ECLI:NL:RBROT:2014:1595

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 maart 2014
Publicatiedatum
5 maart 2014
Zaaknummer
ROT 10/820032-12
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van het veroorzaken van letsel in het verkeer met veroordeling voor rijden onder invloed van amfetamine en gevaarzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 maart 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1982, die werd beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval en rijden onder invloed van amfetamine. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit van het veroorzaken van letsel in het verkeer, omdat niet bewezen kon worden dat zijn rijgedrag aanmerkelijke schuld met zich meebracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte mogelijk te maken had met een technische storing van zijn voertuig, waardoor hij plotseling tot stilstand kwam op de snelweg, wat leidde tot een aanrijding met een achteropkomende bestuurder. De rechtbank kon niet uitsluiten dat de motor van de auto van de verdachte uitviel, wat de verdachte niet kon voorzien.

Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan het subsidiair ten laste gelegde feit van gevaarzetting en het rijden onder invloed van amfetamine. De verdachte had een hoeveelheid amfetamine in zijn bloed die zijn rijvaardigheid aantastte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting voor zijn verslavingsproblematiek. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat er onvoldoende duidelijkheid was over de schadevergoeding.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf
Parketnummer: 10/820032-12
Datum uitspraak: 4 maart 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres],
raadsman mr. B.J. Visser, advocaat te Breda.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 18 februari 2014.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 06 april 2011 te Barendrecht als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A29, welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
terwijl hij, verdachte,
- met het door hem bestuurde voertuig is gaan rijden na zodanig gebruik van geneesmiddelen en/of drugs, te weten 1,0 mg/l amfetamine, en/of
- verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en/of dat gevaar bestond voor het niet voortdurend onder controle hebben van een door hem bestuurd voertuig en/of dat gevaar bestond dat hij, verdachte, niet voortdurend in staat was handelingen te verrichten die van hem werden vereist,
ondanks voornoemde toestand een voertuig is gaan besturen en blijven besturen en/of komend uit een tunnel en rijdend op een helling in de rijbaan van die Rijksweg A29 zonder noodzaak heeft stilgestaan dan wel met een (voorwaartse dan wel achterwaartse) snelheid gelegen tussen 0 en 20 km/uur heeft gereden, zijnde een veel lagere snelheid dan de ter plaatse minimaal vereiste snelheid van 60 km/uur en de maximumsnelheid van 100 km/uur, en/of
(aldus rijdende) met een aanzienlijk snelheidsverschil ten opzichte van het overige verkeer ter plaatse heeft gereden,
als gevolg waarvan de bestuurder van een hem, verdachte, achteropkomend motorvoertuig, genaamd [slachtoffer], kort na het verlaten van eerdergenoemde tunnel plotseling werd geconfronteerd met dat stilstaande of zeer langzaam rijdende door verdachte bestuurde voertuig en die [slachtoffer], die met een snelheid reed gelegen tussen 90 en 118 km/uur, een aanrijding met of botsing tegen de achterzijde van het door verdachte bestuurde voertuig niet kon voorkomen,
waardoor meergenoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (te weten twee gebroken handen) of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 06 apri1 2011 te Barendrecht als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A29, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
terwijl hij, verdachte,
- met het door hem bestuurde voertuig is gaan rijden na zodanig gebruik van geneesmiddelen en/of drugs, te weten 1,0 mg/l amfetamine, en/of
- verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en/of dat gevaar bestond voor het niet voortdurend onder controle hebben van een door hem bestuurd voertuig en/of dat gevaar bestond dat hij, verdachte, niet voortdurend in staat was handelingen te verrichten die van hem werden vereist,
ondanks voornoemde toestand een voertuig is gaan besturen en blijven besturen en/of komend uit een tunnel en rijdend op een helling in de rijbaan van die Rijksweg A29 zonder noodzaak heeft stilgestaan dan wel met een (voorwaartse dan wel achterwaartse) snelheid gelegen tussen 0 en 20 km/uur heeft gereden, zijnde een veel lagere snelheid dan de ter plaatse minimaal vereiste snelheid van 60 km/uur en de maximumsnelheid van 100 km/uur, en/of
(aldus rijdende) met een aanzienlijk snelheidsverschil ten opzichte van het overige verkeer ter plaatse heeft gereden,
waardoor de bestuurder van een hem, verdachte, achteropkomend motorvoertuig kort na het verlaten van eerdergenoemde tunnel plotseling werd geconfronteerd met dat stilstaande of zeer langzaam rijdende door verdachte bestuurde voertuig en die bestuurder een aanrijding met of botsing tegen de achterzijde van het door verdachte bestuurde voertuig niet kon voorkomen;
2.
hij op of omstreeks 06 april 2011 te Barendrecht als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten amfetamine, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
3.
hij op of omstreeks 06 april 2011 te Barendrecht een wapen van categorie I, onder 7, te weten een gasdrukpistool, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen en/of met een voor ontploffing bestemd voorwerp voorhanden heeft gehad.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. T.H. Slieker heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden meldplicht bij Reclassering Nederland, een drugs- en alcoholverbod en een behandelverplichting, alsook tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden.
MOTIVERING VRIJSPRAAK
Standpunten officier van justitie en raadsman ten aanzien van feit 1 primair
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde. Hij heeft in dit verband aangevoerd dat de verdachte zonder goede reden plotseling heeft stilgestaan op de snelweg alwaar een maximumsnelheid geldt van 60 kilometer per uur. De auto van de verdachte is na het ongeval door de politie onderzocht en daarbij zijn geen mankementen geconstateerd.
De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen en dat de verdachte derhalve daarvan moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - dat niet kan worden bewezen dat de verdachte zonder noodzaak heeft stilgestaan op de snelweg nu de door de verdachte bestuurde auto tot stilstand is gekomen ten gevolge van een technische oorzaak, te weten een defecte motor. De verdachte heeft tegenover de politie en ter terechtzitting dienaangaande verklaard dat de auto op de snelweg tot stilstand is gekomen doordat de motor van de auto plots uitviel en dat hij de motor daarna niet meer gestart kreeg.
Oordeel rechtbank ten aanzien van feit 1 primair
Uit het daags na het ongeval verrichte onderzoek van de Verkeerspolitie is gebleken dat de motor van de door de verdachte bestuurde auto op het moment van het onderzoek startte en er tractie op de wielen ontstond toen de auto in een versnelling werd gezet. Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis daarvan evenwel niet worden uitgesloten dat de motor ten tijde van het onder 1 primair ten laste gelegde uitviel en vervolgens niet meer wilde starten, temeer omdat, zo begrijpt de rechtbank uit het proces-verbaal van de Verkeerspolitie, het betreffende onderzoek werd beperkt door de grote schade aan het door de verdachte bestuurde voertuig. Nu de rechtbank de door de verdachte gegeven alternatieve lezing bovendien niet zo onaannemelijk acht dat zij zonder meer terzijde kan worden geschoven, kan niet worden bewezen dat het aan de schuld (in de zin van tenminste een aanmerkelijke verwijtbare onvoorzichtigheid) van de verdachte te wijten was dat de door hem bestuurde auto op de snelweg stil kwam te staan. Mitsdien kan naar het oordeel van de rechtbank ook niet worden bewezen dat de verdachte op die wijze zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid heeft gereden, zoals onder 1 primair ten laste is gelegd. Derhalve behoort de verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
subsidiair
hij op 06 apri1 2011 te Barendrecht als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A29, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd
,
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
terwijl hij, verdachte,
- met het door hem bestuurde voertuig is gaan rijden na zodanig gebruik van drugs, te weten 1,0 mg/l amfetamine, en
- verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en dat gevaar bestond dat hij, verdachte, niet voortdurend in staat was handelingen te verrichten die van hem werden vereist,
ondanks voornoemde toestand een voertuig is gaan besturen en blijven besturen en komend uit een tunnel en rijdend op een helling in de rijbaan van die Rijksweg A29 heeft stilgestaan,
waardoor de bestuurder van een hem, verdachte, achteropkomend motorvoertuig kort na het verlaten van eerdergenoemde tunnel plotseling werd geconfronteerd met dat stilstaande door verdachte bestuurde voertuig en die bestuurder een botsing tegen de achterzijde van het door verdachte bestuurde voertuig niet kon voorkomen;
2.
hij op 06 april 2011 te Barendrecht als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten amfetamine, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
3.
hij op 06 april 2011 te Barendrecht een wapen van categorie I, onder 7
,te weten een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De bewijsmiddelen zijn als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
NADERE BEWIJSOVERWEGING
Standpunten officier van justitie en raadsman ten aanzien van feit 2
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde.
De raadsman heeft betoogd dat het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen en dat de verdachte derhalve daarvan moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft daartoe - kort samengevat - aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat het gebruik van amfetamine leidt tot verminderde rijvaardigheid en dat dit juist tot een verhoogde alertheid leidt.
Oordeel rechtbank ten aanzien van feit 2
De rechtbank verwerpt het verweer nu op grond van het tot het bewijs gebezigde deskundigenverslag van het Nederlands Forensisch Instituut, gedateerd 25 mei 2011, kan worden vastgesteld dat het gebruik van amfetamineachtige stoffen de rijvaardigheid nadelig kan beïnvloeden door onder andere vermindering van oplettendheid en onjuiste risico-inschatting. Bovendien heeft als een feit van algemene bekendheid te gelden dat het gebruik van drugs, zeker wanneer - zoals hier - een (zeer) hoge dosis wordt gebruikt, de rijvaardigheid kan verminderen. Hetgeen de raadsman hier zonder nadere onderbouwing tegenover heeft gesteld, legt onvoldoende gewicht in de schaal.
STRAFBAARHEID FEITEN
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:

Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:

Overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:

Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
Standpunt raadsman ten aanzien van feit 1 subsidiair
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde betoogd dat de verdachte een beroep op overmacht toekomt en - zo begrijpt de rechtbank - dat de verdachte mitsdien moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hij heeft daartoe - kort samengevat - aangevoerd dat de door de verdachte bestuurde auto op de snelweg tot stilstand is gekomen ten gevolge van een technische oorzaak, te weten een defecte motor.
De officier van justitie heeft met betrekking tot dit verweer geen standpunt kenbaar gemaakt.
Oordeel rechtbank ten aanzien van feit 1 subsidiair
De rechtbank vat het verweer van de raadsman op als een beroep op de buitenwettelijke schulduitsluitingsgrond ‘afwezigheid van alle schuld’.
Vooropgesteld wordt het volgende. In het geval van een bewezen verklaarde overtreding is de maatstaf voor een geslaagd beroep op afwezigheid van alle schuld dat aannemelijk is geworden dat verdachte niet anders kon of behoorde te handelen. Alle schuld aan de bewezen verklaarde overtreding kan meer bepaald ontbreken, indien aannemelijk is, dat de verdachte redelijkerwijze geen mogelijkheid heeft opengestaan om de in de bewezenverklaring bedoelde gevaarzetting te vermijden.
Ongeacht het antwoord op de vraag of de door de verdachte bestuurde auto op de snelweg tot stilstand is gekomen als gevolg van een defecte motor, is de rechtbank van oordeel dat het verweer moet worden verworpen. De rechtbank acht namelijk niet aannemelijk dat de verdachte niet anders heeft kunnen handelen en niets anders kon doen dan het midden op de snelweg tot stilstand laten komen van zijn auto. De verdachte had bijvoorbeeld toen hij bemerkte dat de motor van zijn auto uitviel en de auto vaart minderde, rechts kunnen houden en zijn auto op de meest rechterbaan tot stilstand kunnen laten komen.
Nu er ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, is de verdachte strafbaar.
STRAFMOTIVERING
Standpunten officier van justitie en raadsman
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot oplegging van de straffen zoals hiervoor is vermeld.
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Oordeel rechtbank
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het besturen van een auto onder invloed van een hoge dosis amfetamine. Daarnaast heeft de verdachte - terwijl hij onder invloed van amfetamine verkeerde - met een auto stilgestaan op een snelweg terwijl door de overige verkeersdeelnemers met een voor een snelweg gebruikelijke snelheid werd gereden en niet voldoende maatregelen genomen om, toen zijn auto vaart minderde, het gevaar dat door het stilstaan op een snelweg wordt veroorzaakt, te reduceren. De verdachte heeft daardoor het verkeer op de weg gehinderd. Daarmee heeft hij blijk gegeven van een miskenning van zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer. Mede vanwege het de verdachte aan te rekenen gedrag is de bestuurder van een achteropkomende auto plotseling geconfronteerd met de midden op de snelweg stilstaande auto van de verdachte. Die bestuurder heeft een botsing tegen de door verdachte bestuurde auto niet kunnen voorkomen. Dit ongeval heeft voor de bestuurder van die achterop komende auto niet alleen grote materiële schade, maar ook letselschade veroorzaakt. Daarbij mag het een geluk heten dat dat het ongeval geen fatale afloop heeft gehad.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een voorwerp dat sprekend lijkt op een vuurwapen. Het voorhanden hebben van voorwerpen die zeer sterke gelijkenis vertonen met een echt vuurwapen kan een onaanvaardbaar risico voor de samenleving en de veiligheid van personen opleveren. Immers, niet zelden worden imitatievuurwapens gebruikt om gewapende overvallen te plegen of personen mee te bedreigen.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 januari 2014 reeds eerder - zij het langere tijd geleden - onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het rapport dat Reclassering Nederland op 29 augustus 2013 over de verdachte heeft opgemaakt. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
“Betrokkene gebruikt vanaf zijn 16e jaar amfetamine en cocaïne, aanvankelijk experimenterend, de afgelopen jaren gebruikte hij vrijwel dagelijks. Hij beschouwt zijn gebruik niet als probleem, eerder als zelfmedicatie. (…) Inmiddels zou hij zijn gebruik geminderd hebben tot ongeveer de helft en stelt hij dat verder af te willen bouwen. (…) Betrokkene nam contact op met Stichting Mozaïek (Mozaïek is een GGZ-instelling die zich richt op mensen met een meervoudige (psychische en sociale) problematiek) Hij wordt nog steeds ambulant begeleid en wil dat ook voortzetten. (…)
Op verschillende leefgebieden is er sprake van problematiek; forse schulden, werkloosheid, verslavingsproblematiek, en (eerdere) agressie problematiek.”
Het recidiverisico wordt door de reclassering ingeschat als hoog/gemiddeld. Zij adviseert de rechtbank aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden onder andere een meldplicht en een behandelverplichting.
De verdachte heeft ter zitting duidelijk gemaakt dat hij bereid is zich onder toezicht van de reclassering te stellen en de begeleiding door Stichting Mozaïek te willen continueren.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de binnen de rechtspraak gehanteerde oriëntatiepunten voor de straftoemeting. In geval van het voorhanden hebben van een nabootsing van een bestaand wapen is oplegging van een geldboete van € 550,- geïndiceerd. Rekening houdend met de draagkracht van de verdachte - die blijkens de ter terechtzitting afgelegde verklaring van de verdachte beperkt is - ziet de rechtbank evenwel aanleiding om hem in plaats van een geldboete een taakstraf op te leggen.
Alles afwegend en rekening houdend met het tijdsverloop van bijna drie jaar sinds de bewezen te achten feiten, acht de rechtbank oplegging van twee geheel onvoorwaardelijke taakstraffen van na te melden duur, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur onder na te melden voorwaarden, en een geheel onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid passend en geboden.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [slachtoffer], ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 6.306,02 aan schade.
Standpunten officier van justitie en raadsman
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding nu uit het voegingsformulier van 10 december 2013 blijkt dat de helft van de totale schade - groot € 12.612,04 - reeds is vergoed en niet bekend is welke schade nog niet is vergoed.
De raadsman heeft ook niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding bepleit.
Oordeel rechtbank
Namens de verdachte is ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde het standpunt ingenomen dat sprake is van medeschuld aan de zijde van het slachtoffer. Die stelling en het feit dat de aldus opgeworpen kwestie - gegeven de omstandigheden van het onderhavige geval - nader onderzoek vergt, brengt de rechtbank tot het oordeel dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu voorshands niet kan worden geoordeeld dat de vordering van de benadeelde partij van iedere grond is ontbloot zal, ondanks het feit dat de benadeelde partij niet ontvankelijk in diens vordering zal worden verklaard, worden bepaald dat proceskosten worden gecompenseerd, in dier voege dat de verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen kosten dragen.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 57, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 5, 8, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte ter zake van de onder 1 subsidiair bewezen verklaarde overtreding tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 (dertig) dagen;
veroordeelt de verdachte ter zake van de onder 2 en 3 bewezen verklaarde misdrijven tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 10 (tien) dagen;
veroordeelt de verdachte ter zake van de onder 2 en 3 bewezen verklaarde misdrijven tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de
proeftijd, die hierbij wordt gesteld op
2 (twee) jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
stelt als bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt, en zich houden aan de door de reclassering te geven aanwijzingen;
- de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering in overleg met de instelling verantwoord vindt, in verband met zijn drugsverslavingsproblematiek onder ambulante behandeling stellen van een door de reclassering aan te wijzen instelling;
- de veroordeelde zal zich ambulant laten begeleiden door Stichting Mozaïek, of een andere door de reclassering aan te wijzen instelling, zulks gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering in overleg met die instelling verantwoord vindt;
geeft aan Reclassering Nederland opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
ontzegtde verdachte ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr.drs. J.J.I. de Jong, voorzitter,
en mrs. B.E. Dijkers en J.T.F.M. van Krieken, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H. Biemond, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 maart 2014.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.