5.4Aansprakelijkheid Gemeente
5.4.1.De rechtbank zal dienen te beoordelen of het voetpad waarop het ongeval heeft plaatsgevonden, voldeed aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden daaraan mag stellen dan wel of het voetpad een gebrek vertoonde dat een gevaar voor het ontstaan van schade in het leven heeft geroepen. Bij de beantwoording van die vraag moet aansluiting worden gezocht bij de criteria van het zogenaamde Kelderluikarrest (HR 5 november 1965, NJ 166/136) zoals nadien ook nader ingevuld, te weten de waarschijnlijkheid waarmee de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, de hoegrootheid van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben en de mate van bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen. Deze criteria zijn overigens niet limitatief. De concrete omstandigheden van het geval blijven beslissend.
5.4.2.In zijn algemeenheid heeft te gelden dat een wegbeheerder de bij hem in beheer zijnde wegen zodanig moet inrichten dat het verkeer waarvoor de weg is opengesteld – voetgangers hieronder begrepen - daarvan zonder gevaar gebruik kan maken. Blijkens de jurisprudentie laat de vraag, waar de onvoorzichtigheid waarmee de wegbeheerder rekening moet houden eindigt en het gedrag dat (verre) ligt beneden de in het algemeen in acht te nemen zorgvuldigheid begint, zich niet in algemene zin beantwoorden. Wel valt daaruit een aantal gezichtspunten te destilleren:
- een wegbeheerder moet (zonder twijfel) met normaal gebruik van de weg rekening houden;
- daarbinnen zal de wegbeheerder tot op zekere hoogte mogen vertrouwen op het gezond verstand van weggebruikers;
- dat gezond verstand kan vanzelfsprekend alleen worden aangesproken indien het gevaar kenbaar is;
- die kenbaarheid behoeft niet uit specifieke waarschuwingen door de wegbeheerder te volgen;
- bekendheid met het gevaar op grond van eerder gebruik van de weg zal sneller leiden tot het oordeel dat onvoldoende voorzichtigheid in acht is genomen;
- een wegbeheerder zal met schending van de verkeersregels tot op zekere hoogte rekening moeten houden.
5.4.3.Vorenbedoelde gezichtspunten begrenzen de aansprakelijkheid van de wegbeheerder in die zin dat van een op de wegbeheerder rustende garantienorm – op het in perfecte staat (van onderhoud) verkeren van de weg – geen sprake is. Bij het antwoord op de vraag of in deze zaak het voetpad waarop het ongeval heeft plaatsgevonden voldoet aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden daaraan mag stellen, komt het derhalve aan op de – naar objectieve maatstaven te beantwoorden – vraag of het, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans is op verwezenlijking van het gevaar en welke (veiligheidsmaatregelen) mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn.
5.4.4.De rechtbank overweegt hierbij dat de maatstaven in acht te nemen bij het bepalen van de aansprakelijkheid van de wegbeheerder op grond van artikel 6:174 BW en artikel 6:162 BW in materieel opzicht niet of nauwelijks van elkaar verschillen. Hooguit kan sprake zijn van een nuanceverschil, als het gaat om het belang van waarschuwingen en voorzorgen. De rechtbank is echter van oordeel dat nog niet met de enkele erkenning door de Gemeente jegens [belanghebbende] van aansprakelijkheid op grond van artikel 6:174 BW ook in de onderhavige procedure jegens Zürich vaststaat dat het voetpad niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen grond van artikel 6:162 BW.
5.4.5.Het in het leven roepen, althans laten voortbestaan van een gevaarzettende situatie kan, bij verwezenlijking van dat gevaar, leiden tot aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW. In dat kader dient te worden ingegaan op de vraag of de Gemeente als wegbeheerder heeft voldaan aan haar zorgplicht. Ook deze zorgplicht dient te worden bezien in het licht van de hiervoor genoemde Kelderluikcriteria.
5.4.6.De rechtbank overweegt hierbij dat een voetganger die gebruik maakt van een (geasfalteerd) voetpad in een omgeving waar ook bomen groeien, geen volledig egaal wegdek mag verwachten. Een voetganger zal bij omstandigheden als de onderhavige rekening moeten houden met de mogelijkheid van oneffenheden van het wegdek en zijn (verkeers)gedrag daaraan moeten aanpassen. De enkele aanwezigheid van oneffenheden in het wegdek, waaronder ook scheuren, veroorzaakt door gegroeide (boom)wortels brengt dus nog niet mee dat het betreffende voetpad niet (meer) voldoet aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden daaraan mag stellen. Evenmin maakt het enkele feit dat [belanghebbende] is gestruikeld en gevallen het betreffende voetpad gebrekkig.
5.4.7.Hoewel dus van een voetpad als het onderhavige niet verwacht kan worden dat dit altijd volledig egaal is, hoeven voetgangers bij een normaal voetpad niet bedacht te zijn op grote hoogteverschillen. Om te bepalen welke hoogteverschillen acceptabel zijn, kan zoals Zürich onbetwist heeft gesteld aansluiting worden gezocht bij de norm in het ‘Handboek visuele inspectie van CROW, waarin een hoogteverschil van 3 centimeter of meer als ‘ernstig’ wordt gekwalificeerd.
5.4.8.Met betrekking tot de plaatselijke situatie ten tijde van het ongeval overweegt de rechtbank, in aanvulling op hetgeen reeds hiervoor onder 2 is vastgesteld, het navolgende.
Het staat vast dat het ongeval plaats vond omstreeks 21.15 uur; de avond was toen dus al gevallen. De rechtbank zal er in het navolgende veronderstellenderwijs van uitgaan dat -zoals de Gemeente stelt – het zicht bij duisternis enigszins beperkt was, maar door de naast de rijbaan aanwezige straatverlichting niet onvoldoende.
De rechtbank gaat er van uit dat, zoals namens de Gemeente ter comparitie is verklaard, het voetpad naar schatting 2,5 tot 3 meter breed is. Met betrekking tot het hoogteverschil op de plaats van het ongeval is namens Zürich ter comparitie verklaard dat het in de dagvaarding gestelde hoogteverschil van ca 15 cm een schatting van [belanghebbende] zal zijn geweest. Een dergelijke schatting is – in het licht van de betwisting van de Gemeente – onvoldoende om als vaststaand aan te nemen. Nu door de Gemeente is gesteld dat na het ongeval een opzichter van de Gemeente de verhoging heeft gemeten en uitgekomen is op 3 cm aan de ene kant van het pad oplopend tot 7 à 10 cm aan de andere kant, gaat de rechtbank verder van deze meetgegevens uit.
De Gemeente stelt voorts dat de door worteldruk veroorzaakte oneffenheid geleidelijk tot de gestelde hoogte verloopt. De rechtbank stelt echter vast dat deze geleidelijkheid er niet is op de plaats van de scheur, nu zulks zowel blijkt uit de door Zürich overgelegde foto (onderdeel van productie 1 bij akte d.d. 11 september 2013) als uit de door de Gemeente ter comparitie overgelegde foto.
5.4.9.De Gemeente heeft primair het verweer gevoerd dat zij niet op de hoogte was van de situatie ten tijde van het ongeval en dit ook niet hoeven te zijn. Subsidiair heeft de Gemeente aangevoerd dat van de bij de inspectie op 29 september 2010 geconstateerde schade aan het voetpad op grond van de CROW-richtlijnen geen onmiddellijk herstel nodig was en dat kon worden volstaan in het kader van de beleidsvrijheid met (het inplannen) van een volledige renovatie van het voetpad medio 2011, welke renovatie ook is uitgevoerd.
De rechtbank overweegt met betrekking tot beide verweren dat, ook als de Gemeente zou worden gevolgd in haar stelling dat tussen 29 september 2010 en 19 februari 2011 sprake is geweest van enige doorgroei van de (boom)wortels die de oneffenheid en scheur op het voetpad hebben veroorzaakt, deze doorgroei niet in deze winterperiode kan hebben geleid tot een hoogteverschil en scheurvorming die niet al onmiddellijk herstel vergde na 29 september 2010. Daar komt bij dat de Gemeente er ook na 29 september 2010 op bedacht had moeten zijn dat in de tussenliggende winterperiode de destijds geconstateerde schade aan het voetpad groter had kunnen worden bijvoorbeeld door – zoals ter comparitie door beide partijen is gesteld - opvriezing van water in de scheur.
Blijkens de CROW-richtlijnen dienen veiligheidsinspecties gedurende het jaar regelmatig plaats te vinden. CROW-richtlijn 147 en het handboek visuele inspectie van CROW bepalen:
Veiligheidsinspectie
Gedurende het gehele jaar vinden regelmatig veiligheidsinspecties plaats. De wijze van uitvoering is vrij. De veiligheidsinspectie is gericht op de veiligheid van de weggebruiker en het voorkomen van claims en aansprakelijkheidssteling. Het gaat dan vooral om het signaleren van schades die ongevallen tot gevolg kunnen hebben. Constatering van een dergelijke schade betekent wel dat de schade direct dient te worden hersteld.
Uit de stellingen van de Gemeente blijkt niet dat na de inspectie op 29 september 2010 dergelijke – tussentijdse - veiligheidsinspecties zijn gehouden, temeer niet waar de gemeente zelf ter comparitie heeft verklaard:
Regel is dat er jaarlijks wordt geïnspecteerd, tenzij er op grond van eigen constateringen of klachten van bewoners aanleiding is om tussentijds te inspecteren. Die aanleiding was er hier niet.
De rechtbank acht het in de onderhavige situatie niet van belang of, zoals door Zürich is gesteld en door de Gemeente is betwist, er eerder over de toestand van het voetpad is geklaagd bij de Gemeente
5.4.10.Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er een gevaarzettende situatie was, waarop de Gemeente als wegbeheerder bedacht had moeten zijn. Het gevaar heeft zich vervolgens ook voor [belanghebbende] verwezenlijkt. Hierbij speelt een rol dat zij woont in Zwitserland en op bezoek was in Hendrik Ido Ambacht. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat zij het voetpad niet geregeld gebruikt.
Ook is van belang dat in duisternis het zicht ter plaatse minder goed is dan overdag, mede gelet op de door de Gemeente gestelde afstand van de straatverlichting. Niet gesteld of gebleken is dat er waarschuwingen door de Gemeente zijn gegeven. Evenmin is gesteld of gebleken dat het bezwaarlijk was om maatregelen te nemen ter voorkoming van de gevaarzettende situatie, dit temeer nu de Gemeente kort na het ongeval plaatselijk herstel heeft laten uitvoeren. De conclusie is dat de gemeente een onrechtmatige daad heeft gepleegd en op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk is.