Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De verdere procedure
- het tussenvonnis van 27 november 2013 en de daarin genoemde stukken;
- een akte van Arenda;
- een antwoordakte van [Gedaagde].
Rechtbank Rotterdam
In deze bodemzaak, uitgesproken door de Rechtbank Rotterdam op 2 april 2014, staat de zorgplicht van de kredietgever, Arenda I B.V., centraal. De eiseres, Arenda, had een kredietovereenkomst gesloten met de gedaagde, die in Rotterdam woont. De zaak betreft de beoordeling van de maximale leencapaciteit van de gedaagde ten tijde van het sluiten van de overeenkomst en de vraag of Arenda haar zorgplicht heeft geschonden. Arenda stelde dat de maximale leencapaciteit van de gedaagde € 90.550,-- bedroeg, berekend op basis van de geldende gedragscode van de Vereniging van Financieringsondernemingen in Nederland (VFN) en de door de gedaagde verstrekte financiële gegevens. De gedaagde betwistte deze berekening en stelde dat Arenda rekening had moeten houden met hogere woonlasten en een andere levensonderhoudnorm, wat zou leiden tot overkreditering.
De rechtbank oordeelde dat Arenda niet tekort is geschoten in haar zorgplicht. De rechtbank stelde vast dat de gedaagde bij het sluiten van de kredietovereenkomst een woonlast van € 150,-- had opgegeven, en dat Arenda op basis van deze informatie haar berekeningen had mogen maken. De rechtbank concludeerde dat, zelfs als Arenda rekening had gehouden met de door de gedaagde aangevoerde hogere kosten, de kredietverlening nog steeds binnen de normen van de VFN zou vallen. De rechtbank wees de gevorderde hoofdsom van € 58.818,60 toe aan Arenda, evenals de gevorderde rente en buitengerechtelijke incassokosten.
De rechtbank veroordeelde de gedaagde tot betaling van in totaal € 63.962,81 aan Arenda, vermeerderd met rente, en stelde de gedaagde ook aansprakelijk voor de proceskosten. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.