ECLI:NL:RBROT:2014:1613

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 februari 2014
Publicatiedatum
5 maart 2014
Zaaknummer
C/10/400011 / HA ZA 12-359
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van arbitraal vonnis in geschil over kwaliteit van geleverde biomaïs

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 februari 2014 uitspraak gedaan in een vernietigingsprocedure van een arbitraal vonnis. De eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, had een overeenkomst gesloten met de gedaagde, eveneens een besloten vennootschap, voor de levering van biologische maïs. De eiseres stelde dat de geleverde maïs een te hoog dioxinegehalte had en heeft de gedaagde aansprakelijk gesteld. Na een arbitrageprocedure, waarin de vorderingen van de eiseres werden afgewezen, heeft zij het arbitraal vonnis en het daaropvolgende appelvonnis vernietigd. De rechtbank heeft de gronden voor vernietiging, zoals genoemd in artikel 1065 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet kon aantonen dat het appelcollege zich niet aan zijn opdracht had gehouden, dat de vonnissen niet met redenen waren omkleed, of dat deze in strijd waren met de openbare orde of goede zeden. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiseres afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van de contractuele afspraken en de bewijsvoering in geschillen over de kwaliteit van geleverde goederen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/400011 / HA ZA 12-359
Vonnis van 19 februari 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te Boxmeer,
eiseres,
advocaat mr. dr. P.J. van der Korst,
aan wier zijde zich hebben gevoegd
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NUTRECO NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Boxmeer,
2. de naamloze vennootschap
NUTRECO ASSURANTIE N.V.,
gevestigd te Boxmeer,
advocaat mr. dr. P.J. van der Korst,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te Heerlen,
gedaagde,
advocaat mr. T. van der Valk.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden. De aan de zijde van [eiseres] gevoegde partijen zullen hierna Nutreco Nederland en Nutreco Assurantie genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 2 oktober 2013 en de daaraan ten grondslag liggende stukken,
  • het proces-verbaal van comparitie van 20 januari 2014,
  • de pleitnotities van partijen,
  • de brief van 4 februari 2014 van mr. L.A.S. Boersen ([gedaagde]),
  • de brief van 5 februari 2014 van mr. Van der Korst,
  • de brief van 11 februari 2014 van mr. Boersen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] houdt zich bezig met de productie en levering van biologische mengvoerders, dat wil zeggen veevoeders die zijn samengesteld uit grondstoffen die voor het merendeel zonder gebruikmaking van bestrijdingsmiddelen en kunstmest zijn geproduceerd.
2.2.
[gedaagde] houdt zich onder meer bezig met het verhandelen van biologische maïs.
2.3.
Omstreeks 2 oktober 2009 zijn [eiseres] en [gedaagde] een overeenkomst aangegaan waarbij [gedaagde] aan [eiseres] heeft verkocht 1.000 mt biomaïs (+/- 5%), voor € 190,00 per mt, afkomstig uit de Oekraïne. De biomaïs is in december 2009 geleverd.
2.4.
[gedaagde] heeft [eiseres] op 9 december 2009 een factuur gestuurd voor € 190.879,70. [eiseres] heeft deze factuur op of rond 28 december 2009 voldaan.
2.5.
In mei 2010 heeft [eiseres] zich jegens [gedaagde] op het standpunt gesteld dat de in december 2009 geleverde biomaïs een veel te hoog dioxinegehalte bevatte. [eiseres] heeft [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de dientengevolge door haar geleden en nog te lijden schade.
2.6.
In juni 2010 heeft [eiseres] een arbitrage tegen [gedaagde] aangemeld bij de Koninklijke Vereniging Het Comité van Graanhandelaren (hierna: Het Comité). Vervolgens heeft een arbitrage in twee instanties plaatsgevonden.
2.7.
Bij arbitraal vonnis van 13 december 2010 (hierna: het vonnis) hebben arbiters (hierna: het scheidsgerecht), ‘oordelend als goede mannen naar billijkheid’, de vorderingen van [eiseres] afgewezen en [eiseres] veroordeeld in de kosten van het geding.
2.8.
[eiseres] is tijdig in beroep gekomen van het vonnis.
2.9.
Bij arbitraal vonnis van 1 december 2011 (hierna: het appelvonnis) hebben appelarbiters (hierna: het appelcollege), ‘oordelend als goede mannen naar billijkheid’, met verbetering en aanvulling van gronden het vonnis bevestigd en [eiseres] veroordeeld in de kosten van het geding.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis en het appelvonnis vernietigt, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding, met nakosten en rente.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert dat [eiseres] niet zal worden ontvangen in haar vorderingen, althans tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding, met nakosten en rente.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De (verdere) beoordeling

In de hoofdzaak

4.1.
[eiseres] beoogt met haar vordering vernietiging van het appelvonnis en - voor zover rechtens vereist - van het vonnis, opdat conform artikel 1067 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) herleeft de bevoegdheid van de gewone rechter om integraal te beslissen over het geschil van partijen dat onderwerp was van de arbitrageprocedure(s). De rechtbank stelt voorop dat vernietiging van een arbitraal vonnis slechts kan plaatsvinden op een of meer van de in artikel 1065 lid 1 onder a tot en met e Rv limitatief opgesomde gronden. [eiseres] heeft de volgende gronden voor vernietiging van het appelvonnis en het vonnis gesteld:
Het appelcollege heeft zich niet aan zijn opdracht gehouden (artikel 1065 lid 1 onder c Rv).
Het vonnis en het appelvonnis zijn niet met redenen omkleed (artikel 1065 lid 1 onder d Rv).
Het vonnis en het appelvonnis strijden met de openbare orde of goede zeden (artikel 1065 lid 1 onder e Rv).
4.2.
De rechtbank zal de gestelde gronden hierna een voor een behandelen.
Ad A. Artikel 1065 lid 1 onder c Rv - Het appelcollege heeft zich niet aan zijn opdracht gehouden.
4.3.
Het scheidsgerecht heeft bij ‘de beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing’ onder meer het volgende overwogen:
‘5.2 Alvorens de vraag ter zake van bedrog c.q. dwaling c.q. toerekenbare tekortkoming te kunnen beantwoorden dient eerst te worden vastgesteld wat partijen met betrekking tot de kwaliteitsgarantie en het TLR analyse certificaat zijn overeengekomen.
5.3
Voor beantwoording van de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is geregeld komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635, Haviltex).
5.4
Het primaire verweer van Verweerster is dat partijen in afwijking van de Conditiën met zoveel woorden zijn overeengekomen dat het door TLR geteste monster en het door TLR afgegeven analysecertificaat doorslaggevend is voor de kwaliteit van de geleverde biomaïs in die zin dat de kwaliteit van de biomaïs onherroepelijk zou vaststaan en dat tegenbewijs is uitgesloten.
5.5
Dit verweer wordt door de arbiters gepasseerd. Met Verzoekster zijn arbiters het eens dat de bewoordingen “quality final” niet betekenen dat Verzoekster afstand zou hebben gedaan van al haar contractuele en wettelijke rechten indien achteraf zou blijken dat het door TLR beproefde monster niet representatief is respectievelijk de analyse door TLR onjuist zou zijn. Voor een dergelijke afstand is gerichte wilsovereenstemming vereist. Hoewel een uitdrukkelijke verklaring niet nodig is aangezien ook door andere gedragingen dan een expliciete verklaring het vertrouwen kan worden gewekt dat een partij afstand wil doen, dienen aan een dergelijke verklaring hoge eisen te worden gesteld. Het door Verweerster gestelde is te mager om het beroep op afstand van enig recht te kunnen honoreren.
5.6
Partijen zijn in afwijking van de Conditiën bij Overeenkomst overeengekomen dat monsters zouden worden genomen bij inlading, terwijl levering zou geschieden FOB Rotterdam. De bemonstering in de Oekraïne heeft niet gezamenlijk plaatsgevonden. Ter zitting gaf Verzoekster aan dat geen gezamenlijke monsters zijn genomen omdat zij in de Oekraïne geen vertegenwoordiger heeft.
Verzoekster heeft geen controleur aangesteld omdat de levering van de 1000 ton biomaïs zou plaatsvinden uit een grotere partij. Met Verweerster was afgesproken dat Verzoekster altijd een analyse rapport zou ontvangen dat voldoet aan het PDV-protocol.
5.7
De monsters bij inlading in de Oekraïne zijn op 25 november 2009 verzegeld door AgroMaas en door Verzoekster is gesteld noch aannemelijk gemaakt dat de monsters in strijd met het PDV-protocol en/of the GAFTA Sampling Rules zouden zijn genomen en/of dat de monsters niet correct zouden zijn verzegeld. De stelling dat er met de monsters zou zijn gerommeld wordt evenmin aannemelijk gemaakt noch bewezen. Een krantenknipsel levert hiertoe onvoldoende bewijs op.
5.8
Het TLR certificaat van 15 december 2009 vermeldt dat getest is een maïsmonster met “Sampling Date” 25 november 2009 uit het Ms “Saffier”, verzegeld ontvangen met sealcode AM op 7 december 2009. Uit het TLR certificaat blijkt dat het totaal aan dioxinen in het monster beneden de detectiegrens van 0,17 ng/kg lag. Het feit dat TLR niet geaccrediteerd is voor dioxine-onderzoek, maakt haar niet per definitie ongeschikt om op aanwezigheid van dioxine te testen en neemt voorts niet weg dat partijen contractueel zijn overeengekomen dat TLR de monsters zou analyseren. Verzoekster heeft expliciet gewacht met de overname van de partij in de lichter tot het TLR analysecertificaat beschikbaar was gesteld door Verweerster en zij heeft de partij biomaïs pas geaccepteerd nadat het TLR analysecertificaat door haar was gecontroleerd en onvoorwaardelijk akkoord was bevonden. Het TLR analyse certificaat levert indachtig hetgeen partijen schriftelijk zijn overeengekomen inzake monstername en analyse door TLR, dwingend bewijs op van de juistheid van het de door TLR geconstateerde gehaltes dioxine.
5.9
Tegen dit dwingend bewijs staat tegenbewijs open en dit tegenbewijs mag door alle middelen geleverd worden. Het staat de arbiters vrij het bewijs al dan niet geleverd te achten.’
4.4.
Het scheidsgerecht heeft het door [eiseres] geleverde tegenbewijs beoordeeld, en dit onvoldoende geacht. Onder 5.19 komt het scheidsgerecht dan tot de volgende conclusie:
‘5.19 In het licht van het voorgaande menen arbiters dat op basis van de producties die door Verzoekster in het geding zijn gebracht niet kan worden afgeleid dat Verweerster onjuiste inlichtingen heeft verstrekt op basis van onjuist gebleken kwaliteitsgaranties en het TLR certificaat. Evenmin kan worden vastgesteld dat de bewuste partij biomaïs bij levering niet aan de Overeenkomst beantwoordde. De arbiters zijn daarom van oordeel dat Verzoekster aldus onvoldoende bewijs heeft geleverd van haar stelling dat de Overeenkomst is aangegaan op grond van bedrog respectievelijk op grond van dwaling respectievelijk dat Verweerder toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de kwaliteitsgarantie. Verzoekster heeft ook overigens onvoldoende gesteld om tot nader bewijs van haar stellingen dienaangaande te worden toegelaten.’
4.5.
Het appelcollege heeft bij ‘de beoordeling van het geschil’ onder meer het volgende overwogen:
‘9.1 De kernvraag die partijen verdeelt betreft de verhouding tussen de uitdrukkelijke contractuele regeling met betrekking tot de kwaliteit van de te leveren en geleverde biomaïs en de later geconstateerde verontreiniging, waarbij bovendien in geschil is of de verontreiniging daadwerkelijk betrekking heeft op de door [gedaagde] aan [eiseres] geleverde partij.
9.2
Partijen hebben contractueel vastgelegd dat in de relatie tussen partijen doorslaggevend zou zijn de door TLR te verrichten analyse van een bij inlading te nemen monster. Daarbij zijn bovendien de CNGD-voorwaarden van toepassing verklaard.
9.3
Cruciaal is de bepaling in de Overeenkomst en de uitleg daarvan dat:
“Quality final as per TLR analysis certificate on a sample sealed at loading of the sea-vessel at origin.”
9.4
Op basis van deze bepaling is de litigieuze partij biomaïs bij inlading in Kherson (Oekraïne) bemonsterd en door TLR geanalyseerd. [eiseres] heeft het TLR certificaat van 15 december 2009 gecontroleerd en akkoord bevonden en de partij biomaïs geaccepteerd. Daarmee heeft [gedaagde] aan haar leveringsvoorwaarden onder de Overeenkomst voldaan, inclusief de in het aangehechte “synthesis sheet” vermelde voorwaarden. Immers, het doel van de “quality final” bepaling was nu juist ten aanzien van de daar genoemde waarden tussen partijen duidelijkheid en uitsluitsel te verschaffen.
9.5
Hieraan doet niet af dat voorafgaand aan het certificaat van 15 december 2009 TLR een eerder certificaat had afgegeven, waarin was nagelaten analyseresultaten van onderzoek naar dioxine op te nemen. Immers, het certificaat van 15 december 2009 was (alsnog) opgesteld conform de contractuele vereisten en is zonder protest door [eiseres] aanvaard. [eiseres] heeft vervolgens ook zonder protest betaald. Eventuele afspraken van november 2008 over de wijze waarop en/of tijdpad waarbinnen enige analyse zou geschieden doen evenmin ter zake. In de Overeenkomst van 2 november is uitdrukkelijk vastgelegd dat en waar bemonsterd en geanalyseerd zou worden alvorens acceptatie en levering zou plaatshebben en partijen hebben in lijn hiermee gehandeld.
9.6
Evenmin doet hieraan af hetgeen door [eiseres] is gesteld ten aanzien van de verdere gang van zaken. De afspraak “quality final” en acceptatie van de goederen op basis van een certificaat bij inlading is een handelsgebruik in de branche waarin partijen actief zijn. Onbetwist is dat in de relatie tussen partijen herhaaldelijk op basis van deze voorwaarde is geleverd. Door dit beding te hanteren kiezen partijen voor duidelijkheid, waaraan behoefte is in de betreffende branche. Op grond van artikel 1054 Rv is het scheidsgerecht gehouden rekening te houden met toepasselijke handelsgebruiken.
9.7
Nu conform het in de Overeenkomst bepaalde is geleverd is geen sprake van een toerekenbare tekortkoming. Eventuele later gerezen problemen of gebreken aan het geleverde doen daar niet aan af, waarbij in het midden kan blijven of de in dit geval door [eiseres] geschetste problemen en verhoogde dioxinewaarden in partijen biomaïs betrekking hebben op en terug te voeren zijn op de door [gedaagde] aan [eiseres] geleverde partij biomaïs.
9.8
[eiseres]’s beroep op toerekenbare tekortkoming van [gedaagde] is mede gebaseerd op het argument dat [gedaagde] medewerking zou hebben geweigerd aan feitenvaststelling en schadebeperking. Wat er ook zij van de juistheid van de feitelijke stellingen in deze context, zij kunnen geen basis vormen voor de stelling dat sprake is van toerekenbare tekortkoming, nu, zoals hiervoor overwogen, met het door [eiseres] accepteren van de maïs op grond van het contractueel voorgeschreven TLR certificaat, [gedaagde] aan haar verplichtingen had voldaan.
9.9
De noodzaak de hand te houden aan de contractuele “quality final” regeling zou slechts tot uitzondering leiden indien de afnemer aantoont dat sprake is van bedrog of bewuste misleiding van de verkoper. [eiseres] heeft aangevoerd dat uit de geschetste feiten voortvloeit dat [eiseres] het contract is aangegaan op grond van bedrog door [gedaagde] respectievelijk onder invloed van dwaling. Hiervan is echter geen sprake.
9.1
Bedrog vereist dat ([eiseres] aantoont dat) [gedaagde] opzettelijk onjuiste mededelingen heeft gedaan en zo [eiseres] heeft bewogen de Overeenkomst aan te gaan. Dergelijk opzettelijk doen van mededelingen is niet gesteld, laat staan gebleken.
9.11
Evenmin is sprake van dwaling, nu niet kan worden gezegd dat de Overeenkomst tot stand is gekomen als gevolg van mededelingen van [gedaagde] die een onjuiste voorstelling van zaken hebben veroorzaakt aan de kant van [eiseres]. [eiseres] betoogt ook ten aanzien van het beroep op dwaling in feite niet anders dan dat later gebleken omstandigheden meebrengen dat in weerwil van het certificaat dat conform de Overeenkomst was afgegeven, levering niet heeft plaatsgevonden conform de Overeenkomst en/of in strijd komt met enige wettelijke bepaling. Dit argument miskent het doorslaggevende gewicht dat op grond van de Overeenkomst aan het TLR certificaat moet worden toegekend ten aanzien van de vaststelling van de kwaliteit van de te leveren goederen. Van (overige) mededelingen welke een beroep op dwaling zouden rechtvaardigen is niet gebleken.
9.12
Gezien het bovenstaande behoeft geen nadere behandeling het verweer van [gedaagde] dat lastgeving aan [eiseres] om (verder) te procederen ontbreekt, althans dat, nu [eiseres] stelt dat zij schadeloos is gesteld, zij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, althans haar de vordering moet worden ontzegd.
9.13
Gezien het bovenstaande behoeven de individuele grieven in het principaal geen nadere, afzonderlijke, behandeling.’
4.6.
[eiseres] wijst erop dat het appelcollege de overeenkomst op het punt van de bewijskracht van het TLR-analysecertificaat anders - ten nadele van [eiseres] - heeft uitgelegd dan het scheidsgerecht, terwijl [eiseres] geen grief in die zin tegen de betreffende overweging van het scheidsgerecht had geformuleerd en [gedaagde] zich expliciet met het vonnis had verenigd. Daarmee is het appelcollege in de visie van [eiseres] buiten de grenzen van de rechtsstrijd in beroep getreden.
4.7.
Het scheidsgerecht heeft de overeenkomst zo uitgelegd, dat het TLR-analysecertificaat indachtig hetgeen tussen partijen was overeengekomen inzake monstername en analyse door TLR, dwingend bewijs opleverde van de juistheid van de door TLR vastgestelde gehaltes dioxine. In de visie van het scheidsgerecht stond echter tegenbewijs open, welk tegenbewijs door alle middelen geleverd mocht worden.
4.8.
Het appelcollege heeft de overeenkomst op dit punt zo uitgelegd, dat het TLR-certificaat op grond van hetgeen tussen partijen was overeengekomen doorslaggevend was. De afspraak ‘quality final’ en acceptatie van de goederen op basis van een certificaat bij inlading is in de visie van het appelcollege een handelsgebruik in de branche waarin partijen actief zijn. Het appelcollege concludeert dat conform het in de overeenkomst bepaalde is geleverd en dat geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming. Eventuele later gerezen problemen of gebreken aan het geleverde doen daar volgens het appelcollege niet aan af. Naar het oordeel van het appelcollege kan dan ook in het midden blijven of de door [eiseres] geschetste problemen en verhoogde dioxinewaarden in partijen biomaïs betrekking hebben op en terug te voeren zijn op de door [gedaagde] aan [eiseres] geleverde partij biomaïs.
4.9.
[eiseres] heeft gelijk waar zij stelt dat het appelcollege de ‘quality final’-clausule anders heeft uitgelegd dan het scheidsgerecht. Dat rechtvaardigt in de visie van de rechtbank echter niet de conclusie dat het appelcollege zich niet aan zijn opdracht heeft gehouden. De uitleg die het appelcollege aan de overeenkomst heeft gegeven, stemt overeen met het standpunt dat [gedaagde] daarover in de arbitrale procedure in eerste instantie heeft ingenomen (zie het vonnis onder 5.4). Dat het scheidsgerecht betreffend verweer - kort weergegeven: gelet op de ‘quality final’-clausule is het resultaat van de analyse door TLR doorslaggevend en is tegenbewijs niet toegelaten - heeft verworpen en dat [gedaagde] tegen het vonnis geen incidentele grieven heeft gericht, en heeft aangegeven zich met het vonnis te kunnen verenigen, brengt niet mee dat het appelcollege niet de vrijheid had de overeenkomst zo uit te leggen als het appelcollege juist achtte en daarmee in feite alsnog, met enige nuancering, het in de arbitrale procedure in eerste instantie door [gedaagde] gevoerde primaire verweer te honoreren. Voor zover [eiseres] meent dat het appelcollege voor hem geldende procesregels heeft geschonden, is [eiseres] in gebreke gebleven aan te geven welke procesregels dat betreft.
4.10.
Ook uit hetgeen [eiseres] overigens heeft gesteld, kan de rechtbank niet afleiden dat zich voordoet de vernietigingsgrond van artikel 1065 lid 1 onder c Rv, dat het scheidsgerecht - in dit geval het appelcollege - zich niet aan zijn opdracht heeft gehouden.
Ad B. Artikel 1065 lid 1 onder d Rv - Het vonnis en het appelvonnis zijn niet met redenen omkleed.
4.11.
[eiseres] wijst erop dat met het ontbreken van een motivering op één lijn moet worden gesteld het geval dat weliswaar een motivering is gegeven, maar dat daarin enige steekhoudende verklaring voor de desbetreffende beslissing niet te onderkennen valt. Dat is inderdaad juist, echter dat criterium dient door de rechter met terughoudendheid te worden toegepast, in die zin dat hij slechts in sprekende gevallen dient in te grijpen in arbitrale beslissingen. Uitsluitend indien een motivering ontbreekt, of indien een arbitraal vonnis zo gebrekkig is gemotiveerd dat het met een geheel ongemotiveerd vonnis op één lijn moet worden gesteld, mag de rechter dit vonnis op deze grond vernietigen.
4.12.
De rechtbank acht evident dat hier geen sprake is van een arbitraal vonnis dat zo gebrekkig is gemotiveerd dat het met een geheel ongemotiveerd vonnis op één lijn moet worden gesteld. Zowel het scheidsgerecht als het appelcollege hebben hun uitspraak gemotiveerd. Dat - zoals niet ongebruikelijk is in rechtszaken - een ander oordeel of een andere motivering ook denkbaar was geweest, doet daar uiteraard niet aan af.
4.13.
De vernietigingsgrond van artikel 1065 lid 1 onder d Rv, dat het vonnis (of appelvonnis) niet met redenen is omkleed, doet zich derhalve niet voor.
Ad C. Artikel 1065 lid 1 onder e Rv - Het vonnis en het appelvonnis strijden met de openbare orde of goede zeden.
4.14.
[eiseres] stelt dat gezien de in de ‘dagvaarding omschreven gang van zaken moet worden aangenomen dat de arbiters bij het geven van deze arbitrale beslissing(en) in feite niet onpartijdig dan wel niet-onafhankelijk waren, hetzij dat omtrent hun toenmalige onpartijdig of onafhankelijk zijn in zo ernstige mate twijfel mogelijk was dat het, de overige omstandigheden van dit geval in aanmerking genomen, onaanvaardbaar zou zijn om van [eiseres] te vergen dat zij zich bij de uitspraak neerlegt.’
4.15.
De rechtbank stelt voorop dat deze vernietigingsgrond wegens de aard ervan terughoudend moet worden toegepast.
4.16.
Door [eiseres] zijn geen concrete feiten of omstandigheden gesteld, die de conclusie zouden kunnen rechtvaardigen dat in ernstige mate twijfel mogelijk is over het ten tijde van het geven van de arbitrale beslissingen niet onpartijdig dan wel niet onafhankelijk zijn van arbiters. In feite leidt [eiseres] met name uit de in haar nadeel uitgevallen beslissingen af dat ‘het Graancomité, het Scheidsgerecht en het Appelcollege groot belang hechten aan de bescherming van de belangen van leveranciers, importeurs en tussenpersonen van veevoedergrondstoffen en deze belangen zwaarder laten wegen dan een evenwichtige oordeelsvorming, waarbij o.a. de bescherming van de volksgezondheid en de belangen van de afnemers en consumenten worden meegewogen.’
4.17.
De rechtbank deelt die visie van [eiseres] niet.
4.18.
Dat, zoals [eiseres] stelt, in de toepasselijke arbitrageregels geen waarborg is opgenomen ten aanzien van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van arbiters en het inzicht van partijen daarin, brengt, wat er ook zij van die stelling, niet mee dat zich de vernietigingsgrond van artikel 1065 lid 1 onder e Rv voordoet.
4.19.
Onjuist is de visie van [eiseres] dat de duiding van de ‘quality final’-clausule door het appelcollege meebrengt dat het [gedaagde] vrij zou staan om met dioxine verontreinigde maïs in Nederland af te leveren, als het certificaat maar zou aangeven dat geen sprake is van dioxineverontreiniging. Het appelcollege heeft overwogen dat het doel van de ‘quality final’-clausule was om
tussen partijenduidelijkheid en uitsluitsel te verschaffen over bepaalde waarden. Hetgeen op basis van de contractuele relatie geacht moet worden tussen partijen te gelden, staat los van de vraag of het [gedaagde] vrij zou staan om met dioxine verontreinigde maïs in Nederland af te leveren. Niet valt in te zien hoe het oordeel van het appelcollege over de uitleg van deze bepaling uit het contract tussen partijen zou kunnen meebrengen dat de arbitrale uitspraak in strijd komt met de openbare orde en de goede zeden.
4.20.
Ook onjuist is de visie van [eiseres] dat het appelcollege heeft gehandeld in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor door [eiseres] niet toe te laten tot aangeboden (tegen)bewijs dat [gedaagde]’s levering in strijd kwam met het TLR-certificaat, de contractuele garanties, de overeengekomen specificaties en de wettelijke vereisten. Ingevolge artikel 1039 lid 5 Rv is het scheidsgerecht, voor zover partijen niet anders zijn overeengekomen, vrij ten aanzien van de toepassing van de regelen van bewijsrecht. Daar komt bij dat de uitleg die het appelcollege aan het contract heeft gegeven, meebracht dat betreffend bewijsaanbod van [eiseres] relevantie miste. Het appelcollege behoefde [eiseres] derhalve niet toe te laten tot (nader) (tegen)bewijs.
4.21.
Ook overigens kan de rechtbank uit hetgeen is gesteld en gebleken niet opmaken dat zich voordoet de vernietigingsgrond van artikel 1065 lid 1 onder e Rv, dat het vonnis (of appelvonnis), of de wijze waarop dit tot stand kwam, strijdt met de openbare orde of de goede zeden.
4.22.
Nu zich geen van de gestelde vernietigingsgronden in de zin van artikel 1065 lid 1 Rv voordoet, zullen de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen.
Gerechtigdheid [eiseres] tot het voeren van de vernietigingsprocedure
4.23.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, behoeven de overige verweren van [gedaagde] geen behandeling. De rechtbank zal niettemin kort ingaan op het verweer van [gedaagde] dat [eiseres] als gevolg van de overdracht/overgang van financiële belangen niet (meer) gerechtigd zou zijn om deze vernietigingsprocedure te voeren en niet ontvankelijk verklaard zou dienen te worden.
4.24.
In deze procedure is niet aan de orde welke bedragen [eiseres] van [gedaagde] heeft te vorderen, maar slechts de vraag of een tussen partijen in arbitraal hoger beroep gewezen arbitraal eindvonnis moet worden vernietigd. [eiseres] heeft bij die vordering tot vernietiging reeds een eigen belang nu zij bij dat arbitraal eindvonnis in de kosten is veroordeeld. Voor zover inmiddels onder dekking van een verzekering vallende schade aan [eiseres] is vergoed en/of voor zover door [eiseres] inmiddels - een deel van - de door haar op [gedaagde] gepretendeerde vordering aan een derde is overgedragen, staat dat ook overigens niet in de weg aan het treffen en voortzetten van rechtsmaatregelen door [eiseres] jegens [gedaagde]. De partijen die thans mogelijk tot delen van die gepretendeerde vordering gerechtigd zouden zijn (door subrogatie en/of cessie), hebben ter vermijding van iedere onzekerheid aan [eiseres] ‘last en volmacht’ verstrekt om de vordering in zoverre als enige formele procespartij aan eisende zijde op eigen naam en voor zover van toepassing mede ten behoeve van hen te incasseren en daartoe rechtsmaatregelen tegen [gedaagde] te treffen en voort te zetten. Dat is praktisch en geen rechtsregel verzet zich daartegen.
Proceskosten
4.25.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht €  575,00
- salaris advocaat
9.633,00(3,0 punten × tarief € 3.211,00)
Totaal €  10.208,00
4.26.
Voor een separate kostenveroordeling ten laste van de aan de zijde van [eiseres] gevoegde partijen bestaat geen grond. Weliswaar hebben die gevoegde partijen formeel bezien een conclusie na voeging genomen, maar daarbij zijn zij vertegenwoordigd door dezelfde advocaat die optreedt voor [eiseres]. Materieel bezien kan de conclusie worden beschouwd als een nadere conclusie van [eiseres], in feite een conclusie van repliek. [gedaagde] heeft de conclusie als zodanig aangemerkt en daarop gereageerd met een conclusie die materieel als een conclusie van dupliek kan worden aangemerkt. De voeging had kennelijk louter als achtergrond het beperken van eventuele procedurele risico’s die zouden kunnen voortvloeien uit het door [gedaagde] gevoerde ontvankelijkheidsverweer. Ter zitting zijn de gevoegde partijen verschenen bij dezelfde personen als [eiseres] en hebben zij (nogmaals) bevestigd dat zij [eiseres] ter zake van de incasso van de jegens [gedaagde] gepretendeerde vorderingen en de in dat kader te voeren procedures waaronder deze vernietigingsprocedure ‘last en volmacht’ hebben verstrekt.
In de incidenten tot voeging
4.27.
In de incidenten tot voeging is het Nutreco Nederland en Nutreco Assurantie toegestaan zich aan de zijde van [gedaagde] te voegen. De beslissing omtrent de kosten in de incidenten is aangehouden.
4.28.
De rechtbank ziet niet in wat de toegevoegde waarde van de incidenten was nu [eiseres] reeds procedeerde met voor zoveel nodig ‘last en volmacht’ van Nutreco Nederland en Nutreco Assurantie en voorts in rechte werd bijgestaan door dezelfde advocaat als laatstgenoemden, (mede) geïnstrueerd door laatstgenoemden. Anderzijds is [gedaagde] medeverantwoordelijk voor deze processuele complicatie gelet op de door haar gevoerde ontvankelijkheidsverweren.
4.29.
De rechtbank houdt het er voor dat de ter zake van deze incidenten gemaakte kosten nodeloos zijn veroorzaakt en dat beide (materiële) partijen, daarvoor verantwoordelijk zijn. Derhalve is voor een proceskostenveroordeling ten laste van een van partijen geen grond. De proceskosten van deze incidenten zullen worden gecompenseerd, zo dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
In het incident ex artikel 843a Rv
4.30.
In het incident ex artikel 843a Rv zijn de vorderingen van [gedaagde] afgewezen. De beslissing omtrent de proceskosten is aangehouden.
4.31.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank zal hierbij uitgaan van 1 punt tegen het ook in de hoofdzaak gehanteerde tarief van € 3.211,00 per punt.

5.De beslissing

De rechtbank
In de hoofdzaak
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 10.208,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
In de incidenten tot voeging
5.5.
compenseert de proceskosten tussen partijen, zo dat iedere partij de eigen kosten draagt,
In het incident ex artikel 843a Rv
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 3.211,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.7.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2014.
[1729/
1980]