ECLI:NL:RBROT:2014:2184

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 februari 2014
Publicatiedatum
25 maart 2014
Zaaknummer
442128 / HA RK 14-8
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen kantonrechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 februari 2014 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoekster tegen kantonrechter mr. V.F. Milders. Het verzoek tot wraking werd ingediend naar aanleiding van een comparitie van partijen die op 7 januari 2014 had plaatsgevonden. Verzoekster voelde zich benadeeld door de communicatie met de kantonrechter, die zij als stroef en ongemakkelijk ervoer. Ze stelde dat de kantonrechter niet onpartijdig was, omdat hij kritische vragen stelde en een voorlopig oordeel gaf over de kans van slagen van een bewijsopdracht. De kantonrechter had ook een standpunt ingenomen, waardoor verzoekster onvoldoende gelegenheid kreeg om haar zienswijze naar voren te brengen. De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat de kantonrechter in zijn rol als rechter niet onpartijdig was. De wrakingskamer oordeelde dat de kantonrechter het recht had om kritische vragen te stellen en dat het niet ongebruikelijk is om te proberen een minnelijke regeling te bewerkstelligen. De wrakingskamer concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor een vooringenomenheid van de kantonrechter. Uiteindelijk werd het wrakingsverzoek afgewezen, en de rechtbank oordeelde dat de communicatie tussen de kantonrechter en verzoekster niet voldoende was om te concluderen dat de kantonrechter niet onpartijdig was. De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer voor wrakingszaken, bestaande uit drie rechters.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 19 februari 2014
Zaaknummer: 10/442128
Rekestnummer: HA RK 14-8
Zaaknummer bodemprocedure: 2262581 CV EXPL 13-37991
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
advocaat: mr. P.H. Ruys.
strekkende tot wraking van mr. V.F. Milders, kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, afdeling Privaatrecht (hierna: de kantonrechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

1.1
Bij exploot van dagvaarding van 22 juli 2013 is verzoekster gedagvaard te verschijnen ter openbare terechtzitting van 22 augustus 2013 van deze rechtbank in de procedure tegen [naam eiseres] als eiseres. Nadat verzoekster voor antwoord had geconcludeerd, is bij vonnis van 2 oktober 2013 door de kantonrechter een comparitie van partijen gelast.
1.2
Ter gelegenheid van de op 7 januari 2014 gehouden comparitie van partijen heeft verzoekster de kantonrechter gewraakt.
1.3
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het dossier met zaaknummer 2262581 CV EXPL 13-37991, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de op 7 januari 2014 gehouden comparitie van partijen.
1.4
De kantonrechter heeft op 9 januari 2014 een schriftelijk verweer aan de wrakingskamer doen toekomen. Daarop is door mr. Ruys gereageerd per email van 10 januari 2014.
1.5
Ter zitting van 5 februari 2014 zijn verzoekster, bijgestaan door mr. Ruys en de kantonrechter verschenen. Van hetgeen ter zitting is verhandeld heeft de griffier aantekeningen gehouden.
1.6
De datum van de uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek en het verweer daartegen

2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoekster aangevoerd dat de onpartijdigheid van de kantonrechter niet gewaarborgd is. Door de kantonrechter is niet alleen een voorlopig oordeel gegeven, maar hij is ook vooruitgelopen op de kans van slagen van een nog te verstrekken bewijsopdracht. Verder heeft de kantonrechter reeds een standpunt ingenomen, waardoor verzoekster te weinig in de gelegenheid is gesteld om haar zienswijze naar voren te brengen. Ook heeft verzoekster onvoldoende de gelegenheid gekregen om vragen te beantwoorden, die door de kantonrechter zelf zijn gesteld. Verzoekster voelt zich door het optreden van de kantonrechter in een hoek gezet. Tenslotte heeft de kantonrechter op het verzoek van mr. Ruys om de zitting te schorsing aan haar gevraagd wat zij eigenlijk met verzoekster wilde bespreken.
2.2
De kantonrechter heeft niet in de wraking berust. De kantonrechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat er geen sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren. Daartoe heeft de kantonrechter -kort en zakelijk weergegeven- aangevoerd dat de communicatie tussen hem en mr. Ruys ter comparitie stroef verliep en hij daaraan (mede) debet is geweest. Na de zaak met partijen besproken te hebben heeft de kantonrechter zijn voorlopig oordeel kenbaar gemaakt, hetgeen er op neer kwam dat verzoekster zou worden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. Op de vraag op welke wijze zij dit bewijs dacht te kunnen gaan leveren heeft verzoekster aangegeven dat zij en een derde als getuige gehoord zouden kunnen worden. Nu door de eisende partij een voor verzoekster ongunstige verklaring van die derde is ingebracht, heeft de kantonrechter erop gewezen dat bewijslevering niet eenvoudig zou worden. Met het oog op de inschatting van schikkingsmogelijkheden heeft de kantonrechter toen aan verzoekster, die had aangegeven te begrijpen dat een vergoeding moest worden betaald, gevraagd wat zij een redelijk bedrag zou vinden. Vervolgens heeft mr. Ruys opgemerkt dat dit afhankelijk zou zijn van de door eiseres geleden schade en de kantonrechter heeft haar toen -misschien wat stevig- in de rede gevallen en duidelijk gemaakt dat die vraag, gelet op zijn voorlopig oordeel, niet meer aan de orde was. Daarop heeft mr. Ruys zich fluisterend tot verzoekster gewend, waarop de kantonrechter -weer wat stevig- haar erop heeft gewezen dat als zij met haar cliënte wilde overleggen, zij om een schorsing kon vragen. Nadat mr. Ruys om een schorsing had gevraagd heeft de kantonrechter nog aan mr. Ruys gevraagd wat zij eigenlijk met verzoekster wilde bespreken en die vraag had hij bij nader inzien niet moeten stellen en hij beseft dat hij daarmee niet heeft bijgedragen aan het indammen van de ontstane wrevel.

3.De beoordeling van het verzoek

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechters dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moeten worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2
l De wrakingskamer is van oordeel dat niet is gebleken dat de kantonrechter -subjectief- niet onpartijdig was en voorts dat de aangevoerde en aannemelijk geworden omstandigheden geen zwaarwegende aanwijzing als hiervoor bedoeld opleveren. De wrakingskamer overweegt daartoe het volgende.
3.3
De wrakingskamer maakt uit het proces-verbaal van de op 7 januari 2014 gehouden comparitie van partijen en hetgeen door verzoekster, haar gemachtigde en de kantonrechter naar voren is gebracht op dat op deze zitting de communicatie stroef en enigszins ongemakkelijk is verlopen. De kantonrechter heeft ook erkend dat hij daaraan debet is geweest. De wrakingskamer stelt voorop dat het de kantonrechter vrij staat om op de comparitie van partijen, welke immers is gelast omdat het de kantonrechter gewenst voorkomt om de zaak met partijen te bespreken, kritische vragen aan partijen te stellen, om verder een voorlopig oordeel aan partijen kenbaar te maken en ook om verzoekster in het kader van een te verstrekken bewijsopdracht te wijzen op het bewijsrisico. Het verwijt van verzoekster dat de kantonrechter aan haar heeft medegedeeld dat zij toch niet zou slagen in het leveren van bewijs en daarmee vooruitgelopen is op de kans van slagen van de aan haar nog te verstrekken bewijsopdracht, is door de kantonrechter gemotiveerd weersproken en de juistheid daarvan is aldus niet vast komen te staan. Ook overigens is niet gebleken dat de kantonrechter naar verzoekster het oordeel heeft uitgedragen dat bewijslevering niet langer aan de orde was. Dat vervolgens door de kantonrechter nog gesproken is over een door verzoekster aan eiseres te betalen redelijk bedrag in het kader van schikkings-onderhandelingen tussen partijen maakt dit niet anders.
3.4
Het staat de kantonrechter vrij om, ondanks de door verzoekster gevoerde juridische verweren, te beproeven of tussen partijen een minnelijke regeling kan worden bereikt en zich daarbij ook rechtstreeks tot verzoekster zelf en niet alleen tot haar gemachtigde te richten. Weliswaar is de wrakingskamer van oordeel dat de kantonrechter door het stevig in de rede vallen van de gemachtigde van verzoekster heeft bijgedragen aan de negatieve sfeer tijdens de zitting, maar onvoldoende is gebleken dat de kantonrechter met zijn interventies verzoekster of haar gemachtigde heeft belet om het standpunt van verzoekster adequaat toe te lichten of te verdedigen. Hoewel de wrakingskamer de vraag van de kantonrechter aan de gemachtigde van verzoekster wat zij nu eigenlijk met haar cliënte wilde bespreken, nadat zij om een schorsing had verzocht, en waarmee de kantonrechter kennelijk ook blijk heeft gegeven van zijn irritatie, beslist niet passend acht, valt verder aan de gang van zaken tijdens de zitting geen zwaarwegende aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de kantonrechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de daaromtrent bij verzoekster bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.5
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen luidt de conclusie dat het verzoek ongegrond is en dient te worden afgewezen.

4.De beslissing

de rechtbank:
wijst af het verzoek tot wraking van mr. V.F. Milders.
Deze beslissing is gegeven op 19 februari 2014 door mr. A.N. van Zelm van Eldik, voorzitter, mr. M. Fiege en mr. O.E.M. Leinarts, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van mr. C.J.C. Korteland, griffier.