ECLI:NL:RBROT:2014:2185

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 maart 2014
Publicatiedatum
25 maart 2014
Zaaknummer
443229 / HA RK 14-51
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in civiele procedure met deskundigenrapport

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 maart 2014 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.J. op 't Ende. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de vrees voor partijdigheid van de rechter naar aanleiding van een loonbepaling van een deskundige in een civiele procedure. De verzoekster stelde dat de rechter in de loonbepaling onterecht had geoordeeld over de onvolledigheid en onjuistheden van het deskundigenrapport, wat volgens haar de schijn van partijdigheid wekte. De rechtbank oordeelde echter dat de loonbepaling slechts een begrotingsbeslissing was en dat de rechter niet gebonden was aan de conclusies van het deskundigenrapport in deze fase van de procedure. De rechtbank benadrukte dat de bezwaren van verzoekster tegen het deskundigenrapport in een later stadium, namelijk in de conclusie na deskundigenbericht, naar voren konden worden gebracht. De rechtbank concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd genomen na een zorgvuldige afweging van de aangevoerde argumenten en de context van de procedure.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 6 maart 2014
Zaaknummer: 10/443229
Rekestnummer: HA RK14-51
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam verzoekster],
gevestigd te [plaats van vestiging],
verzoekster,
advocaat mr. M.J. op ‘t Ende,
strekkende tot wraking van
mr. F. Damsteegt-Molier, rechter in de rechtbank Rotterdam, afdeling privaatrecht, team handel (nader te noemen: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Door de rechter wordt behandeld de door de heer [naam eiser] (nader te noemen: [naam eiser]) tegen verzoekster ingestelde civielrechtelijke vordering en de door verzoekster ingestelde vordering in reconventie met zaaknummer 352932 / HA ZA 10-1338.
Bij op 23 januari 2014 ter griffie ontvangen brief met producties heeft verzoekster de rechter gewraakt. De wrakingskamer heeft kennisgenomen van dit wrakingsverzoek, alsmede van het dossier van bovengenoemde handelszaak.
Verzoekster alsmede de rechter zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd, evenals [naam eiser] en zijn advocaat.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 3 februari 2014.
Ter zitting van 20 februari 2014, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen de heer [naam directeur], directeur van verzoekster, bijgestaan door mr. M.J. op ’t Ende. Voorts zijn verschenen [naam eiser] en zijn echtgenote, de heer [naam deskundige], deskundige van [naam eiser], en
mr. M. Cota, advocaat van [naam eiser]. De rechter is, zoals te kennen gegeven in haar brief van 3 februari 2014, niet verschenen. Mr. M.J. op ’t Ende heeft het standpunt van verzoekster nader toegelicht aan de hand van een pleitnota, die onderdeel uitmaakt van de processtukken. Van het overigens ter zitting verhandelde heeft de griffier aantekening gehouden.
De uitspraak van de beschikking is bepaald op heden.

2.Het verzoek en het verweer daartegen

2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoekster het volgende aangevoerd – verkort en zakelijk weergegeven – :
Bij brief van 17 juli 2013 heeft verzoekster de rechtbank verzocht te bepalen dat zij, net als [naam eiser], de beschikking krijgt over monstermateriaal. Naar aanleiding hiervan heeft de rechtbank verzoekster bij brief van 26 juli 2013 het volgende bericht:

(…) Voor zover [naam verzoekster] naar aanleiding van de bevindingen van de deskundige (gefundeerd) meent dat de deskundige in zijn onderzoek van onjuiste uitgangspunten is uitgegaan, zal zij dit in haar reactie op het conceptrapport althans in de conclusie na deskundigenbericht naar voren kunnen brengen. [naam verzoekster] zal thans de bevindingen van de deskundige moeten afwachten. De rechtbank zal dan ook niet bepalen dat [naam verzoekster] thans de beschikking krijgt over monstermateriaal.”
Door deze beslissing is in het nadeel van verzoekster een ongelijke (proces)situatie ontstaan en is verzoekster in haar verdediging geschaad. De rechtbank heeft reeds hiermee blijk gegeven van een schijn van partijdigheid c.q. vooringenomenheid. Evenwel heeft verzoekster het (tweede) conceptrapport van de deskundige afgewacht.
In reactie op het (tweede) conceptrapport heeft verzoekster de deskundige medegedeeld dat zij het standpunt inneemt dat de deskundige blijk geeft van vooringenomenheid en (een schijn van) partijdigheid. Bij brief van 24 oktober 2013 heeft verzoekster de rechtbank hiervan op de hoogte gesteld en heeft zij onderbouwd dat de deskundige aantoonbaar van onjuiste uitgangspunten is uitgegaan, onvolledig onderzoek heeft verricht en vragen onbeantwoord heeft gelaten. Ook heeft zij de rechtbank met een beroep op artikel 194 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering verzocht een nieuwe deskundige te benoemen. Bij brief van 7 januari 2014 heeft de rechtbank verzoekster vervolgens bericht:

U heeft gisteren telefonisch verzocht om een reactie van de rechtbank op uw brief van 24 oktober 2013 in het dossier met bovengenoemd kenmerk. Hierbij bericht ik u namens de behandelend rechter als volgt. Uw brief bevat diverse commentaren op en bezwaren tegen de deskundige en het door de deskundige uitgebrachte deskundigenrapport. Deze commentaren en bezwaren kan [naam verzoekster] naar voren brengen in de conclusie na deskundigenbericht, zodat de rechtbank hierover bij vonnis kan oordelen.
Nadat de rechtbank partijen in de gelegenheid had gesteld zich uit te laten over de declaratie van de deskundige – van welke gelegenheid verzoekster met haar brief van 12 november 2013, waarin uitdrukkelijk verwezen wordt naar de brief van 24 oktober 2013, gebruik heeft gemaakt – heeft de rechter op 8 januari 2014 een loonbepaling gegeven. In de loonbepaling heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen:
“2.4. Op het beginsel dat de deskundige in beginsel recht heeft op betaling van de door hem verrichte werkzaamheden kan slechts in uitzonderlijke omstandigheden een uitzondering worden gemaakt. Er moet dan sprake zijn van een onrechtmatig deskundigenbericht in de zin dat de deskundige heeft gehandeld in strijd met zijn verplichting om de opdracht onpartijdig en naar beste weten te vervullen.
(…)
2.6.
Dat de deskundige onvolledig onderzoek heeft verricht is onvoldoende gebleken. [naam verzoekster] onderbouwt dat ook niet nader. Overigens in onvoldoende gebleken dat het rapport van de deskundige dermate onjuistheden zou bevatten dat sprake is van een onrechtmatig deskundigenbericht in de hiervoor bedoelde zin.”.
Gelet op deze overwegingen heeft het er minst genomen de schijn van dat het voor de rechter al vaststaat dat het deskundigenonderzoek en het deskundigenbericht geen onvolkomenheden, onjuistheden en onrechtmatigheden kent en dat zij geen acht zal slaan op de door verzoekster aangedragen stellingen en bewijs. De gemotiveerde stellingen c.q. bezwaren van verzoekster, die naar de mening van verzoekster tot de conclusie zouden moeten leiden dat sprake is van een onrechtmatig deskundigenbericht, zijn immers reeds in de loonbepaling – om voor verzoekster onbegrijpelijke redenen – als onvoldoende onderbouwd verworpen. Waar verzoekster de conclusie na deskundigenbericht nog moet nemen, heeft de rechtbank de commentaren en bezwaren van verzoekster tegen het deskundigenbericht – met inbegrip van de onrechtmatigheid wegens partijdigheid – dus reeds in de loonbepaling afgewezen. De loonbepaling is weliswaar slechts een begrotingsbeslissing en derhalve niet de plaats om te beoordelen of het deskundigenbericht bruikbaar is voor de beoordeling van het geschil tussen partijen, maar de rechter heeft zulke vergaande overwegingen genomen in de loonbepaling, met name over de (mogelijke) onjuistheden en onrechtmatigheden van het deskundigenbericht, dat zij de indruk gewekt heeft dat de argumenten van verzoekster al zijn gewogen en dat het oordeel van de rechter wat dat betreft vaststaat. Dat er een formeel onderscheid is tussen het bezwaartraject tegen de loonbepaling en het bezwaartraject tegen het deskundigenbericht, maakt dit – nu het één niet losstaat van het ander – niet anders. Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat het deskundigenbericht geen onjuistheden of onvolkomenheden bevat, moet verzoekster ook aannemen dat de rechtbank haar niet meer zal toelaten tot het leveren van (tegen)bewijs aan de hand van het door haar eigen deskundige onderzochte monstermateriaal.
Er is dan ook sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de bij verzoekster bestaande vrees dat de rechter jegens haar een vooringenomenheid koestert, in het onderhavige geval objectief gerechtvaardigd is.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren en voert hier – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende voor aan.
De loonbepaling heeft als doel het begroten van het loon van de deskundige en de door hem gemaakte kosten. Dit gebeurt met inachtneming van de declaratie van de deskundige en de eventuele reacties van partijen. Bij de rechtbank Rotterdam is het niet gebruikelijk dat met de begroting wordt gewacht tot de zaak in staat van wijzen is. De loonbepaling is dus een begrotingsbeslissing. Gelet daarop en op de fase van het proces waarin de loonbepaling wordt afgegeven, is deze beslissing (in beginsel) niet de plaats om te beoordelen in hoeverre het deskundigenbericht bruikbaar is voor de beoordeling van het (eigenlijke) geschil dat partijen verdeeld houdt. Déze beoordeling vindt plaats in een vonnis, dat (pas) kan worden gewezen nadat partijen zich bij (antwoord-)conclusie na deskundigenbericht hebben kunnen uitlaten. In een loonbepaling kan gelet op de aard van deze beslissing niet uitgebreid worden ingegaan op eventuele bezwaren die zijn gemaakt tegen het deskundigenbericht, alleen al omdat hoor en wederhoor hierover in dat stadium niet zijn uitgekristalliseerd. Voor zover verzoekster er dus van uitgaat dat in de loonbepaling (de rechter bindende) eindbeslissingen voorkomen met betrekking tot het geschil dat verzoekster en [naam eiser] verdeeld houdt, berust dat op een misverstand. Uit hetgeen in de loonbepaling wordt overwogen, kan dan ook geen schijn van partijdigheid worden afgeleid.
Er bestaan in wezen twee trajecten naast elkaar: bezwaren tegen de declaratie, die door partijen per brief naar voren kunnen worden gebracht en waarover wordt beslist in de loonbepaling, en bezwaren tegen het deskundigenrapport, die door partijen in een conclusie naar voren worden gebracht en waarover wordt beslist in een vonnis. In dit verband wordt verwezen naar rechtsoverweging 2.2. van de loonbepaling, waarin staat:

dat bij de begroting van het loon van de deskundige uitgangspunt is dat de deskundige in beginsel recht heeft op betaling van de door hem verrichte werkzaamheden. Op de deskundige rust de verplichting de verrichte werkzaamheden inzichtelijk te maken, waarbij met name duidelijk dient te zijn hoeveel uren is gewerkt en tegen welk uurtarief. [...].
In rechtsoverweging 2.4. van de loonbepaling wordt vervolgens aangegeven onder welke omstandigheden een uitzondering kan worden gemaakt op dit beginsel:

Op het beginsel dat de deskundige in beginsel recht heeft op betaling van de door hem verrichte werkzaamheden kan slechts in uitzonderlijke omstandigheden een uitzondering worden gemaakt. Er moet dan sprake zijn van een onrechtmatig deskundigenbericht in de zin dat de deskundige heeft gehandeld in strijd met zijn verplichting om de opdracht onpartijdig en naar beste weten te vervullen. Een deskundigenbericht dat in de bewijswaardering minder bruikbaar is, is niet zonder meer onrechtmatig. Datzelfde geldt voor onjuiste (doch op zichzelf niet onrechtmatige) veronderstellingen van de deskundige, die hebben geleid tot een vertraging van de procedure – en wellicht tot verhoging van de kosten. De rechtbank zal met inachtneming van deze tot terughoudendheid nopende maatstaf de hiervoor weergegeven bezwaren van [naam verzoekster] beoordelen.
De bezwaren die verzoekster heeft tegen de deskundige en de wijze waarop deze zijn werkzaamheden heeft verricht, zijn in het kader van de loonbepaling dus slechts relevant voor zover deze zouden kunnen meebrengen dat de deskundige geen recht heeft op betaling voor de door hem verrichte werkzaamheden. In zoverre zijn de bezwaren van verzoekster beoordeeld, een verdergaande strekking als door verzoekster in de loonbepaling gelezen, heeft dat niet.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoekster aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter – subjectief – niet onpartijdig was. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing als vorenbedoeld opleveren. De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe het volgende.
3.3.1
Zoals blijkt uit het in rechtsoverweging 2.4. van de loonbepaling verwoorde (en hiervoor onder 2.2. geciteerde) toetsingskader en de (op zichzelf niet betwiste) schriftelijke reactie van de rechter, is een loonbepaling een beslissing over de omvang van de declaratie van de deskundige. Beslist wordt slechts of de deskundige aanspraak kan maken op betaling van de door hem verrichte werkzaamheden. In het kader van die beslissing wordt – kort gezegd – beoordeeld of de deskundige de door hem verrichte werkzaamheden en hetgeen hij daarvoor in rekening heeft gebracht voldoende inzichtelijk heeft gemaakt. Tevens kan aan de orde komen of sprake is van onrechtmatig handelen, in die zin dat de deskundige heeft gehandeld in strijd met zijn verplichting om de opdracht onpartijdig en naar beste weten te vervullen. Voor een inhoudelijk beoordeling van het deskundigenbericht is (in beginsel) geen plaats. Nu slechts in uitzonderlijke omstandigheden een uitzondering wordt gemaakt op het uitgangspunt dat de deskundige in beginsel recht heeft op betaling van de door hem verrichte werkzaamheden, dienen de in het kader van de loonbepaling door partijen tegen de declaratie aangevoerde bezwaren – anders dan in het daarna te wijzen vonnis – met grote terughoudendheid worden beoordeeld. De omstandigheid dat het niet gebruikelijk is dat met de begroting wordt gewacht tot de zaak tussen de procespartijen in staat van wijzen is, maakt bovendien dat de beslissing genomen wordt naar de stand van het moment. In de onderhavige zaak betekent dit dat de beslissing genomen werd vóórdat partijen middels de (antwoord-)conclusie na deskundigenbericht gedebatteerd hadden over (de inhoud van) het deskundigenbericht.
3.3.2
De wrakingskamer acht het voorstelbaar dat dat hetgeen in rechtsoverweging 2.6. van de loonbepaling overwogen is, te weten “
Dat de deskundige onvolledig onderzoek heeft verricht is onvoldoende gebleken. [naam verzoekster] onderbouwt dat ook niet nader. Overigens is onvoldoende gebleken dat het rapport van de deskundige dermate onjuistheden zou bevatten dat sprake is van een onrechtmatig deskundigenbericht in de hiervoor bedoelde zin.”, verzoekster op het eerste gezicht op het verkeerde been heeft gezet. Echter, gelet op voornoemde aard van de loonbepaling, hetgeen de rechter in rechtsoverweging 2.4 van de loonbepaling voorop gesteld heeft en de stand waarin de procedure zich bevond op het moment waarop de loonbepaling werd gegeven, heeft verzoekster redelijkerwijze niet op grond van de overwegingen in de loonbepaling kunnen concluderen dat hiermee in de procedure vast staat dat er geen sprake is van onjuistheden, onvolkomenheden en onrechtmatigheden door de deskundige. Evenmin kan hieruit worden afgeleid dat de rechter in de verdere procedure geen acht meer zal slaan op de door verzoekster naar voren gebrachte en nog naar voren te brengen bezwaren tegen het deskundigenbericht en dat de rechter de door verzoekster ter zake ingenomen stellingen reeds heeft gewogen. Dit geldt te meer daar het op grond van de brief van de rechtbank van 7 januari 2014 voor verzoekster duidelijk moest zijn dat verzoekster en [naam eiser] de commentaren en bezwaren tegen de deskundige en het deskundigenbericht nog in de (antwoord-)conclusie na deskundigenbericht naar voren konden brengen en dat de rechtbank daarover nog bij vonnis zou oordelen.
3.3
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek ongegrond is en dient te worden afgewezen.

4.De beslissing

wijst af het verzoek tot wraking van mr. F. Damsteegt-Molier.
Deze beslissing is gegeven op 6 maart 2014 door mr. A.N. Van Zelm van Eldik, voorzitter, en mr. M. Fiege en mr. P. Vrolijk, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van mr. E.M. Beumer, griffier.
Verzonden op:
aan: