderde voor zover deze vordering ziet op het Incidentenregister, zal worden afgewezen. Het onder b gevorderde voorzover deze vordering ziet op het Extern Verwijzingsregister voor financiële instelling van de stichting CIS en het Centrum Bestrijding Verzekeringsfraude van het Verbond van Verzekeraars, zal worden toegewezen. Het onder c gevorderde zal, bij gebrek aan belang worden afgewezen. Aangenomen mag worden dat NN het op correcte wijze daarheen zal leiden dat de verwijdering van de relevante persoonsgegevens uit het Extern Verwijzingsregister op zo kort mogelijke termijn wordt geëffectueerd. Aan NN wordt geen dwangsom opgelegd. NN heeft ter zitting immers toegezegd aan een eventuele veroordeling te zullen voldoen en de voorzieningenrechter heeft geen aanleding om aan deze toezegging te twijfelen. Het onder d gevorderde zal eveneens worden afgewezen. Een partij gebieden verontschuldigingen aan te bieden aan een wederpartij acht de voorzieningenrechter niet zinvol. Verontschuldigingen behoren slechts te worden aangeboden wanneer iemand de innerlijke overtuiging heeft onjuist te hebben gehandeld. Dat kan niet worden afgedwongen.
4.5.4.
Nu partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, zo dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
gebiedt NN om binnen 5 dagen na betekening van dit vonnis over te gaan tot het (laten) verwijderen van de persoonsgegevens van [naam eiseres] uit het Extern Verwijzings-register voor financiële instelling van de stichting CIS en het Centrum Bestrijding Verzekeringsfraude van het Verbond van Verzekeraars;
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2014. 1862/1729