Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
mr. M. van Mourik,
mr. G.J. Schiffers-Hanssenen
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 21 maart 2014 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door de verdediging van een verdachte in een strafzaak. De verdediging betwistte de juistheid van de vertalingen van tapgesprekken die in de zaak tegen de verdachte waren gebruikt. De rechters, bestaande uit P.H. Veling, W.J.J. Wetzels en M. Fiege, oordeelden dat de officier van justitie voldoende inspanningen had geleverd om een andere tolk te vinden, maar dat er geen andere beschikbare tolk was in Nederland. De rechters gaven aan dat vertalen altijd nuanceverschillen met zich meebrengt en dat het inschakelen van een andere tolk niet noodzakelijk zou zijn, omdat dit alleen maar zou leiden tot meer nuanceverschillen. De verdediging had eerder al aangegeven dat de vertalingen onjuist waren en had verzocht om de tapgesprekken door een andere tolk te laten vertalen. De rechters oordeelden echter dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid en dat de beslissing om de vertalingen niet opnieuw te laten uitvoeren niet onbegrijpelijk was. De wrakingskamer concludeerde dat de rechters niet vooruitliepen op de bewijswaardering en dat de vrees voor vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd was. De beslissing van de rechtbank om het wrakingsverzoek af te wijzen werd als een procesbeslissing beschouwd, die niet inhoudelijk kon worden getoetst door de wrakingskamer.