ECLI:NL:RBROT:2014:2719

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 april 2014
Publicatiedatum
9 april 2014
Zaaknummer
C/10/414394 / HA ZA 12-1080
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank Rotterdam in maritieme aansprakelijkheidskwestie na aanvaring in Turkse wateren

In deze zaak, die voortvloeit uit een aanvaring op 4 april 2010 in Turkse wateren tussen de MS Odessa Star, eigendom van Sand Duke Marine Company Ltd, en de MS CMA CGM Verlaine, eigendom van Bereederungs- und Schiffahrtsgesellschaft mbH & Co M.S. Buxcliff, vordert de reder Sand Duke een verklaring voor recht op basis van een forumkeuze. De rechtbank Rotterdam is benaderd door BSB, de reder van de CMA CGM Verlaine, die Sand Duke heeft gedagvaard. Sand Duke heeft vervolgens een verzoek tot beperking van aansprakelijkheid ingediend bij dezelfde rechtbank. Tijdens de procedure heeft CMA, de tijdbevrachter van de CMA CGM Verlaine, zich beroepen op onbevoegdheid van de rechtbank, maar de rechtbank heeft zich bevoegd verklaard. De rechtbank oordeelt dat het Beperkingsverdrag 1976 geen forum non conveniens-eis kent en dat de bepalingen van het verdrag zijn nageleefd. Het beroep van CMA op misbruik van recht wordt afgewezen, en de rechtbank bevestigt haar bevoegdheid om kennis te nemen van het verzoek tot beperking van aansprakelijkheid van Sand Duke. De rechtbank wijst de vorderingen van CMA af en veroordeelt haar in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/414394 / HA ZA 12-1080
Vonnis van 2 april 2014
in de zaak van
de vennootschap naar vreemd recht
CMA CGM S.A.,
gevestigd te Marseille (Frankrijk),
eiseres,
advocaat mr. M. Verhagen,
tegen
de vennootschap naar vreemd recht
SAND DUKE MARINE COMPANY LTD,
gevestigd te Valetta (Malta),
verweerster,
advocaat mr. E.A. Bik.
Partijen zullen hierna CMA en Sand Duke genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de op 10 oktober 2012 gehouden verificatievergadering inzake de procedure tot beperking van de aansprakelijkheid van Sand Duke inzake het m.s. Odessa Star, waarbij de rechter-commissaris CMA en Sand Duke, ter zake van de bevoegdheid van deze rechtbank, heeft verwezen naar de rolzitting van deze rechtbank;
  • de conclusie in renvooi (met producties) strekkende tot onbevoegdverklaring althans niet-ontvankelijkverklaring althans afwijzing van het beperkingsverzoek;
  • de conclusie van antwoord in renvooi (met producties);
  • de conclusie van repliek in renvooi inzake bevoegdheid;
  • de conclusie van dupliek in renvooi.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 4 april 2010 heeft in Turkse wateren een aanvaring plaatsgevonden tussen het aan Sand Duke in eigendom toebehorende m.s. “Odessa Star” en het aan Bereederungs- und Schiffahrtsgesellschaft mbH & Co M.S. “Buxcliff” (hierna: BSB), gevestigd te Duitsland, in eigendom toebehorende m.s. “CMA CGM Verlaine”.
2.2.
Op grond van een tussen hen overeengekomen forumkeuze heeft BSB op 10 mei 2010 Sand Duke gedagvaard voor deze rechtbank, waarbij BSB – kort gezegd – een verklaring voor recht heeft gevorderd dat en in hoeverre Sand Duke aansprakelijk is voor de schade van BSB als gevolg van de hiervoor beschreven aanvaring.
2.3.
Op 1 juni 2010 heeft Sand Duke bij deze rechtbank in verband met diezelfde aanvaring een verzoek tot beperking van haar aansprakelijkheid ingediend. Bij beschikking van 4 augustus 2010 heeft de rechtbank zich bevoegd verklaard van het verzoek kennis te nemen en heeft zij het bedrag, waartoe de aansprakelijkheid van Sand Duke ter zake van zaakschade is beperkt, bepaald op 3.518.523 rekeneenheden (SDR).
2.4.
De verificatievergadering in de beperkingsprocedure heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2012. Aldaar heeft CMA, de tijdbevrachter van het m.s. “CMA CGM Verlaine”, zich beroepen op onbevoegdheid van deze rechtbank, waarna de rechter-commissaris CMA en Sand Duke ter zake van de bevoegdheid van deze rechtbank heeft verwezen naar de rolzitting.

3.Het geschil

3.1.
CMA vordert dat de rechtbank zich onbevoegd zal verklaren, althans Sand Duke niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering althans deze zal ontzeggen of af zal wijzen met veroordeling van Sand Duke in de kosten van het geding.
3.2.
Sand Duke voert verweer en concludeert dat de rechtbank de vordering(en) van CMA zal afwijzen, althans zich (opnieuw) bevoegd zal verklaren van het verzoek kennis te nemen, met veroordeling van CMA (bij vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad) in de kosten van deze renvooiprocedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzoek tot beperking van Sand Duke is gebaseerd op het op 19 november 1976 te Londen tot stand gekomen Verdrag inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen (Trb. 1980, 23 en Trb. 1984, 31; hierna het Beperkingsverdrag 1976), bij welk verdrag Nederland partij is en dat in Nederland rechtstreekse werking heeft.
4.2.
In art. 11 lid 1 van het Beperkingsverdrag 1976 is bepaald: “Any person alleged to be liable may constitute a fund with the Court or other competent authority in any State Party in which legal proceedings are instituted in respect of claims subject to limitation” / ‘Toute personne dont la responsabilité peut être mise en cause peut constituer un fonds auprès du tribunal ou de toute autorité compétente de tout Etat Partie dans lequel une action est engagée pour des créances soumises à limitation” / (vertaling) “Iedere persoon, die
aansprakelijk gehouden wordt, kan een fonds vormen bij de rechterlijke of andere bevoegde
autoriteit in iedere bij dit Verdrag Partij zijnde Staat, waarin een rechtsgeding aanhangig
wordt gemaakt met betrekking tot voor beperking vatbare vorderingen.”
4.3.
Aangenomen kan worden dat art. 11 lid 1 van het Beperkingsverdrag 1976 de strekking heeft dat degene die verwacht dat hij aangesproken zal worden voor een vordering die voor beperking vatbaar is, niet onmiddellijk een limitatiefonds in een verdragsstaat van zijn keuze kan vormen, maar zal moeten afwachten tot een schuldeiser ter zake van een
dergelijke vordering het initiatief neemt en overgaat tot het treffen van rechtsmaatregelen
(vgl. Memorie van Antwoord goedkeuringswet Beperkingsverdrag 1976, Kamerstukken 1
1988-1989, 19 768, nr. 28a p. 5 en HR 20 december 1996, NJ 1998, 489; Sherbro).
4.4.
In genoemd arrest heeft de Hoge Raad uitgemaakt dat aan het begrip “rechtsgeding” een ruime uitleg moet worden toegekend. CMA stelt zich in deze procedure op het standpunt dat het desondanks een debiteur niet vrijstaat om na een incident een jurisdictieafspraak te maken om zodoende een procedure in Nederland uit te lokken om een laag fonds van zijn keuze te stellen. Zij wijst erop dat de Odessa Star in de afgelopen 5 jaar nog nooit een West Europese haven heeft aangedaan, dat de door de Duitse reder BSB en de Maltese reder Sand Duke gedane forumkeuze voor Rotterdam verklaard wordt omdat beide schepen dezelfde casco-verzekeraar hebben en er belang bij hebben om zo weinig mogelijk aan overige crediteuren te betalen. Een dergelijke forumshopping is wat art. 11 lid 1 van het Beperkingsverdrag 1976 beoogt tegen te gaan. CMA voegt hier nog aan toe dat ook op grond van het bepaalde in art. 3:13 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) de jurisdictie afspraak die als basis is gebruikt voor het beperkingsverzoek buiten beschouwing dient te worden gelaten althans dat Sand Duke aan die procedure geen recht c.q. bevoegdheid kan ontlenen om in Nederland te beperken.
4.5.
Ter onderbouwing van haar standpunt wijst CMA o.a. op de noot van Claringbould onder het eerdergenoemde Sherbro-arrest. Daarin schrijft de annotator dat het dagvaarden van de crediteur door de debiteur die een verklaring voor recht vraagt dat hij niet aansprakelijk is volgens hem niet kan worden aangemerkt als het aanvangen van “legal proceedings” in de zin van art. 11 van het Beperkingsverdrag 1976 en dat als deze “slimme” zet van de beperkingsgerechtigde debiteur wel zou worden gehonoreerd, daarmee het doel van die bepaling, het tegengaan van forumshopping door de debiteur, geheel teniet zou worden gedaan.
4.6.
De rechtbank is het echter met Sand Duke eens dat een negatieve verklaring voor recht hier niet aan de orde is. Tussen partijen is immers niet in geschil dat BSB het initiatief heeft genomen om tot dagvaarding over te gaan zodat vaststaat dat Sand Duke het initiatief van haar crediteuren heeft afgewacht.
4.7.
Onder verwijzing naar de totstandkomingsgeschiedenis van het Beperkingsverdrag 1976 heeft Sand Duke er voorts op gewezen dat indertijd wel is overwogen om een regel in te voegen die een rechtbank in staat zou stellen om bevoegdheid te weigeren met betrekking tot de beperking als dit “inconvenient” voor crediteuren zou zijn. Een voorstel in dat opzicht (
forum non conveniens) is volgens haar expliciet afgewezen. CMA heeft dit niet betwist doch stelt dat het in deze zaak gaat “om de vraag of er sprake is van forumshopping, het vormen van een fonds naar keuze en dat is in deze zaak gebeurd”. CMA stelt wel dat het niet gaat om de letterlijke tekst van het verdrag en “de mogelijk summiere behandeling van de verdrag opstellers op dat punt” doch zij laat echter na te stellen op welke grond de rechtbank zich dan onbevoegd zou moeten verklaren.
4.8.
Nu gesteld noch gebleken is dat de rechtsmacht van deze rechtbank in de procedure tussen BSB en Sand Duke anderszins ter discussie staat, wordt naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de tekst en strekking van (art. 11 lid 1 van) het Beperkingsverdrag 1976 en is deze rechtbank bevoegd om ook van het verzoek van Sand Duke tot beperking kennis te nemen.
4.9.
CMA heeft zich voorts beroepen op misbruik van recht als bedoeld in art. 3:13 lid 1 BW. De rechtbank leest hierin een processuele rechtskeuze voor toepasselijkheid van Nederlands recht. Sand Duke heeft deze keuze niet weersproken. De rechtbank acht in zoverre Nederlands recht van toepassing.
4.10.
CMA stelt dat het enige doel van de tussen BSB en Sand Duke gemaakte jurisdictieafspraak was om crediteuren te dwingen om de vorderingen in Nederland in te dienen onder de limiet van 1976, waarmee zij zwaar beknot worden omdat het Protocol van 1996 bijna een twee keer zo hoge limiet kent. Sand Duke betwist zowel dat de hoogte van de limiet haar enige doel was als dat in Turkije een hogere limiet zou gelden. Wat daarvan ook zij, het beroep op misbruik van recht faalt. De rechtbank kan namelijk geen misbruik van recht vaststellen in een procedure waarin BSB niet vertegenwoordigd is.
4.11.
Ten overvloede overweegt de rechtbank het volgende. Voor zover al aangenomen zou kunnen worden dat van een recht op forumkeuze uit de aard van die bevoegdheid überhaupt misbruik gemaakt zou kunnen worden, geldt voor een op grond van de artikelen 23 en 24 EEX-Vo gemaakte forumkeuze niet dat voor die keuze een redelijk belang aanwezig moet zijn. De enkele omstandigheid dat die keuze voor een derde nadelig uitpakt, zoals CMA beweert, verandert daar niets aan.
4.12.
De slotsom is dat de vorderingen van CMA zullen worden afgewezen. De rechtbank zal CMA, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten veroordelen.
De kosten aan de zijde van Sand Duke worden begroot op:
- griffierecht € 575,00
- salaris advocaat
904,00(2,0 punten × tarief € 452,-)
Totaal € 1.479,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt CMA in de proceskosten, aan de zijde van Sand Duke tot op heden begroot op € 1.479,-
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Santema en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2014.
32/1182