In de zaak tegen de verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], heeft de rechtbank Rotterdam op 17 april 2014 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van het opzettelijk begraven en wegvoeren van een lijk, met het oogmerk om de dood van het slachtoffer, [slachtoffer], te verhullen. De tenlastelegging betrof feiten die zich op 12 oktober 2012 in Hoogvliet en Oostvoorne hebben afgespeeld. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 9 maanden, met aftrek van voorarrest.
Tijdens de terechtzitting op 3 april 2014 werd vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, betrokken was bij het verplaatsen en begraven van het lichaam van [slachtoffer]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, hoewel niet betrokken bij de dood van het slachtoffer, wel een wezenlijke bijdrage had geleverd aan het verbergen van het lichaam. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de verdachte niet als medepleger kon worden aangemerkt, en concludeerde dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en legde een gevangenisstraf van zes maanden op. De benadeelde partij, vertegenwoordigd door mr. A.C. Zonneveld, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de schade niet rechtstreeks verband hield met het bewezen verklaarde feit. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden, en concludeerde dat de verdachte had bijgedragen aan de emotionele schade die de familie van het slachtoffer had geleden.