ECLI:NL:RBROT:2014:1369

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 januari 2014
Publicatiedatum
26 februari 2014
Zaaknummer
C/10/430467 / HA ZA 13-796
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij aanvaring tussen binnenvaartschepen in de Eemhaven te Rotterdam

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, ging het om een aanvaring tussen twee binnenvaartschepen, de TITAN en de CRANE BARGE 2, die plaatsvond op 4 februari 2012 in de Eemhaven te Rotterdam. De eiseres, eigenaar van de TITAN, vorderde schadevergoeding van de gedaagde, eigenaar van de CRANE BARGE 2, op grond van artikel 8:1005 BW, stellende dat de aanvaring volledig te wijten was aan de onjuiste vaarwijze van de CRANE BARGE 2. De gedaagde voerde aan dat de TITAN schuld had aan de aanvaring door niet goed uit te luisteren naar het marifoonverkeer en haar snelheid niet te verminderen. De rechtbank oordeelde dat beide partijen schuld hadden aan de aanvaring, waarbij de schuldverdeling werd vastgesteld op 60% voor de CRANE BARGE 2 en 40% voor de TITAN. De rechtbank concludeerde dat de CRANE BARGE 2 zich onvoldoende had vergewist of zij zonder gevaar de Eemhaven kon oversteken, terwijl de TITAN in strijd met goed zeemanschap had gehandeld door haar snelheid niet te verlagen en het marifoonverkeer niet goed te volgen. De rechtbank kende schadevergoeding toe aan beide partijen, waarbij de gedaagde werd veroordeeld tot betaling van € 17.172,97 aan de eiseres en de eiseres tot betaling van € 37.702,77 aan de gedaagde, met wettelijke rente en vergoeding van buitengerechtelijke kosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/430467 / HA ZA 13-796
Vonnis van 29 januari 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te Krimpen aan den IJssel,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.C. van Zuethem te Breda,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SHIP SPARES LOGISTICS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.F. van der Stelt te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en SSL genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding van 2 juli 2013;
  • de akte houdende overlegging producties van de zijde van [eiseres], met vier producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, met negen producties;
  • het tussenvonnis van 13 november 2013, waarin een comparitie van partijen is gelast;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte overlegging producties, tevens akte houdende vermeerdering van eis, met twee producties;
  • het proces-verbaal van comparitie van partijen, gehouden op 20 december 2013, waaraan is gehecht een vaarkaart van het betreffende vaargebied, alsook de opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal in een faxbericht d.d. 6 januari 2014 van de zijde van SSL en een brief d.d. 7 januari 2014 van de zijde van [eiseres];
  • het faxbericht van 7 januari 2014 van de zijde van SSL.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is eigenaresse van het binnenvaart motortankschip “TITAN” (lengte 110 m, breedte 13,50 m en diepgang 4,20 m, vermogen hoofdmotor 1.492 kW en laadvermogen/waterverplaatsing 4.221,295 m3).
2.2.
SSL is eigenaresse van het binnenvaart kraan-supply schip “CRANE BARGE 2” (lengte 40,07 m, breedte 8,52 m, diepgang 2,19 m, vermogen hoofdmotor 334 kW en laadvermogen/waterverplaatsing 361,892 m3).
2.3.
Op 4 februari 2012 om 21:57 uur heeft in de Eemhaven te Rotterdam een aanvaring plaatsgevonden tussen de TITAN en de CRANE BARGE 2.
2.4.
Als gevolg van de aanvaring hebben beide partijen schade geleden.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiseres] vordert, na wijziging van eis, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, SSL te veroordelen om aan [eiseres] te betalen € 28.621,62 aan hoofdsom en € 1.158,00 ter vergoeding van buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 4 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van SSL in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiseres] legt – samengevat – het volgende aan haar vordering ten grondslag.
SSL is als eigenaresse van de CRANE BARGE 2 op grond van artikel 8:1005 BW aansprakelijk voor de schade als gevolg van de aanvaring, omdat de aanvaring bij uitsluiting is te wijten aan de onjuiste vaarwijze van de CRANE BARGE 2. Bij het oversteken van de centrale geul van de Eemhaven heeft de CRANE BARGE 2 niet tijdig rekening gehouden met de TITAN die in gestrekte koers op het hoofdvaarwater onderweg was en heeft de CRANE BARGE 2 aldus in strijd gehandeld met artikel 6.04 lid 4 en 6.16 lid 1 BPR. De CRANE BARGE 2 heeft nagelaten om duidelijke afspraken te maken om voor de kop van de TITAN langs over te steken.
De schade bestaat uit € 12.063,00 aan cascoschade, € 12.128,13 aan tijdverletkosten (81 uur x € 149,73) en € 4.430,49 terzake expertisekosten.
De buitengerechtelijke kosten zijn begroot conform de staffel in Rapport Voor-werk II.
3.3.
SSL concludeert – samengevat – tot niet-ontvankelijk verklaring van [eiseres] in haar vordering dan wel tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure, met bepaling dat [eiseres] het bedrag van de proceskostenveroordeling binnen veertien dagen na de datum van het vonnis aan SSL dient te hebben voldaan, bij gebreke waarvan [eiseres] vanaf de vijftiende dag de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd wordt, en met veroordeling van [eiseres] in de nakosten van € 131,--, verhoogd met € 68,-- in het geval betekening van de executoriale titel plaatsvindt.
Zij voert ter onderbouwing van haar verweer het volgende aan.
De CRANE BARGE 2 heeft geen schuld aan de aanvaring. Zij heeft voldaan aan haar verplichtingen uit hoofde van artikel 6.16 lid 1 BPR. Zij heeft zich ervan vergewist dat zij veilig de Eemhaven kon oversteken. De CRANE BARGE 2 mocht er gerechtvaardigd op vertrouwen dat de TITAN via bakboordzijde de Eemhaven zou uitvaren richting de 2e Petroleumhaven en de schepen elkaar stuurboord-stuurboord zouden passeren. Duidelijk was aan de TITAN gecommuniceerd dat de CRANE BARGE 2 voornemens was om de 1e Eemhaven in te varen. Tot 21:56 uur lag de TITAN op koers om de Eemhaven aan bakboordzijde uit te varen. Vanaf het moment dat zij de Prins Johan Frisohaven uit voer, was zij meteen overgestoken naar de voor haar bakboordzijde van het vaarwater, althans het midden van het vaarwater. Toen de TITAN opeens koers wijzigde, was het voor de CRANE BARGE 2 te laat om uit te wijken.
De buitengerechtelijke kosten zijn niet juist berekend. Op basis van de nieuwe staffel voor buitengerechtelijke incassokosten heeft [eiseres] – in het geval buitengerechtelijke kosten verschuldigd zijn – slechts recht op een bedrag van € 1.040,18.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
SSL vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiseres] te veroordelen om aan SSL te betalen € 94.256,92 aan hoofdsom en € 1.817,57 ter vergoeding van buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 4 februari 2012, althans met ingang van de data dat SSL de kosten heeft betaald, althans met ingang van 16 oktober 2013, tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure, met bepaling dat [eiseres] het bedrag van de proceskostenveroordeling binnen veertien dagen na de datum van het vonnis aan SSL dient te hebben voldaan, bij gebreke waarvan [eiseres] vanaf de vijftiende dag de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd wordt, en met veroordeling van [eiseres] in de nakosten van € 131,--, verhoogd met € 68,-- in het geval betekening van de executoriale titel plaatsvindt.
4.2.
SSL legt – samengevat – het volgende aan haar vordering ten grondslag.
[eiseres] is als eigenaresse op grond van artikel 8:1004 BW aansprakelijk voor de schade van de CRANE BARGE 2. De TITAN heeft volledige schuld aan de aanvaring.
De TITAN kan worden verweten dat zij een hoofdwater (de Nieuwe Maas) wilde invaren zonder zich ervan te vergewissen dat dit zonder gevaar kon geschieden en heeft aldus in strijd gehandeld met artikel 6.16 lid 1 BPR.
De TITAN kan voorts worden verweten dat zij in strijd met de vereisten van goed zeemanschap in de zin van artikel 1.04 BPR heeft gehandeld.
Het niet goed uitluisteren van het marifoonverkeer door de TITAN is de rechtens relevante oorzaak van de aanvaring. De aanvaring had niet plaats gevonden als de TITAN niet op het laatste moment haar koers naar stuurboord had gewijzigd. De TITAN had haar snelheid moeten minderen en naar de intenties van de CRANE BARGE 2 moeten vragen.
De schade bestaat uit € 52.466,53 aan cascoschade, € 36.587,74 aan tijdverletkosten (18,42 dagen x € 1.986,31) en € 5.202,65 terzake expertisekosten.
4.3.
[eiseres] concludeert – samengevat – tot niet-ontvankelijk verklaring van SSL in haar vordering dan wel tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van SSL in de kosten van deze procedure.
Zij voert ter onderbouwing van haar verweer het volgende aan.
De TITAN heeft een rechte koers aangehouden in de richting van de Nieuwe Maas. De gebruikelijke route is daarbij langs stuurboordzijde van het vaarwater de Eemhaven uit te varen. De CRANE BARGE 2 diende de TITAN op grond van artikel 6.04 lid 4 BPR aan bakboordzijde te passeren.
De TITAN had een voor dit gebied normale snelheid van 8 à 9 knopen.
Subsidiair geldt dat de verzekeraars slechts recht hebben op rente vanaf de datum dat zij de schade aan SSL hebben vergoed.

5.De beoordeling

in conventie en in reconventie
toepasselijk recht
5.1.
Op de rechtsverhouding tussen de partijen is Nederlands recht van toepassing.
Ter plaatse van de aanvaring geldt het Binnenvaartpolitiereglement (BPR).
ontvankelijkheid
5.2.
De verzekeraars van partijen zijn voor een gedeelte van de vorderingen gesubrogeerd in de rechten van partijen door uitkeringen uit hoofde van de verzekeringen. Beide partijen hebben ter zitting toegelicht dat de cascoschade met aftrek van het eigen risico en de expertisekosten door hun verzekeraars aan hen zijn vergoed.
[eiseres] heeft bij akte ten behoeve van de comparitie een verklaring van haar verzekeraar in het geding gebracht, waarin de verzekeraar aan [eiseres] last en volmacht geeft om de schade als gevolg van de aanvaring in rechte op derden te verhalen. Naar aanleiding daarvan heeft SSL haar aanvankelijk gevoerde verweer ten aanzien van de door [eiseres] gestelde lastgeving en volmacht laten varen.
SSL heeft bij antwoord een overeenkomst van last en volmacht in het geding gebracht, waarin haar verzekeraars aan SSL last en volmacht geven om de schade als gevolg van de aanvaring in rechte op derden te verhalen. [eiseres] heeft op dit punt geen verweer gevoerd.
Beide partijen kunnen derhalve in hun vorderingen worden ontvangen.
vermeerdering van eis
5.3.
Bij akte van 20 december 2013 heeft [eiseres] haar eis vermeerderd met een bedrag van € 2.104,13 terzake tijdverletschade. SSL heeft tegen deze vermeerdering van eis geen bezwaar gemaakt. De rechtbank zal derhalve uitgaan van de vermeerderde eis.
opmerkingen naar aanleiding van proces-verbaal
5.4.
In het faxbericht van 7 januari 2014 heeft SSL bezwaar gemaakt tegen de inhoud van de brief van de zijde van [eiseres] d.d. 7 januari 2014. In die brief heeft [eiseres] – naast aanvullende opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal van comparitie – ook commentaar op het faxbericht van SSL van 6 januari 2014, hoewel de rechtbank partijen slechts in de gelegenheid had gesteld opmerkingen te maken naar aanleiding van het proces-verbaal. De rechtbank zal dit commentaar omwille van het beginsel van hoor en wederhoor buiten beschouwing laten.
kern van de verwijten
5.5.
Beide partijen beschuldigen elkaar ervan gehandeld te hebben in strijd met het BPR. [eiseres] stelt dat de CRANE BARGE 2 in strijd met artikel 6.04 lid 4 en 6.16 lid 1 BPR heeft gehandeld door bij het oversteken van de Eemhaven niet tijdig rekening te houden met de TITAN die in gestrekte koers in de Eemhaven onderweg was. SSL stelt dat de TITAN in strijd met artikel 6.16 lid 1 BPR heeft gehandeld door zich er niet van te vergewissen of zij zonder gevaar de Nieuwe Maas kon invaren en dat zij tevens in strijd met goed zeemanschap in de zin van artikel 1.04 BPR heeft gehandeld door het marifoonverkeer niet goed uit te luisteren, door niet haar snelheid te minderen en niet naar de intenties van de CRANE BARGE 2 te vragen.
overgelegde producties
5.6.
In het kader van de toedracht van de aanvaring zijn door partijen de volgende producties overgelegd:
  • een DVD met opnames van beelden van de walradar op 4 februari 2012;
  • een proces-verbaal van de zeehavenpolitie van de politie Rotterdam-Rijnmond, opgemaakt op 9 februari 2012;
  • een expertiserapport van 8 maart 2012 van [X], het door de verzekeraar van [eiseres] ingeschakelde expertisebureau, met als bijlage 1 een ongedateerde verklaring van [Y], de schipper van de TITAN;
  • een expertiserapport van 29 mei 2012 van enerzijds [Z], het door de verzekeraar van SSL ingeschakelde expertisebureau, mede ondertekend door [X];
  • een verklaring van 11 september 2013 van [Q], de schipper van de CRANE BARGE 2;
  • door [X] uitgeschreven marifoongesprekken van 4 februari 2012 tussen 21:52:05 uur en 21:57:28 uur;
  • de door [eiseres] ter zitting overgelegde havenkaart van het betreffende gebied van de haven van Rotterdam.
5.6.1.
In het proces-verbaal van de zeehavenpolitie Rotterdam-Rijnmond, opgemaakt op 9 februari 2012, is voor zover relevant het volgende verklaard:
“Toedracht: De Cranebarge 2 was in de opvaart, bestemd voor de 1e Eemhaven. Heeft zich gemeld bij de verkeerspost op VHF 63. De Titan kwam uit de Frisohaven, bestemd voor afvaart. Schipper van de Titan had niet gehoord dat de Cranebarge bestemd was voor de 1e Eemhaven, maar dacht dat deze verder de Eemhaven inging. Schipper van de Titan heeft zich bij verkeerspost op VHF 63 gemeld dat hij vanuit de Frisohaven kwam en in de afvaart ging.
Schipper van de Cranebarge 2 ging ervan uit dat de Titan zijn bestemming wel had meegekregen, en dat deze wel begrepen had dat zij stuurboord stuurboord wilden.
Dit bleek niet het geval.
Vervolgens kwam de Cranebarge voor de kop van de Titan terecht waardoor de schepen met elkaar in aanvaring kwamen.
Tussen de Titan en de Crane barge 2 was er geen communicatie geweest.
[…]
Vaartuig 1
[…]
Naam schip: Titan
[…]
Snelheid: 20 km/u.
[…]
Vaartuig 2
[…]
Naam schip: Cranebarge 2
[…]
Snelheid: 6/7 knopen.”
5.6.2.
In de schriftelijke verklaring heeft de heer [Y], schipper van de TITAN, onder meer verklaard:
“Na vertrek wachtpalen in monding Frisohaven gemeld op VHF 63.
(titan) TITAN komt de Frisohaven uit voor de 2e Pet.
(post) Alles is vrij, alleen een opvaart voor de eemhaven bestemd, graag nog een roepje in de monding.
Na het uitdraaien van de Frisohaven weer gemeld op VHF 63.
(titan) TITAN nu in de centrale geul, voor de 2e pet.
Geen antwoordt.
Behalve een gepasseerde zeevaart en de opvaart (voor de Eemhaven bestemd) geen andere schepen te zien op 2 radars, Gps en op zicht.
Daarna de snelheid opgevoerd naar 20km/uur om de haven uit te varen.
Bij naderen monding 1e Eemhaven zag ik dat de opvaart met een ruime boog de Eemhaven indraaide.
Ik had echter geen idee, dat deze voor mijn kop langs de 1e Eemhaven in zou draaien, en had ook met niemand een afspraak gemaakt voor stb/stb passage, zodat ik er tot op het laatste moment vanuit ging, dat de passage Bb/Bb zou gebeuren.
Op het moment dat ik door kreeg, dat het binnendraaiende schip (waarvan ik toen de naam nog steeds niet wist) voor mijn kop langs de 1e Eemhaven in wilde draaien, was het reeds te laat om een aanvaring nog te voorkomen.”
5.6.3.
In de schriftelijke verklaring van 11 september 2013 heeft [Q], schipper van de CRANE BARGE 2, onder meer verklaard:
“10. Ik ging er vervolgens vanuit dat de TITAN wist dat ik de 1e Eemhaven in zou varen, omdat zowel ik als de Sector Eemhaven dit aan haar hadden meegedeeld. Verder ging ik er vanuit dat de TITAN bakboord uit de Eemhaven zou uitvaren, omdat zij als bestemming de 2e Petroleumhaven had en zij zich iets over het midden van het vaarwater bevond. Daarom dacht ik op dat moment dat ik veilig de 1e Eemhaven kon invaren middels een stuurboord/stuurboord passage met de TITAN.”
5.6.4.
Het marifoonverkeer in de betreffende sector verloopt via (blok)kanaal 63. In het uitgeschreven deel van de marifoongesprekken is vermeld (T=TITAN, CB=CRANE BARGE 2, SE=Vessel Traffic Service, Sector Eemhaven):
“ 52:05
21.47.12
47.12T (meldt zich) “Sector Eemhaven, TITAN, komen uit Friso-haven naar de 2e Pet.
SE Sector Eemhaven begrepen meld je binnen de monding Eemhaven. Invarende binnenvaart aan de boeien naar de 1ste Eemhaven.
21.54.40
Titan in centrale geul.
21.55.53
T Sector Eemhaven TITAN, in de monding naar de 2de Pet.
Ruis, mogelijk 2 schepen die gelijktijdig zenden.
CB? OK
21.56.38
T Sector Eemhaven voor de TITAN. Euh, waar ging die ook alweer naar toe?
SE Die gaat naar de 1ste Eemhaven, TITAN
CB Ik ga naar de 1ste Eemhaven TITAN, dat vroeg ik net aan je
21.57.00
SE Voor de TITAN opvaart beneden Eemhaven is vrij, ik had u gemeld dat er een binnenvaart de Eemhaven inkwam bestemd door de 1ste Eemhaven, over.
T U had gemeld dat de binnenvaart de Eemhaven inkwan niet naar de eerste.
SE Met bestemming eerste Eemhaven dat heb ik U gezegd.
21.57.18
T Dat heb ik niet meegekregen, ik zit er bovenop.
21.57.28
SE CRANE BARGE sector Eemhaven over, CRANE BARGE 2 sector Eemhaven over.
CB Ik riep u net nog op mevrouw om te vragen waar die heen ging.
SE De CRANEBARGE, ik heb u gehoord dat u hem opriep maar de 1ste oproep heb ik niet gehoord, over.
CB Ja wij hebben ons gemeld bij de Uitwater.
SE En ik heb dat ook doorgegeven aan de TITAN over.
CB Dat is toen ik bij die motrole zat inderdaad en ik heb bij de boeien geroepen waar die heen ging en toen zij die 2de Pet.
T Ja, ik heb alleen meegekregen dat je de Eemhaven inging, niet dat je naar de 1ste ging, dat heb ik echt niet meegekregen.”
toedracht van de aanvaring
5.7.
Op grond van de overgelegde stukken en de niet of onvoldoende weersproken stellingen van partijen stelt de rechtbank de toedracht van de aanvaring als volgt vast.
5.8.
Op 4 februari 2012 op of omstreeks 21.52 uur vertrok de TITAN vanuit de Prins Johan Friso Haven te Rotterdam (havenbekken in verbinding met de Eemhaven) met bestemming de 2e Petroleumhaven te Rotterdam. Tegelijkertijd was de CRANE BARGE 2 onderweg op de Nieuwe Maas ter hoogte van de Madroelhaven met bestemming de 1e Eemhaven (havenbekken in verbinding met de Eemhaven). De weersomstandigheden waren normaal; het was duister, licht bewolkt en er was geen wind.
5.9.
Uit de uitgeschreven marifoongesprekken, waarvan de inhoud door beide partijen is bevestigd, blijkt dat de TITAN zich om 21:52 uur bij de Sector Eemhaven meldde met de mededeling dat zij uit de Prins Johan Friso Haven naar de 2e Petroleumhaven voer, waarop de Sector Eemhaven aan de TITAN meedeelde dat er invarende binnenvaart was naar de 1e Eemhaven en aan de TITAN vroeg om zich wederom te melden wanneer zij de monding van de Eemhaven zou bereiken. Die binnenvaart was de CRANE BARGE 2 die zich op dat moment op de Nieuwe Maas bevond – anders dan Sector Eemhaven meldde niet ter hoogte van de boeien maar – ter hoogte van de Madroelhaven. Om 21:55 uur meldde de TITAN zich opnieuw bij de Sector Eemhaven met de mededeling dat zij zich in de monding van de Eemhaven bevond op weg naar de 2e Petroleumhaven. Vervolgens is een ruis op het marifoonkanaal te horen, vermoedelijk omdat de TITAN en de CRANE BARGE 2 gelijktijdig aan het zenden waren. Blijkens de eigen stellingen van SSL bevond de CRANE BARGE 2 zich op dat moment ter hoogte van de boeien en was zij van plan om de Eemhaven in een rechte lijn over te steken om de 1e Eemhaven in te varen. Zij had de TITAN al in zicht maar ging er vanuit dat de TITAN haar aan stuurboordzijde zou passeren om de monding van de Eemhaven aan de bakboordzijde van het vaarwater kruiselings door te steken naar de Nieuwe Maas. Blijkens de eigen stellingen van [eiseres] was de TITAN van plan om de Eemhaven aan stuurboordzijde van het vaarwater uit te varen om vervolgens de Nieuwe Maas over te steken. Zij had de CRANE BARGE 2 ook in zicht en ging er vanuit dat die haar voorrang zou verlenen. Uit de radarbeelden is af te leiden dat de TITAN tot ongeveer 21:55:58 uur iets aan bakboordzijde van het midden van het vaarwater voer, dat op of omstreeks 21:56:20 de kop van de TITAN zich aan stuurboordzijde van het midden van het vaarwater bevond en dat vanaf ongeveer 21:56:36 uur de TITAN zich in zijn geheel aan de stuurboordzijde van het vaarwater bevond. Tevens is uit de beelden af te leiden dat de TITAN met een beduidend hogere snelheid voer dan de CRANE BARGE 2, die naar eigen zeggen met 6 à 7 knopen voer. Om 21:56 uur meldde de TITAN zich weer bij de Sector Eemhaven met de vraag waar de CRANE BARGE 2 ook alweer naartoe op weg was, waarop zowel de Sector Eemhaven als de CRANE BARGE 2 antwoordden dat de CRANE BARGE 2 op weg was naar de 1e Eemhaven. Uit het vervolg van de marifoongesprekken en uit de verklaring van de schipper van de TITAN wordt duidelijk dat de TITAN had begrepen dat de CRANE BARGE 2 op weg was naar de Eemhaven, en dat zij de bestemming
1eEemhaven niet had gehoord. Op dat moment, hooguit 30 seconden vóór de aanvaring, werd voor de TITAN en de CRANE BARGE 2 pas duidelijk dat hun koersen elkaar zouden kruisen. Het was voor beide schepen te laat om de koers te wijzigen. Ze hebben vol achteruit geslagen. Dit kon de aanvaring echter niet meer voorkomen. De TITAN is met haar boeg ongeveer vijf meter van de kop aan stuurboordzijde van de CRANE BARGE 2 ingeslagen.
5.10.
Op de comparitie is vastgesteld dat op het moment van de aanvaring om 21:57 uur zowel de TITAN als de CRANE BARGE 2 zich in de centrale vaargeul van de Eemhaven bevonden.
aansprakelijkheid
5.11.
Ingevolge artikel 6.16 lid 1 BPR mag een schip slechts een haven of nevenvaarwater invaren en daarbij een hoofdvaarwater oversteken, nadat het zich er van heeft vergewist dat dit zonder gevaar kan geschieden.
Op grond van de aanwijzing hoofd- en nevenvaarwateren havengebied Rotterdam-Europoort 28 september 1999/nr. 124/1999 (
Staatscourant1999, nr. 188, p. 12) geldt de centrale vaargeul van de Eemhaven als hoofdvaarwater ten opzichte van de havenbekkens die daarmee in verbinding staan, zoals de 1e Eemhaven.
Op het moment van de aanvaring was de CRANE BARGE 2 de centrale geul van de Eemhaven aan het oversteken om de 1e Eemhaven in te varen.
De CRANE BARGE 2 had zich daarbij moeten vergewissen of zij zonder gevaar het hoofdvaarwater, de Eemhaven, kon oversteken om de 1e Eemhaven in te varen.
Op grond van de hoofdregel in artikel 6.04 lid 4 BPR hadden de schepen elkaar bakboord op bakboord voorbij moeten varen. De CRANE BARGE 2 wilde echter in afwijking van de hoofdregel de TITAN voorlangs, stuurboord op stuurboord passeren. Dit verlangen had zij in voldoende mate aan de TITAN kenbaar moeten maken. Uit de enkele mededeling over de marifoon dat de CRANE BARGE 2 op weg was naar de 1e Eemhaven – als de TITAN die mededeling goed had gehoord – had de TITAN op zichzelf niet kunnen afleiden dat de CRANE BARGE 2 het verlangen had om daarbij voorlangs de TITAN te varen. Gesteld noch gebleken is voorts dat de TITAN (instemmend) heeft gereageerd op dat verlangen van de CRANE BARGE 2.
5.12.
SSL heeft nog aangevoerd dat zij er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat de TITAN voornemens was de Eemhaven aan bakboordzijde uit te varen en de CRANE BARGE 2 daarbij aan stuurboordzijde zou passeren. SSL heeft die veronderstelling gebaseerd op de door de TITAN aangegeven bestemming in combinatie met het vaargedrag van de TITAN.
Het vaargedrag van de TITAN was echter niet zodanig, dat de CRANE BARGE 2 hieruit mocht afleiding dat de TITAN via bakboordzijde de Eemhaven zou uitvaren. Hoewel aan SSL kan worden toegegeven dat de TITAN zich aanvankelijk niet aan de stuurboordzijde van de Eemhaven bevond, kan niet worden gezegd dat zij zich richtte op de bakboordzijde van het vaarwater. Uit de radarbeelden is af te leiden dat het schip zich (aanvankelijk) slechts marginaal aan bakboordzijde van het midden van het vaarwater bevond.
5.13.
De slotsom is dat de CRANE BARGE 2 zich er onvoldoende van heeft vergewist dat zij zonder gevaar de Eemhaven kon oversteken, hetgeen heeft geleid tot de aanvaring. De rechtbank laat daarbij echter wel meewegen dat op zichzelf op grond van het verdere marifoonverkeer aannemelijk is dat de CRANE BARGE 2 wel een poging heeft gedaan om de TITAN rechtstreeks op te roepen maar dat deze oproep vanwege ruis niet is doorgekomen.
5.14.
Een verplichting uit hoofde van artikel 6.16 lid 1 BPR kan daarentegen niet worden aangenomen voor de TITAN, die op het moment van de aanvaring nog in de Eemhaven onderweg was naar de Nieuwe Maas en nog niet bezig was met het uitvaren van de Eemhaven en het invaren van de Nieuwe Maas.
5.15.
De rechtbank is het met SSL eens dat de TITAN wel kan worden verweten dat zij in strijd heeft gehandeld met de vereisten van goed zeemanschap in de zin van artikel 1.04 BPR door het marifoonverkeer niet goed uit te luisteren en haar snelheid niet te verminderen.
Ter zitting is erkend en ook uit het proces-verbaal van de zeehavenpolitie en de uitgeschreven marifoongesprekken blijkt dat de schipper van de TITAN er vanuit ging dat de bestemming van de CRANE BARGE 2 de Eemhaven was, hoewel duidelijk door de Sector Eemhaven aan haar was meegedeeld dat de bestemming de
1eEemhaven was.
Daarnaast had van de TITAN – die de CRANE BARGE 2 op haar af zag varen – verwacht mogen worden dat zij uit voorzorg haar relatief hoge snelheid naar beneden had aangepast. De schipper van de TITAN heeft schriftelijk verklaard dat hij in de Eemhaven, nadat hij van de sectorpost de informatie over de opvaart had gehoord, de snelheid van de TITAN opvoerde naar 20 km per uur. Deze verklaring wordt gestaafd door de radarbeelden, waaruit blijkt dat de TITAN een beduidend hogere snelheid had dan de CRANE BARGE 2, die naar eigen zeggen met 6 à 7 knopen voer. De stelling van de TITAN, dat zij slechts 8 à 9 knopen voer, heeft [eiseres] niet onderbouwd en komt de rechtbank tegen de achtergrond van het voorgaande niet overtuigend voor, zodat die stelling wordt gepasseerd.
5.16.
Geconcludeerd wordt dat de schade is veroorzaakt door een combinatie van voornoemde normschendingen waarop de aansprakelijkheid van partijen is gebaseerd. In dat kader geldt dat een fout van een schipper moet worden aangemerkt als schuld van het schip (zie HR 30 november 2001,
NJ2002,143 Casuele/De Toekomst). Voor de schade die in verband staat met voornoemde normschendingen zijn [eiseres] en SSL als eigenaressen van de TITAN respectievelijk de CRANE BARGE 2 dan ook aansprakelijk.
De CRANE BARGE 2 was in de eerste plaats uit hoofde van artikel 6.16 lid 1 BPR verplicht om zich ervan te vergewissen of het veilig was om de Eemhaven over te steken. Zij heeft niet aan die verplichting voldaan en heeft een gevaarlijke situatie gecreëerd door haar verlangen om de TITAN voorlangs, stuurboord op stuurboord te passeren onvoldoende aan de TITAN kenbaar te maken. Deze fout van de CRANE BARGE 2 is aan te merken als de primaire oorzaak van de aanvaring.
Indien de TITAN overeenkomstig goed zeemanschap in de zin van artikel 1.04 BPR het marifoonverkeer goed had uitgeluisterd en had geanticipeerd op het vaargedrag van de CRANE BARGE 2 door snelheid te minderen, had een aanvaring voorkomen kunnen worden. Ook de TITAN heeft derhalve schuld aan de aanvaring. De wederzijdse fouten afwegend komt de rechtbank tot een schuldverdeling van 60/40 ten nadele van de CRANE BARGE 2.
5.17.
Partijen zijn het eens over de begrote cascoschade van beide schepen. Partijen hebben voorts wederzijds geen bezwaar gemaakt tegen de begrote tijdverletkosten en expertisekosten, zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid van de gevorderde bedragen. Overeenkomstig de aansprakelijkheidsverdeling is in conventie toewijsbaar een bedrag van € 7.237,80 aan cascoschade, € 7.276,88 aan tijdverletkosten en € 2.658,29 aan expertisekosten, en in reconventie een bedrag van € 20.986,61 aan cascoschade, € 14.635,10 aan tijdverletkosten en € 2.081,06 aan expertisekosten.
5.18.
De in conventie gevorderde rente is als verder niet weersproken toewijsbaar. Ten aanzien van de in reconventie gevorderde rente heeft [eiseres] het verweer gevoerd dat de rente over de schade die door de verzekeraars is vergoed, eerst verschuldigd is vanaf het moment dat de vergoeding door de verzekeraars is uitgekeerd. Hiertegen heeft SSL geen verweer gevoerd. De rechtbank overweegt dat het verzuim van [eiseres] op grond van artikel 6:83 aanhef en onder b BW zonder ingebrekestelling intreedt. [eiseres] is de wettelijke rente verschuldigd vanaf de dag waarop de schade is ingetreden, derhalve vanaf de dag van aanvaring 4 februari 2012. De rente is pas aan de verzekeraar verschuldigd vanaf het tijdstip dat de verzekeraar in de rechten van de verzekerde is gesubrogeerd. Vóór dat tijdstip is [eiseres] de wettelijke rente aan SSL zelf verschuldigd. De in reconventie gevorderde rente kan daarom als primair gevorderd worden toegewezen.
5.19.
Ten aanzien van de vergoeding van buitengerechtelijke kosten wordt overwogen dat – anders dan partijen veronderstellen – een vordering uit hoofde van schadevergoeding ingevolge artikel 1 Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten in beginsel buiten het bereik van de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten valt, zodat de rechtbank de tarieven uit rapport Voor-werk II zal toepassen. In conventie is overeenkomstig de gebruikelijke tarieven (Rapport Voor-werk II) een bedrag van € 904,-- toewijsbaar en in reconventie een bedrag van € 1.158,-.
5.20.
SSL zal als de overwegend aansprakelijke partij in de proceskosten in conventie en in reconventie worden veroordeeld. Gelet op de verwevenheid van de stellingen in reconventie met het verweer in conventie, wordt in reconventie slechts de helft van de punten voor het salaris van de advocaat toegekend. Aan de zijde van [eiseres] worden de proceskosten begroot op:
- vastrecht € 1.836,00
- dagvaardingskosten 87,71
- salaris advocaat conventie 904,00 (2 punten × tarief € 452,00)
- salaris advocaat reconventie
579,00 (1/2 x 2 punten x € 579,00)
Totaal €  3.406,71

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
veroordeelt SSL om aan [eiseres] te betalen € 17.172,97, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 4 februari 2012 tot de dag van volledige betaling, en € 904,00 ter vergoeding van buitengerechtelijke kosten,
6.2.
veroordeelt SSL in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 2.827,71,
in reconventie
6.3.
veroordeelt [eiseres] om aan SSL te betalen € 37.702,77, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 4 februari 2012 tot de dag van volledige betaling, en € 1.158,00 ter vergoeding van buitengerechtelijke kosten,
6.4.
veroordeelt SSL in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 579,00,
in conventie en in reconventie
6.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Santema en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2014.
2031/32