ECLI:NL:RBROT:2014:2518

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 maart 2014
Publicatiedatum
2 april 2014
Zaaknummer
444616 / HA RK 14-102
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in procedure tot verklaring voor recht van samenlevingscontract

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 maart 2014 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verzoekster, die de kantonrechter mr. C.H. Kemp-Randewijk wilde wraken. Dit was het derde wrakingsverzoek in een lopende procedure waarin de bewindvoerder van verzoeksters partner een verklaring voor recht wilde verkrijgen dat het samenlevingscontract tussen hen was verbroken. Tijdens de zitting op 10 februari 2014 heeft de rechter aangegeven dat zij meer inzicht wilde krijgen in de wensen van de partner van verzoekster met betrekking tot de samenleving en het samenlevingscontract. De rechter overwoog de bewindvoerder toe te staan een procedure te starten, maar dit betekende niet dat zij al een beslissing had genomen over het verzoek van de bewindvoerder of de beëindiging van het fiscaal partnerschap.

De rechtbank heeft het wrakingsverzoek afgewezen, omdat er geen objectieve aanwijzingen waren voor onpartijdigheid van de rechter. De rechtbank oordeelde dat de vrees van verzoekster voor vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd was. Bovendien werd vastgesteld dat verzoekster misbruik maakte van het wrakingsmiddel, aangezien zij de rechter driemaal had gewraakt zonder dat er sprake was van een objectief gerechtvaardigde vrees voor onpartijdigheid. De rechtbank besloot dat een volgend wrakingsverzoek in deze procedure niet in behandeling zou worden genomen.

De beslissing is genomen door de meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter mr. A.N. van Zelm van Eldik en de rechters mr. M. Fiege en mr. P. Vrolijk, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van griffier mr. E.M. Beumer.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 6 maart 2014
Zaaknummer: 10/444616
Rekestnummer: HA RK 14-102
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
strekkende tot wraking van
mr. C.H. Kemp-Randewijk, kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, afdeling privaatrecht (nader te noemen: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

1.1
Op 13 augustus 2013 heeft verzoekster een verzoekschrift ingediend tot ontslag van BBKN
([naam bewindvoerder]) als bewindvoerder over de gelden en goederen van haar
levensgezel/partner [naam partner] (kenmerk 2323253 GZ VERZ 13-2292).
Op 5 september 2013 is door de griffie van team kanton 2 aan verzoekster een
ontvangstbevestiging gestuurd en is haar medegedeeld dat haar verzoek in kopie is
doorgezonden naar de bewindvoerder [naam bewindvoerder] met het verzoek om daarop een
reactie te geven.
Op 26 september 2013 is door de griffie van team kanton 2 aan verzoekster bericht dat de
bewindvoerder [naam bewindvoerder] heeft laten weten dat er een kennelijke verandering is
opgetreden met betrekking tot het samenlevingscontract tussen verzoekster en de heer
[naam partner] en dat de kantonrechter nader onderzoek zal verrichten.
Op 27 september 2013 is door verzoekster inzage verzocht in de brief d.d. 6 september 2013
van de bewindvoerder [naam bewindvoerder].
Op 1 oktober 2013 is door de griffie van team kanton 2 aan verzoekster bericht dat haar medio oktober 2013 door de kantonrechter nader zal worden medegedeeld in hoeverre zij nog kan worden aangemerkt als belanghebbende in het bewindsdossier van de heer [naam partner].
Op 3 oktober 2013 is door de griffie van team kanton 2 aan verzoekster bericht dat de
kantonrechter haar uiterlijk 1 november 2013 nader zal berichten en dat een verklaring van
een bij de zaak betrokken kandidaat-notaris [naam kandidaat-notaris] naar het oordeel van de
kantonrechter van beperkte waarde is, omdat [naam kandidaat-notaris] de heer [naam partner] niet
heeft gezien, zodat er niet gesproken kan worden van een eigen constatering.
Op 9 oktober 2013 is door het secretariaat van de wrakingskamer een wrakingsverzoek
gedateerd 5 oktober 2013 van verzoekster ontvangen tot wraking van de rechter.
Op 17 oktober 2013 heeft de zitting van de wrakingskamer plaatsgevonden, hetgeen heeft
geresulteerd in een beschikking van 24 oktober 2013 waarbij het wrakingsverzoek van
5 oktober 2013 deels niet ontvankelijk werd verklaard en voor het overige werd afgewezen.
Door de wrakingskamer werd daarbij opgemerkt dat het in het belang van verzoekster is dat
de hoofdprocedure thans zo spoedig mogelijk wordt voortgezet en tot een beslissing leidt.
Op 22 november 2013 is door de griffie van team kanton 2 aan verzoekster een oproeping
verzonden inhoudende de oproep om te verschijnen ter zitting van 10 december 2013 te
10:30 uur in [naam en plaats instelling] om te worden gehoord omtrent de opzegging van
het samenlevingscontract tussen de heer [naam partner] en verzoekster. Tevens is daarbij
vermeld dat de heer [naam mentor], mentor van de heer [naam partner], bij deze zitting aanwezig zal zijn.
Voorts is in de oproeping vermeld dat op een nader te bepalen datum en tijd een gesprek zal
plaatsvinden tussen verzoekster en de rechter.
Op 29 november 2013 is door het secretariaat van de wrakingskamer het wrakingsverzoek
gedateerd 27 november 2013 van verzoekster ontvangen strekkende tot wraking van de rechter.
Op 6 januari 2014 heeft de zitting van de wrakingskamer plaatsgevonden, hetgeen heeft
geresulteerd in een beschikking van 13 januari 2014 en de rectificatiebeschikking van 7 februari 2014, waarbij het wrakingsverzoek van 27 november 2013 is afgewezen.
Op 20 januari 2014 is door de griffie van team kanton 2 aan verzoekster een oproeping
verzonden inhoudende de oproep om te verschijnen in het gerechtsgebouw te Rotterdam ter zitting van 10 februari 2014 te 12:00 uur om te worden gehoord omtrent het verzoek tot wijziging van bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan de heer [naam partner].
Bij gelegenheid van die zitting heeft verzoekster medegedeeld de rechter te zullen wraken. Bij e-mail van 11 februari 2014 aan de secretaris van de wrakingskamer heeft verzoekster de rechter vervolgens gewraakt.
1.2
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het bewindsdossier met zaaknummer BM 3289;
- het verslag van de hiervoor bedoelde zitting van 10 februari 2014;
- de e-mail van verzoekster aan de secretaris van de wrakingskamer van 11 februari 2014;
- de schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek gedateerd 12 februari 2014;
- de e-mail van verzoekster aan de secretaris van de wrakingskamer van 18 februari 2014;
- de e-mail van mr. E. Hoevenaars, de teamvoorzitter van de rechter, aan de secretaris van de wrakingskamer van 19 februari 2014;
- de e-mails van verzoekster aan de secretaris van de wrakingskamer van 20 februari 2014.
1.3
Verzoekster alsmede de rechter zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij e-mail van 14 februari 2014.
1.4
Ter zitting van 20 februari 2014, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen verzoekster en de heer [naam mentor], mentor van de heer [naam partner]. De rechter is, zoals te kennen gegeven in haar e-mail van 14 februari 2014, niet verschenen.
1.5
De uitspraak van de beschikking is bepaald op heden.

2.Het verzoek en het verweer daartegen

2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoekster het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
De rechter gaat er niet mee akkoord dat de heer [naam partner] en verzoekster gezamenlijk, als fiscale partners, aangifte inkomstenbelasting 2013 doen. Tijdens de zitting van 10 februari 2014 heeft de rechter immers gezegd: “
Ik vind het niet nodig dat u samen belastingaangifte doet”. De rechter wil het fiscaal partnerschap van de heer [naam partner] en verzoekster dan ook verbreken; dat is in strijd met de wet op de loonbelasting. De reden hiervoor is dat de bewindvoerder van de heer [naam partner] de samenleving van de heer [naam partner] en verzoekster niet wil erkennen en hen – terwijl dit niet tot zijn wettelijke bevoegdheden behoort – financieel wil scheiden. In zijn arrest van 15 december 2010 heeft het gerechtshof Den Haag echter geoordeeld dat de relatie van de heer [naam partner] en verzoekster vergelijkbaar is met een relatie tussen echtgenoten. Nu de rechter de vermogensrechtelijke belangen van de heer [naam partner] en verzoekster met haar beslissing schaadt, hetgeen in strijd is met voornoemd arrest van het gerechtshof Den Haag, dient de rechter met haar beslissing enkel het belang van de bewindvoerder van de heer [naam partner]. Er is dan ook sprake van partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter jegens verzoekster. Bovendien schiet de rechter ernstig tekort op het gebied van financiële/fiscale kennis.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
Verwijzend naar haar reacties op eerdere wrakingsverzoeken, bestrijdt de rechter deels de feitelijke grondslag van het verzoek en geeft zij overigens te kennen dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoekster aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter – subjectief – niet onpartijdig was. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing als vorenbedoeld opleveren. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe het volgende.
3.3.1
De bewindvoerder van de heer [naam partner] heeft de rechter verzocht hem toe te staan een gerechtelijke procedure te starten, waarin een verklaring voor recht wordt gevorderd dat het samenlevingscontract tussen de heer [naam partner] en verzoekster op verzoek van de heer [naam partner] is verbroken. Blijkens het (niet betwiste) verslag van de zitting van 10 februari 2014 heeft de rechter tijdens die zitting gezegd dat zij graag zou willen weten hoe de heer [naam partner] zou reageren als zij hem zou vragen of hij de samenleving met verzoekster nog wil en dat zij graag zou willen zien dat de heer [naam partner] zijn wens ten aanzien van het verbreken van het samenlevingscontract op zijn eigen wijze kenbaar zou maken ten overstaan van verzoekster en in aanwezigheid van de rechter. Daarbij heeft de rechter aangegeven te overwegen de bewindvoerder toe te staan voornoemde procedure te starten. Anders dan verzoekster stelt, volgt hier enkel uit dat de rechter zichzelf een oordeel wil vormen over de vraag of de heer [naam partner] in staat is zijn wil te bepalen en niet dat de rechter reeds een beslissing genomen heeft over voornoemd verzoek van de bewindvoerder van de heer [naam partner], dan wel over beëindiging van het fiscaal partnerschap tussen de heer [naam partner] en verzoekster. Dit levert dan ook geen zwaarwegende aanwijzing op dat de bij verzoekster bestaande vrees voor onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is.
3.3.2
Overigens, al zou de rechter een beslissing genomen hebben en al zou deze beslissing onjuist zijn, dan zijn er geen bijzondere omstandigheden gesteld of gebleken, op grond waarvan geoordeeld kan worden dat de rechter jegens verzoekster vooringenomenheid heeft gekoesterd, in die zin dat bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. De vrees voor vooringenomenheid kan in een dergelijk geval alleen objectief gerechtvaardigd zijn indien er sprake is van een beslissing die dermate onbegrijpelijk is dat daarvoor geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid is ingegeven, hetgeen in casu niet het geval is. Daarbij wordt overwogen dat ook de stelling van verzoekster dat de rechter het fiscaal recht niet kent, geen grond voor wraking kan opleveren. Al zou de juistheid van deze stelling vast komen te staan, dan valt immers niet in te zien dat de objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid daaraan ontleend kan worden.
3.4
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek ongegrond is en dient te worden afgewezen.
3.5
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat er aan de zijde van verzoekster sprake is van misbruik van het middel van wraking, als bedoeld in artikel 39, lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. In de onderhavige verzoekschriftprocedure heeft verzoekster de rechter tot driemaal toe gewraakt, zonder dat sprake was van een objectief gerechtvaardigde vrees voor onpartijdigheid. Daarom zal worden bepaald dat een volgend verzoek tot wraking in de onderhavige verzoekschriftprocedure tot ontslag van de bewindvoerder niet in behandeling wordt genomen.

4.De beslissing

wijst af het verzoek tot wraking van mr. C.H. Kemp-Randewijk;
bepaalt dat een volgend verzoek van verzoekster in de onderhavige verzoekschriftprocedure (met kenmerk 2323353 GZ VERZ 13-2292) tot wraking van mr. C.H. Kemp-Randewijk niet in behandeling wordt genomen.
Deze beslissing is gegeven op 6 maart 2014 door mr. A.N. Van Zelm van Eldik, voorzitter, en mr. M. Fiege en mr. P. Vrolijk, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van mr. E.M. Beumer, griffier.
Verzonden op:
aan: