Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
mr. S.W. Kuip, senior re chter in de rechtbank Rotterdam, afdeling privaatrecht (nader te noemen: de rechter).
1.Het procesverloop en de processtukken
2.Het verzoek en het verweer daartegen
6 februari 2014 gevraagd waarom de wederpartij de definitieve beschikking van het kindgebonden budget voor 2013 niet in het geding heeft gebracht, hetgeen impliceert dat de advocaat van verzoeker deze beschikking wilde zien. De rechter had de advocaat van [naam verzoekster in bodemprocedure] dan ook om dit stuk moeten vragen. In plaats daarvan zei de rechter “
Waarom-vragen worden soms ook door kinderen gesteld, waarop geen antwoord hoeft te worden gegeven” en niet – zoals het proces-verbaal van de mondelinge behandeling vermeldt – “
Waarom-vragen worden soms ook door kinderen gesteld waarop maar moeilijk bevredigend antwoord kan worden gegeven.”. Nadat de advocaat van verzoeker aan de rechter kenbaar had gemaakt dat zij dit geen leuke opmerking vond, heeft de rechter zijn opmerking herhaald. Verzoeker en zijn advocaat hadden het gevoel dat de rechter de advocaat van verzoeker met zijn opmerking als een kind weggezette. Tijdens de schorsing zei verzoeker tegen zijn advocaat dat hij geen vertrouwen meer had in de onpartijdigheid van de rechter. Pas nadat de advocaat van verzoeker te kennen had gegeven de rechter te wraken, heeft hij zijn excuses aangeboden. De advocaat van verzoeker heeft niet gehoord dat de rechter zijn “welgemeende excuses” aanbood. Gelet op het voorgaande en de negatieve sfeer die dit met zich bracht, vooral richting verzoeker, vond (de advocaat van) verzoeker de excuses echter onvoldoende.
Waarom-vragen worden soms ook door kinderen gesteld, waarop geen antwoord hoeft te worden gegeven” en dat hij deze opmerking herhaald heeft. Hij heeft de bewoordingen gebruikt zoals vermeld in het proces-verbaal en hij heeft die bewoordingen niet herhaald. De rechter heeft enkel herhaald dat ze bezig waren een en ander op te helderen.
3.De beoordeling
Waarom-vragen worden soms ook door kinderen gesteld, waarop geen antwoord hoeft te worden gegeven” en dat hij deze opmerking herhaald heeft, is door de rechter gemotiveerd weersproken, zodat de juistheid van deze stelling niet is komen vast te staan. Al zou dit wel zijn vast komen te staan, dan is dit onvoldoende om daaraan de objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid te ontlenen. Ook niet in combinatie met het feit dat de advocaat van verzoeker zich door deze opmerking als een kind weggezet voelde en dat ook verzoeker dit zo ervaren heeft. Daarbij is tevens van belang dat uit het (op de hiervoor en onder 2.1. geciteerde zin na) niet weersproken proces-verbaal van de mondelinge behandeling blijkt dat de rechter naar aanleiding van de opmerking van de advocaat van verzoekster dat zij de opmerking van de rechter niet leuk vond, heeft gezegd dat hij zich dat kan voorstellen, dat hij de mondelinge behandeling geschorst heeft om verzoeker en zijn advocaat de gelegenheid te bieden naar aanleiding van de opmerking overleg te voeren, en dat hij – daargelaten of hij dit voor of na het moment van wraken heeft gedaan – zijn excuses voor zijn opmerking aangeboden heeft. Daaruit blijkt immers dat de rechter het vervelend vond dat (de advocaat van) verzoeker de opmerking zo opgevat had en dat hij niet bedoeld heeft (de advocaat van) verzoeker met de opmerking te kwetsen. Onder die omstandigheden kan naar het oordeel van de wrakingskamer niet worden geconcludeerd dat sprake is van vooringenomenheid van de rechter, dan wel dat de rechter de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt.