ECLI:NL:RBROT:2014:1752

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 maart 2014
Publicatiedatum
10 maart 2014
Zaaknummer
ROT 13_5485
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs en oplegging alcoholslotprogramma na rijden onder invloed

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser had zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen en was verplicht deel te nemen aan een alcoholslotprogramma (asp) na het rijden onder invloed van alcohol. De rechtbank oordeelde dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs en de oplegging van het asp geen punitieve sancties zijn, maar herstelsancties die bedoeld zijn om de verkeersveiligheid te waarborgen. De rechtbank nam daarbij in overweging dat de kosten van het asp niet zodanig uitzonderlijk bezwarend zijn dat ze als bestraffend kunnen worden aangemerkt. Eiser had aangevoerd dat de kosten van deelname aan het asp, die hij op € 4000 raamt, hem financieel benadeelden en dat de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs in strijd was met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank verwierp deze argumenten en stelde vast dat de wetgever geen ruimte laat voor individuele belangenafwegingen in dit soort gevallen. De rechtbank concludeerde dat de verplichting tot deelname aan het asp voortvloeit uit de wet en dat de kosten voor rekening van de betrokkene komen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 13/5485

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2014 in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. S.G.C. Bocxe,
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder,
gemachtigde: mr. S.J.M. van der Ark.

Procesverloop

Bij besluit van 17 april 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard en een alcoholslotprogramma (asp) opgelegd met de mededeling dat eiser door mee te werken aan het asp in het bezit kan komen van een rijbewijs voor de categorie B met code 103 rijden met een alcoholslot.
Bij besluit van 21 augustus 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. B.E.J. Torny, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende, niet door partijen betwiste, feiten als vaststaand aan. Op 28 maart 2013 is bij eiser een ademanalyse uitgevoerd. Het onderzoeksresultaat van de ademanalyse was een ademalcoholgehalte (AAG) van 535 μg/l. Naar aanleiding hiervan heeft de Politie Rotterdam-Rijnmond op 4 april 2013 aan verweerder de schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130 van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994) gedaan.
2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd en zich, in het kort weergegeven, op het standpunt gesteld dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 17, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (de Regeling). Uit dit artikel volgt een verplichte deelname aan het asp.
3.
Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Volgens eiser zijn er niet ten minste 20 minuten verlopen tussen de vordering tot medewerking aan de blaastest en het eerste contact van de opsporingsambtenaar met eiser. En verder blijkt niet uit de stukken dat de gebruikte apparatuur is voorzien van een correcte geldigheidsdatum. Dit alleen al had voor verweerder reden dienen te zijn de vorderingsprocedure te beëindigen.
Eiser meent voorts dat het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs in combinatie met de oplegging van het asp in strijd is met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM). Naar de opvatting van eiser is het bestreden besluit reeds een “criminal charge” vanwege de duur van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs, waartoe eiser verwijst naar de uitspraak van het Europese Hof voor de rechten van de mens (EHRM) van 13 december 2005 inzake Nilsson versus Zweden. Voorts heeft eiser ter onderbouwing van zijn betoog onder meer de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, Afdeling Strafrecht-politierechter, van 19 december 2012 overgelegd. Volgens die uitspraak is de officier van justitie in het geval aan de betrokkene reeds een asp is opgelegd niet-ontvankelijk, omdat er anders sprake zou zijn van dubbele bestraffing wegens het rijden onder invloed, hetgeen in strijd is met het ne bis in idem-beginsel.
Verder meent eiser door de oplegging van het asp zodanig financieel te worden benadeeld, dat het bestreden besluit mede een – onevenredige – bestuurlijke boete inhoudt. Daartoe voert eiser aan dat hij vanwege zijn financiële draagkracht niet in staat is deel te nemen aan het asp, waarvan hij de kosten raamt op € 4000. Voorts acht eiser het feit dat bij niet deelname aan het programma zijn rijbewijs voor een periode van zestig maanden ongeldig wordt verklaard in plaats van in beginsel voor vierentwintig maanden, bestraffend van aard. In het geval eiser een auto zou moeten kopen, staat hij bovendien voor hogere kosten dan een deelnemer die al een eigen auto bezit. Verweerder kan die onevenredigheid weg nemen door een schadevergoeding aan te bieden, of door het opleggen van een andere educatieve maatregel. Ook had verweerder naar de mening van eiser bij het bestreden besluit de belangen van eiser af moeten wegen. Daarbij had verweerder rekening moeten houden met het feit dat eiser voor de eerste keer in aanraking is geweest met de politie in samenhang met alcohol. De oplegging van het asp acht eiser verder in strijd met de bedoeling van de wetgever en dus in strijd met het verbod van détournement de pouvoir, omdat er slechts één erkende leverancier van het alcoholslot is waardoor er geen sprake is van de door de wetgever beoogde marktwerking,
4.
Voor het beoordelen van de zaak zijn in het bijzonder de volgende wettelijke bepalingen van belang.
4.1.
Op grond van artikel 131, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wvw 1994 besluit het CBR, indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen tot oplegging van een ASP.
Op grond van artikel 132b, eerste lid, van de Wvw 1994 legt het CBR in de in artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel b, bedoelde gevallen overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels bij het in dat artikellid bedoelde besluit betrokkene de verplichting op deel te nemen aan een ASP. Op grond van het tweede lid verklaart het CBR, bij het besluit als bedoeld in het eerste lid, het rijbewijs van betrokkene ongeldig en bepaalt daarbij dat de ongeldigverklaring betrekking heeft op alle categorieën waarvoor dat rijbewijs geldig was, met uitzondering van de categorie AM.
Op grond van artikel 132c, aanhef en onder a, van de Wvw 1994 dient degene aan wie deelname aan het alcoholprogramma is opgelegd overeenkomstig de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde bepalingen een alcoholslot te doen inbouwen in ten minste één motorrijtuig dat voldoet aan de bij algemene maatregel van bestuur gestelde eisen.
4.2.
Op grond van artikel 17, aanhef en onder b, van de Regeling besluit het CBR dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan het ASP indien bij betrokkene, in de hoedanigheid van beginnende bestuurder, een adem- of bloedalcoholgehalte is geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 435 µg/l, respectievelijk 1,0‰, maar lager is dan 785 µg/l, respectievelijk 1,8‰.
Op grond van artikel 21, eerste lid, van de Regeling, zoals dat luidde ten tijde van belang, worden de ten laste van betrokkene komende kosten verbonden aan het opleggen van het asp, voor zover niet betrekking hebbend op de kosten van het huren of kopen, de inbouw, het uitlezen, het testen, het kalibreren, het onderhoud en de uitbouw van het typegoedgekeurde alcoholslot, onderscheiden in:
a. kosten met betrekking tot het opleggen van het asp, die € 306,00 bedragen;
b. kosten met betrekking tot de uitvoering van het asp voor de in artikel 132c, vierde lid, van de Wvw 1994 bedoelde periode, die € 760,00 bedragen;
c. kosten met betrekking tot de uitvoering van het asp voor de in artikel 132d, tweede of vierde lid, van de Wvw 1994 bedoelde verlenging, die per verlenging € 170,00 bedragen;
d. kosten verbonden aan het in stand houden van het alcoholslotregister, die bij of krachtens de Wvw 1994 zijn vastgesteld.
Op grond van artikel 97, vijfde lid, van het Reglement rijbewijzen (het Reglement), voor zover van belang, wordt ten behoeve van degene wiens rijbewijs op grond artikel 132, tweede lid, van de wet ongeldig is verklaard wegens het niet-verlenen van de vereiste medewerking aan de hem opgelegde verplichting zich te onderwerpen aan het alcoholslotprogramma, gedurende een periode van ten hoogste vijf jaren na die ongeldigverklaring geen verklaring van geschiktheid geregistreerd.
4.3.
Op grond van artikel 6, eerste lid, eerste volzin, van het EVRM heeft een ieder, bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging, recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld.
Op grond van het tweede lid wordt een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan.
5.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5.1.
De op de zaak betrekking hebbende stukken geven de rechtbank geen aanleiding om eiser te volgen in zijn stelling dat de vorderingsprocedure niet behoorlijk is gevolgd. Volgens het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van 28 maart 2013 is eiser op die datum om 3:59 uur gevorderd mee te werken aan een voorlopig onderzoek, en is hij vervolgens na meer dan 20 minuten, namelijk om 4:39 uur gevorderd mee te werken aan een ademanalyse. Daarbij is blijkens de bijlage bij het proces-verbaal gebruikgemaakt van een ademanalyseapparaat dat ingevolge het Besluit Alcoholonderzoek is aangewezen door de minister van Justitie en was goedgekeurd tot 27 juni 2013.
5.2.
Volgens vaste jurisprudentie zijn voor beantwoording van de vraag of een maatregel als een “criminal charge” in de zin van artikel 6 van het EVRM moet worden aangemerkt bepalend de kwalificatie die de wetgever aan de maatregel geeft, het met de maatregel beoogde doel en de aard en de zwaarte van de maatregel. Gelet op deze criteria vormt het bestreden besluit geen “criminal charge” in de zin van dit artikel.
5.2.1.
Uit de memorie van toelichting (MvT; Kamerstukken II 2008/09, 31 896, nr. 3, blz. 7-8 en 17) volgt dat het asp niet ten doel heeft het met leedtoevoeging voorkomen van verwijtbare tekortkomingen. Met het asp is beoogd in het belang van de verkeersveiligheid motorrijtuigbestuurders die met hoge alcoholgehalten worden aangehouden bewust te maken van de grote gevaren van rijden onder invloed van alcohol en te leren een scheiding te maken tussen alcoholgebruik en het besturen van een motorrijtuig. Uit de memorie van toelichting volgt verder dat dit moet worden gezien in het kader van het vereiste van geschiktheid voor het verkrijgen en behouden van een rijbewijs dat de bevoegdheid geeft tot het besturen van een motorvoertuig, welk vereiste geldt naast het vereiste van rijvaardigheid (MvT, blz. 3, 5-6 en 16). Eisers betoog dat het ongeldig verklaren van zijn rijbewijs desondanks een “criminal charge” is als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, onder verwijzing naar het in overweging 3 genoemde arrest van het EHRM, treft geen doel. Verweerder wijst er terecht op dat in die zaak de ongeldigverklaring van het rijbewijs een direct gevolg was van de strafrechtelijke veroordeling. Het bestreden besluit vloeit voort uit de gerede twijfel die eiser heeft doen rijzen aan zijn geschiktheid auto te rijden, doordat hij het autorijden heeft gecombineerd met het ingenomen hebben van een aanzienlijke hoeveelheid alcohol. De ongeldigverklaring van het rijbewijs in combinatie met het opleggen van een asp strekt er toe eiser in de gelegenheid te stellen die twijfel in voldoende mate weg te nemen en toch bevoegd te blijven om auto te rijden en is dus een herstelsanctie.
5.2.2.
De kosten die volgens eiser aan het asp zijn verbonden zijn niet zodanig uitzonderlijk bezwarend dat geoordeeld moet worden dat het bestreden besluit daardoor mede het karakter krijgt van een punitieve sanctie. Deze kosten moeten worden bezien in het licht van het grote maatschappelijke belang van de verkeersveiligheid. Met het oog daarop worden ook de hoge kosten die, afhankelijk van de aanleg van een betrokkene, verbonden kunnen zijn aan het aantonen van de bekwaamheid tot het rijden met een motorrijtuig, algemeen aanvaardbaar geacht. En wordt het voorts aanvaardbaar geacht dat die kosten ertoe kunnen leiden dat mensen moeten afzien van (verdere) pogingen voldoende rijvaardigheid aan te tonen. Anders dan de politierechter in voormeld vonnis acht de rechtbank ook het feit dat de kosten verbonden aan het volgen van het asp voor eisers rekening komen zonder dat rekening wordt gehouden met zijn individuele omstandigheden, zoals zijn draagkracht, niet zodanig bezwarend dat het bestreden besluit daardoor mede een bestraffend karakter krijgt. Daarbij wijst de rechtbank erop dat voor het aantonen van de geschiktheid auto te rijden ten behoeve van de eerste verkrijging van het rijbewijs in de regel kan worden volstaan met het invullen van de eigen verklaring (MvT, par. 3) en dat daaraan geen bijzondere kosten zijn verbonden. Nu eiser gerede twijfel heeft doen rijzen aan zijn geschiktheid auto te rijden worden de kosten verbonden aan het in voldoende mate wegnemen van die twijfel op dezelfde wijze behandeld als de kosten verbonden aan het aantonen van voldoende rijvaardigheid. Ook in een breder verband bezien plegen de kosten verbonden aan het behoud van een bevoegdheid of aan het herstel daarvan zonder meer voor rekening van de betrokkene te komen. Dat eiser het bestreden besluit door de hoge kosten verbonden aan het volgen van het asp wel als bestraffend ervaart, leidt niet tot een ander oordeel.
5.2.3.
Het bestreden besluit krijgt evenmin het karakter van een punitieve sanctie doordat eiser bij succesvolle deelneming aan het asp in beginsel eerder de normale bevoegdheid tot het besturen van een motorvoertuig kan terugkrijgen dan bij niet-deelneming aan het asp. In het systeem van de wet kan deelneming aan het asp door herhaaldelijke verlengingen leiden tot een aanmerkelijk langere duur van deelneming dan de minimumperiode voor succesvolle deelneming van twee jaar. Niet-succesvolle deelneming leidt tot ongeldigverklaring van het rijbewijs zonder meer, in welk geval een nieuwe periode van vijf jaar in werking treedt (MvT, par. 5.3.f). In beide gevallen kan de totale duur als gevolg van de deelneming aan het asp dus juist langer zijn dan de periode van vijf jaar bij niet-deelneming. Verder wordt in de memorie van toelichting (MvT, par. 5.3.a.1) voor de situatie dat een betrokkene gedurende vijf jaar niet heeft meegewerkt aan het asp en een verklaring van geschiktheid aanvraagt met het oog op een nieuw rijbewijs, uitdrukkelijk gewezen op de bevoegdheid van verweerder nadere keuringen te laten uitvoeren. Indien de uitslag daarvan daartoe aanleiding geeft, is verweerder bevoegd betrokkene aan te kondigen dat hij geschikt zal worden verklaard onder voorwaarde dat hij deelneemt aan het alcoholslotprogramma. Gelet daarop deelt de rechtbank niet het oordeel van de politierechter volgens diens voormelde uitspraak van 19 december 2013, dat het feit dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs bij niet deelneming aan het asp in de regel langer duurt dan bij een met succes gevolgde deelname aan het asp, moeilijk anders kan worden gezien dan als een regeling om het weigeren van deelname aan het asp te ontmoedigen.
5.2.4.
Voorts treft eisers betoog dat de verplichting tot betaling van de kosten van het opleggen van een asp ook indien hij daaraan niet wil of kan deelnemen een “criminal charge” is als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, geen doel. Deze kosten, ten bedrage van € 306, maken zonder meer onderdeel uit van het opleggen van een asp als herstelsanctie, ook indien eiser vervolgens besluit het asp niet te volgen. Blijkens de wetsgeschiedenis heeft de wetgever verder rekening gehouden met de door eiser gestelde mogelijkheid dat hij geen eigen auto heeft door het aan de betrokkene over te laten in welk motorrijtuig van de categorie B hij het alcoholslot laat inbouwen. Het alcoholslot mag ook worden ingebouwd in een motorrijtuig waarvan het kenteken op naam staat van een derde. Het is aan de betrokkene zelf dit te regelen met de kentekenhouder.
5.3.
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hem geen ruimte is gegeven van de regelgeving af te wijken en hij verplicht is in de door de wetgever omschreven gevallen deelname aan het asp op te leggen. Verweerder kan derhalve niet toekomen aan een individuele belangenafweging en heeft geen mogelijkheid eiser bijvoorbeeld een andere (lichtere) educatieve maatregel op te leggen. Eisers betoog dat hij aldus onevenredig wordt getroffen ten opzichte van andere burgers die in vergelijkbare omstandigheden verkeren, faalt reeds omdat eiser dit standpunt in het licht van de overwegingen 5.2.2 – 5.2.4 niet, althans onvoldoende, heeft onderbouwd.
5.4.
De omstandigheid dat tot op heden slechts één firma een erkenning van de Dienst Wegverkeer (RDW) heeft verkregen voor het installeren van alcoholsloten, kan evenmin leiden tot het oordeel dat verweerder niet bevoegd was eisers rijbewijs ongeldig te verklaren en hem een asp op te leggen of deze bevoegdheid heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is gecreëerd. Eiser heeft zijn kennelijke betoog dat het ontbreken van de door de wetgever beoogde keuzemogelijkheid aan verweerder moet worden toegerekend, niet onderbouwd. Daarbij wijst de rechtbank op haar uitspraak van 18 juli 2013 met zaaknummer ROT 12/4015 als aan eiser bekend. Daarin komt zij tot het oordeel dat uit de door verweerder overgelegde stukken genoegzaam blijkt dat, ondanks dat de firma Dräger op dit moment het enige bedrijf is dat door de RDW is erkend om het asp uit te voeren, dit er niet aan in de weg staat dat een ander bedrijf zich laat erkennen en tot de markt kan toetreden. Uit de stukken blijkt verder niet dat de kosten voor het asp niet inzichtelijk zijn, of dat de kosten dusdanig hoog zijn dat dit het vermoeden oplevert dat de betrokken firma misbruik maakt van zijn marktpositie.
5.5.
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, rechter, in aanwezigheid van drs. S.R. Jonkergouw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
13 maart 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.