ECLI:NL:RBROT:2014:2116

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 maart 2014
Publicatiedatum
21 maart 2014
Zaaknummer
C-10-429897 - HA ZA 13-772
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering wegens voortijdig einde opdrachtovereenkomst met Stichting Woonvisie

In deze zaak vorderde eiser, een adviseur technische installaties, loon van de stichting Woonvisie na een voortijdige beëindiging van zijn opdrachtovereenkomst. Eiser had vanaf 2006 voor Woonvisie gewerkt en was als pseudo-werknemer aangemerkt door de Belastingdienst. De overeenkomst was in maart 2012 voor bepaalde tijd overeengekomen, maar Woonvisie beëindigde deze per 1 februari 2013. Eiser vorderde onder andere het loon over de periode van 1 februari 2013 tot en met juli 2015, alsook buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. Woonvisie betwistte de vordering en stelde dat er geen overeenkomst voor bepaalde tijd was en dat eiser geen schade had geleden.

De rechtbank oordeelde dat er wel degelijk een overeenkomst voor bepaalde tijd was en dat Woonvisie de overeenkomst voortijdig had beëindigd zonder inachtneming van een opzegtermijn. De rechtbank stelde vast dat er geen expliciete opzegtermijn was overeengekomen, maar dat op grond van redelijkheid en billijkheid een opzegtermijn van zes maanden in acht had moeten worden genomen. De rechtbank oordeelde dat Woonvisie eiser een schadevergoeding moest betalen ter hoogte van het netto-equivalent van het gederfde loon over de opzegtermijn van zes maanden, en dat eiser recht had op het afgesproken loon tot 1 februari 2013. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten werd afgewezen, maar de gevorderde rente werd toegewezen. Woonvisie werd veroordeeld in de proceskosten.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Koevoets en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2014.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/429897 / HA ZA 13-772
Vonnis van 19 maart 2014
in de zaak van
[Eiser],
wonende te Schiedam,
eiser,
advocaat mr. C. van der Boom,
tegen
de stichting
STICHTING WOONVISIE,
gevestigd te Ridderkerk,
gedaagde,
advocaat mr. G.E.M. Gijsberts.
Partijen zullen hierna [eiser] en Woonvisie worden genoemd .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 25 september 2013 met de daarin genoemde stukken,
  • het proces-verbaal van comparitie van 17 december 2013 met de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] (geboren 24 juli 1935) werkte vanaf 2006 als adviseur technische installaties voor Woonvisie. [eiser] en Woonvisie hebben daarbij gekozen voor ‘opting-in’, waardoor [eiser] fictief als werknemer werd aangemerkt door de Belastingdienst (pseudo-werknemer).
2.2.
In september 2011 stuurde Woonvisie een brief aan [eiser] (productie 1 bij conclusie van antwoord) met daarin – voor zover thans van belang – onder meer de volgende tekst:

Een tijdje geleden vertelde je me dat je voornemens bent te stoppen met werken bij Woonvisie in 2012. Concreet heb je met [betrokkene 1] afgesproken dat je zult proberen de projecten [project 1], Het gezondheidscentrum, [project 2] en [project 3] te maken. Verder neem je deel aan een bouwteam om een richtlijnen bestek voor alle installaties van het [project 4] tot stand te brengen. En ook tussendoor komen er steeds andere projecten waar je inzet voor wordt gevraagd.’
2.3.
In maart 2012 hebben [eiser] en Woonvisie met elkaar gesproken, waarna de gemaakte afspraken in een brief van Woonvisie aan [eiser] d.d. 15 maart 2012 zijn vastgelegd (productie 2 bij dagvaarding). De brief bevat – voor zover thans van belang – onder meer de volgende tekst:

Het moment is aangebroken dat je, je werkzaamheden bij Woonvisie gaat afbouwen. Per 1 april ga je vanuit huis/[project 4]werken. In een gesprek tussen [betrokkene 1] en jou zijn concrete afspraken gemaakt die ik hieronder bevestig:
- Je werkt 16 uur per week aan het [project 4] voor een bedrag van €60,00 bruto per uur;
- Reis en verblijfskosten, woon- werkverkeer, zakelijke kilometers en telefoonkosten zijn bij dit bruto uurloon inbegrepen;
- Er is geen vaste werkplek op kantoor;
- Je werkzaamheden voor Woonvisie worden beëindigd als project [project 4] is gerealiseerd;
- Van 1 april tot eind 2012 komt [betrokkene 2] om de restanturen op te vullen.
Ik wil je nu alvast bedanken voor de fijne samenwerking!’
2.4.
Op 13 december 2012 heeft Woonvisie, in de persoon van de interim manager [betrokkene 3] en [betrokkene 1], met [eiser] gesproken en is hem medegedeeld dat hij vanaf 1 februari 2013 niet meer wordt opgeroepen.
2.5.
Op 8 januari 2013 stuurde Woonvisie een brief aan [eiser] (productie 5 bij dagvaarding) met daarin onder meer – voor zover thans van belang – de volgende tekst:

Op 13 december 2012 heeft de interim manager Vastgoed, in aanwezigheid van [betrokkene 1], met je gesproken over je werkzaamheden voor Woonvisie. Hij heeft je medegedeeld dat we m.i.v. 1 februari 2013 geen gebruik meer zullen maken van je diensten voor het project [project 4]. Jij hebt in dat gesprek gewezen op de brief die je had waarin staat dat jij 16 uur per week werkzaam zult zijn aan dit project tot aan het einde van de bouw. En je hebt de vraag gesteld hoe we je schadeloos stellen. De omstandigheden zijn kort na het verzenden van de brief drastisch veranderd. Woonvisie is daarom genoodzaakt te kiezen voor een andere werkwijze bij de verdere voorbereiding en uitvoering van [project 4].
De situatie is dat er tussen jou en Woonvisie geen dienstbetrekking bestaat en dat wij gerechtigd zijn de relatie van onze kant te beëindigen. (…) Dit betekent dat de samenwerking kan worden stopgezet. Wij vinden het echter vanuit de optiek van de opgebouwde relatie netjes om je toch een maand (4 weken) tegemoet te komen, hetgeen overeenkomt met € 3.840 (4 weken *16 uur*€60).
Wij verzoeken je om zo spoedig mogelijk maar in ieder geval voor 31 januari 2013 alle zaken die Woonvisie toebehoren (w.o. dossier rondom project [project 4] en nu nog in jou bezit zijn op kantoor af te geven. Graag hierover contact opnemen met [betrokkene 1] of met [betrokkene 3] zodat gelijktijdig een en ander inzake lopende zaken goed afgestemd en overgedragen kan worden.’

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
- wordt bepaald dat Woonvisie de opdracht van [eiser] voortijdig beëindigde en
Primair
Woonvisie te veroordelen aan [eiser] te betalen
- de laatste 16 uren van januari 2013 van bruto € 960,-,
- het loon over de periode van 1 februari 2013 tot en met juli 2015 van bruto € 125.000,-,
- de buitengerechtelijke incassokosten van € 2.025,-,
- de wettelijke rente over het gevorderde vanaf 1 februari 2013,
Subsidiair
- 126,5 uren, totaal bruto € 7.590,- vermeerderd met buitengerechtelijke kosten van € 833,- en wettelijke rente,
met veroordeling van Woonvisie in de proceskosten.
[eiser] voert daartoe het volgende aan.
3.2.
In maart 2012 is een overeenkomst van opdracht voor bepaalde tijd overeengekomen voor de duur van project [project 4]. Dit project zou tot medio 2015 duren. De overeenkomst is door Woonvisie opgezegd per 1 februari 2013.
3.3.
Op grond van deze overeenkomst had [eiser] recht op 16 uur loon per week à € 60,- bruto.
3.4.
[eiser] heeft als gevolg van de opzegging door Woonvisie per 1 februari 2013 schade geleden bestaande uit zijn gederfde inkomen van in totaal € 49.960,- bruto per jaar over de periode van 1 februari 2013 tot 1 juli 2015.
3.5.
[eiser] werkte vanaf 1 juli 2012 tot 1 januari 2013 526,5 uur in plaats van 400 uur. Het saldo te verrekenen uren voor de stille periode die begin 2013 zou vallen bedraagt 126,5 uur.

4.Het verweer

4.1.
De conclusie van Woonvisie strekt tot, voor zover de wet dat toelaat uitvoerbaar bij voorraad, het afwijzen van de vordering en veroordeling van [eiser] in de proceskosten, waaronder begrepen de nakosten van de gemachtigde van gedaagde. Woonvisie voert hiertoe het volgende aan.
4.2.
Woonvisie betwist dat sprake was van een overeenkomst voor bepaalde tijd die voortijdig is opgezegd als gevolg waarvan zij schadeplichtig is geworden. Voorts betwist Woonvisie dat [eiser] schade heeft geleden als gevolg van de opzegging per 1 februari 2013.
4.3.
Woonvisie voert als verweer dat het loon over 25 januari tot 1 februari 2013 is betaald.
4.4.
Woonvisie betwist dat [eiser] nog recht zou hebben op uitbetaling van 126,5 uur.

5.De beoordeling

5.1.
Tussen partijen staat vast dat [eiser] sinds 2006 zijn werkzaamheden voor Woonvisie verrichtte op basis van een overeenkomst van opdracht als bedoeld in artikel 7:400 BW. [eiser] vordert schadevergoeding op grond van artikel 7:411 lid 2 BW. Ingevolge het eerste lid van dit artikel heeft de opdrachtnemer recht op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon indien de overeenkomst eindigt voordat de opdracht is volbracht of de tijd waarvoor zij is verleend, is verstreken, en de verschuldigdheid van loon afhankelijk is van de volbrenging of van het verstrijken van die tijd. Ingevolge het tweede lid heeft de opdrachtnemer slechts recht op het volle loon, indien het einde van de overeenkomst aan de opdrachtgever is toe te rekenen en de betaling van het volle loon, gelet op alle omstandigheden van het geval, redelijk is.
5.2.
Vast staat dat [eiser] € 60,- bruto per uur (dus per tijdseenheid) kreeg betaald en tot het einde van de overeenkomst recht had op zijn loon over de verrichtte werkzaamheden tot dat moment. De verschuldigdheid van het loon was niet afhankelijk gesteld van de volbrenging van een opdracht of het verstrijken van de tijd waarvoor de opdracht was verleend. Vorenstaande betekent dat artikel 7:411 BW toepassing mist.
5.3.
Op grond van artikel 7:408 lid 1 BW kan de opdrachtgever te allen tijde de overeenkomst opzeggen. Hierbij is in beginsel niet van belang of de overeenkomst voor bepaalde dan wel onbepaalde tijd is gesloten. Dit betekent dat Woonvisie de overeenkomst in beginsel per 1 februari 2013 kon opzeggen. Gelet op de stellingen van [eiser] en zijn toelichting daarop ter comparitie heeft hij echter kennelijk tevens willen betogen dat de overeenkomst in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid voortijdig, dat wil zeggen zonder inachtneming van een (juiste) opzegtermijn, is opgezegd en Woonvisie uit dien hoofde schadeplichtig is geworden. Ten aanzien van deze grondslag wordt als volgt overwogen.
5.4.
Er is niet met zo veel woorden een opzegtermijn overeengekomen. Uit de eisen van redelijkheid en billijkheid kan echter, in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval, voortvloeien dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding (HR 28 oktober 2011, LJN BQ9854, NJ 2012/685). Bij de beoordeling van de vraag of een redelijke termijn in acht is genomen, moeten de wederzijdse belangen van partijen worden afgewogen en zijn derhalve ook de aard en het gewicht van de redenen voor opzegging van belang (HR 21 april 1995, NJ 1995/437).
5.5.
[eiser] werkte als deskundige vanaf medio 2006 onafgebroken voor Woonvisie op basis van een opdrachtovereenkomst. In het kader van de afbouw van de werkzaamheden van [eiser] voor Woonvisie hebben partijen afspraken gemaakt die zijn vastgelegd in de brief van Woonvisie aan [eiser] van 15 maart 2012 (zie hiervoor r.o. 2.3). Hierin staat dat de werkzaamheden van [eiser] voor Woonvisie worden beëindigd ‘
als project [project 4] is gerealiseerd’. De bewoordingen van deze brief duiden er op dat de overeenkomst tot het einde van het project zou duren. Woonvisie heeft haar stelling, dat was afgesproken dat [eiser] voor Woonvisie zou werken totdat ‘
zijn’ werkzaamheden voor project [project 4] waren gerealiseerd, niet onderbouwd. Uit de bewoordingen van de brief van 15 maart 2012 volgt voorts dat [eiser] voor de duur van het project 16 uur per week zou declareren à € 60,- bruto per uur. Woonvisie heeft haar betwisting van deze afspraak en haar stelling dat de afspraak ‘geen werk, geen loon’ zou zijn gemaakt, onvoldoende onderbouwd. Dit geldt te meer nu uit de door Woonvisie overgelegde declaraties van [eiser] over de periode mei tot en met december 2012 (producties 12 tot en met 19 bij de conclusie van antwoord) blijkt dat [eiser] consequent 16 uur of meer per week werkte en daarvoor steeds 16 uur declareerde. Bovendien gaat ook Woonvisie bij de berekening van de aangeboden vergoeding in de brief van 8 januari 2013 (zie hiervoor r.o. 2.5) van 16 uur per week à € 60,- bruto uit.
Gelet op vorenstaande staat vast dat [eiser] en Woonvisie in maart 2012 de afspraak hebben gemaakt dat [eiser] tot het einde van de bouw van project [project 4] voor Woonvisie zou werken en in dat kader 16 uur per week à € 60,- zou declareren. Dat de omstandigheden en verwachtingen rond het project naderhand aan de zijde van Woonvisie zijn gewijzigd, zoals Woonvisie betoogt, doet aan de reeds gemaakte afspraken niet af. Voorts heeft Woonvisie de stelling van [eiser], dat in maart 2012 door Woonvisie jegens [eiser] de verwachting is uitgesproken dat het project tot medio 2015 zou duren, onvoldoende gemotiveerd betwist. Dit geldt te meer nu Woonvisie ter zitting heeft verklaard dat in maart 2012 werd ingeschat dat het project begin 2014 zou starten en in 2016 zou zijn afgerond.
5.6.
[eiser] is op verzoek van Woonvisie in 2006 als deskundige voor Woonvisie gaan werken en werkte in december 2012 dus bijna 6,5 jaar voor Woonvisie. Aanvankelijk verrichtte [eiser] zijn werkzaamheden voor € 45,- bruto per uur. Voorts staat tussen partijen vast dat [eiser] in 2011 heeft aangegeven zijn werkzaamheden bij Woonvisie te willen afbouwen, maar dat hij op verzoek van [betrokkene 3], manager vastgoed bij Woonvisie tot eind 2012, langer voor Woonvisie bleef werken, onder meer voor project [project 4] [eiser] werkte soms meer, maar declareerde volgens afspraak niet meer dan 16 uur per week.
5.7.
Gelet op vorenstaande diende Woonvisie op grond van de redelijkheid en billijkheid bij de opzegging een bepaalde opzegtermijn in acht te nemen of een schadevergoeding aan te bieden.
5.8.
Voor [eiser] was project [project 4] de bekroning en het sluitstuk van zijn carrière. [eiser] verwachtte dat de overeenkomst nog een aantal jaren zou duren op het moment dat de overeenkomst door Woonvisie werd opgezegd. Ten tijde van de opzegging door Woonvisie was [eiser] 77 jaar en kwam hij niet meer in aanmerking voor een uitkering. [eiser] had dan ook belang bij voortzetting van de overeenkomst tot medio 2015. Het voorgaande betekent niet zonder meer dat van Woonvisie kon worden verwacht de overeenkomst met [eiser] tot het einde van het project of in ieder geval tot medio 2015 voort te blijven zetten. Woonvisie heeft haar belang bij beëindiging van de overeenkomst voldoende onderbouwd. Uit haar stellingen blijkt immers dat als gevolg van zowel externe als interne omstandigheden de start van de bouw, laat staan de realisatie daarvan, nog steeds niet aan de orde is en nu nog steeds onduidelijk is of en zo ja wanneer met de start van de bouw wordt begonnen. Onder die omstandigheden kon van Woonvisie niet worden verlangd de overeenkomst tot het einde van het project voort te zetten.
5.9.
Uit de eisen van redelijkheid en billijkheid vloeit voort dat Woonvisie weliswaar kon opzeggen, maar met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden, dan wel onder aanbieding van een schadevergoeding ter hoogte van het gederfde loon over zes maanden. Op deze wijze had [eiser] voldoende gelegenheid gehad om zich voor te bereiden op de nieuwe situatie: een einde van de overeenkomst twee jaar eerder dan besproken en verwacht, namelijk medio 2013 in plaats van medio 2015. Nu het in acht nemen van een opzegtermijn thans niet meer mogelijk is, zal Woonvisie worden veroordeeld aan [eiser] te voldoen een schadevergoeding ter hoogte van het netto-equivalent van het gederfde loon over de opzegtermijn van zes maanden, zijnde het netto- equivalent van € 24.960 bruto.
5.10.
Uit het feit dat de overeenkomst van opdracht tot 1 februari 2013 heeft geduurd, volgt dat [eiser] in ieder geval tot 1 februari 2013 recht had op het afgesproken loon van 16 uur per week à € 60,-. Woonvisie heeft overigens niet betwist dat de laatste week loon 16 uur bedroeg. [eiser] stelt dat Woonvisie hem tot slechts 25 januari 2013 heeft betaald. Woonvisie heeft ter zitting het verweer gevoerd dat zij ook het loon over de laatste week van januari 2013 heeft betaald, maar heeft deze stelling verder niet (met stukken) onderbouwd. In het licht van de gemotiveerde betwisting door [eiser] dient Woonvisie haar stelling, dat zij 16 uur loon over de laatste week van januari 2013 heeft betaald, te bewijzen. Woonvisie zal in de gelegenheid worden gesteld om bij akte gegevens te overleggen waaruit blijkt dat Woonvisie het loon over de laatste week van januari 2013 heeft betaald. [eiser] zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld daarop bij akte te reageren.
5.11.
Nu Woonvisie een opzegtermijn van zes maanden in acht had moeten nemen, zal de gevorderde verklaring voor recht worden toegewezen.
5.12.
[eiser] heeft onvoldoende gesteld waaruit blijkt dat de gevorderde buitengerechtelijke kosten uit meer bestaan dan de kosten gemaakt ter zake van andere verrichtingen dan die waarvoor de in de artikel 237 Rv tot en met 240 Rv bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
5.13.
De gevorderde rente wordt als niet betwist toegewezen.
5.14.
Stichting Woonvisie zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank het salaris advocaat aan de zijde van [eiser] op basis van het toegewezen bedrag en de proceskosten in totaal op:
- dagvaarding € 100,08
- griffierecht 1.474,00
- salaris advocaat
1.158,00(2 punten × tarief III € 579,00)*
Totaal € 2.732,08
* Dagvaarding 1 punt, comparitie van partijen 1 punt.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
stelt Woonvisie in de gelegenheid om bij akte ter rolle van 2 april 2014 gegevens over te leggen waaruit blijkt dat zij over de laatste week van januari 2013 16 uur loon aan [eiser] heeft betaald.
6.2.
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Koevoets en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2014.