ECLI:NL:RBROT:2014:2517

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 maart 2014
Publicatiedatum
2 april 2014
Zaaknummer
444310 / HA RK 14-94
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 maart 2014 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. Dongelmans, tegen de rechter mr. S.W. Kuip. Het wrakingsverzoek werd ingediend naar aanleiding van opmerkingen die de rechter tijdens een zitting had gemaakt, waarbij de verzoeker en zijn advocaat zich gekwetst voelden. De rechter had tijdens de mondelinge behandeling van een verzoekschrift tot vaststelling van kinderalimentatie op 6 februari 2014 een opmerking gemaakt die door de advocaat van de verzoeker als denigrerend werd ervaren. De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde omstandigheden geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid opleverden. De rechter heeft zijn excuses aangeboden, maar dit werd door de verzoeker als onvoldoende ervaren. De wrakingskamer oordeelde dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter en dat het verzoek tot wraking ongegrond was. De beslissing om het verzoek af te wijzen werd op 6 maart 2014 uitgesproken door de meervoudige kamer voor wrakingszaken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 6 maart 2014
Zaaknummer: 10/444310
Rekestnummer: HA RK 14-94
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. J. Dongelmans,
strekkende tot wraking van
mr. S.W. Kuip, senior re chter in de rechtbank Rotterdam, afdeling privaatrecht (nader te noemen: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter zitting van 6 februari 2014 is door de rechter achter gesloten deuren behandeld het door mevrouw [naam verzoekster in bodemprocedure] (nader te noemen: [naam verzoekster in bodemprocedure]) ingediende verzoekschrift dat strekt tot vaststelling van de door verzoeker verschuldigde kinderalimentatie (10/435167/FA RK 13-8401).
Bij gelegenheid van die behandeling heeft de advocaat van verzoeker de rechter gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van het dossier met zaaknummer 10/435167/FA RK 13-8401, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de op 6 februari 2014 gehouden mondelinge behandeling.
Verzoeker alsmede de rechter zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. Bij brief van 19 februari 2014 heeft de rechter van die gelegenheid gebruik gemaakt.
Ter zitting van 20 februari 2014, alwaar de gedane wraking achter gesloten deuren is behandeld, zijn verschenen mevrouw mr. J. Dongelmans en de rechter. Mr. J. Dongelmans en de rechter hebben hun standpunten nader toegelicht, de rechter aan de hand van een pleitnota die onderdeel uitmaakt van de processtukken. Van het ter zitting verhandelde heeft de griffier aantekening gehouden.
De datum van de uitspraak van de beschikking is bepaald op heden.

2.Het verzoek en het verweer daartegen

2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek is namens verzoeker het volgende aangevoerd – verkort en zakelijk weergegeven – :
De advocaat van [naam verzoekster in bodemprocedure] had ter onderbouwing van de stelling dat het kindgebonden budget voor 2014 € 1.017,00 bedraagt enkel de voorschotbeschikking in het geding gebracht. Aangezien de definitieve vaststelling van het recht op kindgebonden budget hier vaak van afwijkt, heeft de advocaat van verzoeker tijdens de mondelinge behandeling van
6 februari 2014 gevraagd waarom de wederpartij de definitieve beschikking van het kindgebonden budget voor 2013 niet in het geding heeft gebracht, hetgeen impliceert dat de advocaat van verzoeker deze beschikking wilde zien. De rechter had de advocaat van [naam verzoekster in bodemprocedure] dan ook om dit stuk moeten vragen. In plaats daarvan zei de rechter “
Waarom-vragen worden soms ook door kinderen gesteld, waarop geen antwoord hoeft te worden gegeven” en niet – zoals het proces-verbaal van de mondelinge behandeling vermeldt – “
Waarom-vragen worden soms ook door kinderen gesteld waarop maar moeilijk bevredigend antwoord kan worden gegeven.”. Nadat de advocaat van verzoeker aan de rechter kenbaar had gemaakt dat zij dit geen leuke opmerking vond, heeft de rechter zijn opmerking herhaald. Verzoeker en zijn advocaat hadden het gevoel dat de rechter de advocaat van verzoeker met zijn opmerking als een kind weggezette. Tijdens de schorsing zei verzoeker tegen zijn advocaat dat hij geen vertrouwen meer had in de onpartijdigheid van de rechter. Pas nadat de advocaat van verzoeker te kennen had gegeven de rechter te wraken, heeft hij zijn excuses aangeboden. De advocaat van verzoeker heeft niet gehoord dat de rechter zijn “welgemeende excuses” aanbood. Gelet op het voorgaande en de negatieve sfeer die dit met zich bracht, vooral richting verzoeker, vond (de advocaat van) verzoeker de excuses echter onvoldoende.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het onderhavige wrakingsverzoek heeft de rechter deels de feitelijke grondslag van het verzoek bestreden en heeft hij overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren. Verkort en zakelijk weergegeven heeft hij hier het volgende voor aangevoerd.
Tijdens de mondelinge behandeling van 6 februari 2014 vond een debat plaats over de hoogte van het kindgebonden budget. De advocaat van verzoeker heeft toen de vraag gesteld waarom de advocaat van [naam verzoekster in bodemprocedure] de definitieve beschikking van het kindgebonden budget voor 2013 niet in het geding had gebracht. Deze vraagstelling riep bij de rechter de gedachte op over kinderen die soms ook verrassende waarom-vragen kunnen stellen die volwassenen niet of nauwelijks tot tevredenheid kunnen beantwoorden. Het bijzondere aan de vraagstelling vond de rechter dat de advocaat van verzoeker haar wederpartij niet vroeg om de definitieve beschikking van het kindgebonden budget voor 2013 in het geding te brengen of dat zij deze kon ontvangen, maar dat zij hem alleen vroeg waarom hij iets niet gedaan had. Dit klonk veeleer als verwijt richting de advocaat van [naam verzoekster in bodemprocedure] en noopte hem, minst genomen, tot het afleggen van verantwoording. De rechter wilde dit tot uitdrukking brengen, maar zag direct bij de advocaat van verzoeker dat zij geraakt was door zijn woorden. Overigens betwist de rechter dat hij heeft gezegd “
Waarom-vragen worden soms ook door kinderen gesteld, waarop geen antwoord hoeft te worden gegeven” en dat hij deze opmerking herhaald heeft. Hij heeft de bewoordingen gebruikt zoals vermeld in het proces-verbaal en hij heeft die bewoordingen niet herhaald. De rechter heeft enkel herhaald dat ze bezig waren een en ander op te helderen.
Voor zover de rechter de advocaat van verzoeker gekwetst had omdat zij meende dat de rechter haar opmerking als ‘kinderachtig’ heeft willen afdoen, heeft de rechter daar zijn verontschuldigingen voor aangeboden. Het was zeker niet zijn bedoeling de advocaat van verzoeker te kwetsen. De rechter was bezig met de vraagstelling van de advocaat en vooral met het onderzoek of die vraag en de beantwoording ervan dit discussiepunt verder zouden kunnen brengen en ook of dat – gelet op het feit dat er een schriftelijke onderbouwing was van het genoemde bedrag aan kindgebonden budget – nog nodig was. Daar de advocaat van verzoekster de rechter – na een schorsing voor het voeren van overleg met haar cliënt – had gewraakt, is het echter niet meer tot een verder gesprek hierover gekomen.
In de voornoemde gang van zaken ligt niets besloten op basis waarvan kan of moet worden aangenomen dat de rechter vooringenomen, partijdig of niet onafhankelijk zou zijn, dan wel de schijn van partijdigheid zou hebben gewekt.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter – subjectief – niet onpartijdig was. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing als vorenbedoeld opleveren. De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe het volgende.
3.3.1
De stelling van verzoeker dat de rechter tijdens de mondelinge behandeling heeft gezegd “
Waarom-vragen worden soms ook door kinderen gesteld, waarop geen antwoord hoeft te worden gegeven” en dat hij deze opmerking herhaald heeft, is door de rechter gemotiveerd weersproken, zodat de juistheid van deze stelling niet is komen vast te staan. Al zou dit wel zijn vast komen te staan, dan is dit onvoldoende om daaraan de objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid te ontlenen. Ook niet in combinatie met het feit dat de advocaat van verzoeker zich door deze opmerking als een kind weggezet voelde en dat ook verzoeker dit zo ervaren heeft. Daarbij is tevens van belang dat uit het (op de hiervoor en onder 2.1. geciteerde zin na) niet weersproken proces-verbaal van de mondelinge behandeling blijkt dat de rechter naar aanleiding van de opmerking van de advocaat van verzoekster dat zij de opmerking van de rechter niet leuk vond, heeft gezegd dat hij zich dat kan voorstellen, dat hij de mondelinge behandeling geschorst heeft om verzoeker en zijn advocaat de gelegenheid te bieden naar aanleiding van de opmerking overleg te voeren, en dat hij – daargelaten of hij dit voor of na het moment van wraken heeft gedaan – zijn excuses voor zijn opmerking aangeboden heeft. Daaruit blijkt immers dat de rechter het vervelend vond dat (de advocaat van) verzoeker de opmerking zo opgevat had en dat hij niet bedoeld heeft (de advocaat van) verzoeker met de opmerking te kwetsen. Onder die omstandigheden kan naar het oordeel van de wrakingskamer niet worden geconcludeerd dat sprake is van vooringenomenheid van de rechter, dan wel dat de rechter de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt.
3.2
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek ongegrond is en dient te worden afgewezen.

4.De beslissing

wijst af het verzoek tot wraking van mr. S.W. Kuip.
Deze beslissing is gegeven op 6 maart 2014 door mr. A.N. Van Zelm van Eldik, voorzitter, en mr. W.J.J. Wetzels en mr. P. Vrolijk, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van mr. E.M. Beumer, griffier.
Verzonden op:
aan: