ECLI:NL:RBROT:2014:1476

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 maart 2014
Publicatiedatum
28 februari 2014
Zaaknummer
AWB-13_01270
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd wegens overtreding van de Tabakswet in café

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en een café-eigenaar. De minister had een boete van € 600,- opgelegd aan de eiseres wegens overtreding van artikel 11a, eerste lid, van de Tabakswet. Dit besluit volgde op een controle door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op 22 april 2012, waaruit bleek dat in het café tabaksrook werd waargenomen. Eiseres betwistte de juistheid van het proces-verbaal dat aan de boete ten grondslag lag, en voerde aan dat het tijdsverloop tussen de controle en de opmaak van het proces-verbaal de betrouwbaarheid ervan in twijfel trok. Daarnaast stelde zij dat er in het café geen tabak, maar tabaksvervangers en cannabisproducten werden gerookt.

De rechtbank oordeelde dat het proces-verbaal een geloofwaardige weergave was van de waarnemingen van de controleurs en dat het tijdsverloop geen rechtsregel schond. De rechtbank vond ook dat de controleurs in staat waren om tabaksrook te onderscheiden van andere rook, en dat de aanwezigheid van een rookruimte niet relevant was voor de overtreding. Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat eiseres artikel 11a, eerste lid, van de Tabakswet had overtreden en dat de opgelegde boete rechtmatig was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 13/1270

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 maart 2014 in de zaak tussen

[eiseres]., te [plaats], eiseres,
gemachtigde: mr. J.W. Bloem,
en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 oktober 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 600,- wegens overtreding van artikel 11a, eerste lid, van de Tabakswet.
Bij besluit van 21 januari 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2014. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en[naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.C.M. Nijland.

Overwegingen

1.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat blijkens een proces-verbaal van 26 juli 2012 controleurs van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op 22 april 2012 in café [cafénaam] in [plaats] de typische, penetrante geur van tabaksrook waarnamen, afkomstig van sigaretten die op dat moment werden gerookt door twee mannen en een vrouw aan de bar. Uit het proces-verbaal blijkt verder dat er op het moment van de controle een man en een vrouw aan het werk waren in het café. Omdat er door de werkgever derhalve onvoldoende maatregelen zijn getroffen om ervoor te zorgen dat werknemers hun werkzaamheden kunnen verrichten zonder daarbij hinder of overlast van roken door anderen te ondervinden, is sprake van overtreding van artikel 11a, eerste lid, van de Tabakswet, aldus verweerder, die op grond hiervan de boete van € 600,- heeft opgelegd.
2.1.
In beroep voert eiseres aan dat het proces-verbaal van 26 juli 2012 niet als bewijs aan de overtreding ten grondslag mag worden gelegd. Eiseres stelt dat aan de juistheid en betrouwbaarheid ervan getwijfeld moet worden, omdat het niet ten spoedigste is opgemaakt, maar meer dan drie maanden na de inspectie. Het tijdsverloop tussen waarnemingen en verslaglegging daarvan en de gedetailleerdheid van het proces-verbaal doen eiseres vermoeden dat het proces-verbaal geen juiste weergave geeft van de waarnemingen. Volgens eiseres moet bovendien aan het waarnemingsvermogen van de controleurs getwijfeld worden, omdat zij in het proces-verbaal hebben vermeld in het café geen aanduidingen van het rookverbod te hebben gezien, terwijl deze er wel waren, ten bewijze waarvan eiseres verklaringen van haar werknemers en foto’s heeft overgelegd.
2.2.
Gelet op verweerders geloofwaardige toelichting dat het proces-verbaal een formele vastlegging is van direct na de inspectie gemaakte aantekeningen, ziet de rechtbank geen aanleiding om wegens het tijdsverloop tot de formele vastlegging in het proces-verbaal – met welk tijdsverloop op zichzelf geen rechtsregel is geschonden – aan de juistheid van het proces-verbaal te twijfelen. Evenmin ziet de rechtbank in hetgeen eiseres over de aanduiding van het rookverbod op geloofwaardige wijze heeft aangevoerd en toegelicht aanleiding om aan het waarnemingsvermogen van de controleurs – en daarmee aan de betrouwbaarheid van het proces-verbaal als geheel – te twijfelen. Zij neemt daarbij in aanmerking dat het bestreden besluit niet is gebaseerd op de afwezigheid van dergelijke aanduidingen – zodat de waarnemingen daaromtrent niet dragend zijn voor de boete-oplegging – en dat namens eiseres ter zitting is toegelicht dat de aanduidingen waren aangebracht op openstaande klapdeurtjes en daardoor misschien niet altijd goed zichtbaar waren. Overigens behoeft hetgeen eiseres heeft aangevoerd omtrent de aanduiding van het rookverbod geen bespreking, aangezien het bestreden besluit, zoals al overwogen, niet is gebaseerd op het al of niet aanwezig zijn van dergelijke aanduidingen.
3.
Ten aanzien van de stelling van eiseres dat er in het café een afgescheiden rookruimte is, constateert de rechtbank dat de juistheid van die stelling door verweerder niet bestreden is. Het al dan niet aanwezig zijn van een afgescheiden rookruimte speelt echter geen rol bij het opleggen van de boete, omdat is waargenomen dat in het café zelf werd gerookt. Het proces-verbaal behoefde van de rookruimte dan ook geen melding te maken.
4.1.
Eiseres bestrijdt dat de controleurs tabak hebben geroken in het café, omdat er op het moment van de controle slechts tabaksvervangers en/of cannabisproducten werden gerookt. Eiseres stelt dat de geur van de verschillende tabaksvervangers nauwelijks te onderscheiden is van echte tabak. De samenstelling van de rook kan volgens eiseres alleen worden vastgesteld op basis van een monster dat onder laboratoriumomstandigheden wordt getest. Daarbij wijst eiseres erop dat de joints die in het café worden gerookt qua vorm niet te onderscheiden zijn van sigaretten, omdat ze worden gemaakt met behulp van ‘cigarette machines’.
4.2.
Weliswaar volgt uit rechtspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (uitspraak van 9 december 2008, ECLI:NL:CBB:2008:BG8912) dat alleen visuele waarnemingen onvoldoende zijn om een overtreding van het rookverbod te kunnen vaststellen, maar in dit geval, zo blijkt uit het proces-verbaal, hebben de controleurs ook tabakslucht geroken en dergelijk organoleptisch onderzoek volstaat in beginsel om overtredingen van het rookverbod te constateren. Nu de controleurs, naar verweerder heeft toegelicht, zijn opgeleid om hun bevindingen te onderscheiden naar wat wel en wat niet is toegestaan en de geur van joints van die van sigaretten kunnen onderscheiden, ziet de rechtbank in hetgeen eiseres over het gebruik van tabaksvervangers naar voren heeft gebracht onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de in het proces-verbaal neergelegde bevindingen, in aanmerking genomen dat de stelling van eiseres dat de geur van sommige tabaksvervangers niet te onderscheiden is van tabak, op geen enkele wijze is onderbouwd. De stelling van eiseres dat de rook van andere gerookte producten in het horecagedeelte blijft hangen, doet niet af aan het door de controleurs hebben kunnen ruiken van tabaksrook.
5.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres artikel 11a, eerste lid, van de Tabakswet heeft overtreden, zodat verweerder bevoegd was haar een boete op te leggen. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan verweerder niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Ook overigens is niet gebleken dat de aan eiseres opgelegde boete niet in rechte stand kan houden, in aanmerking genomen dat de hoogte ervan in overeenstemming is met de ten tijde van de boeteoplegging in de Bijlage bij de Tabakswet voor een eerste overtreding van artikel 11a, eerste lid, van die wet vastgestelde boete.
6.
Het voorgaande betekent dat het beroep ongegrond is.
7.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. P.G.J. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van mr. M.B. van Zantvoort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de het College van Beroep voor het bedrijfsleven.