ECLI:NL:RBROT:2014:3111

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 april 2014
Publicatiedatum
23 april 2014
Zaaknummer
10/700145-13
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door meervoudige geweldpleging met honkbalknuppel en mes

In de zaak tegen de verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], werd op 17 april 2014 door de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak betreffende doodslag. De verdachte was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieplaats]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 12 oktober 2012, samen met medeverdachte [medeverdachte S], opzettelijk en met voorbedachten rade het leven heeft beroofd van [slachtoffer] door hem meermalen met een honkbalknuppel op het hoofd en gezicht te slaan. De feiten vonden plaats in het Ruigeplaatbos te Hoogvliet, waar de verdachte en medeverdachte [medeverdachte S] een ontmoeting met het slachtoffer hadden geregeld. Tijdens deze ontmoeting escaleerde de situatie, waarbij de verdachte de honkbalknuppel gebruikte en de medeverdachte het slachtoffer met een mes stak. Het slachtoffer overleed aan de opgelopen verwondingen, en zijn lichaam werd later door de verdachte en medeverdachte in plastic gewikkeld en begraven.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte en medeverdachte in nauwe en bewuste samenwerking hebben gehandeld, en dat de verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de geweldpleging die tot de dood van het slachtoffer heeft geleid. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele onderdelen van de tenlastelegging, maar oordeelde dat de doodslag wettig en overtuigend bewezen was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar, met aftrek van voorarrest. Tevens werd een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, de zuster van het slachtoffer, ter hoogte van € 1.266,00, als gevolg van de schade die door het strafbare feit was veroorzaakt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 3
Parketnummer: 10/700145-13
Datum uitspraak: 17 april 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
[adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting [detentieplaats],
raadsman mr. M. Jansen, advocaat te Spijkenisse.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 3 april 2014.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage A. aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. D.N.G. Woei-A-Tsoi heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het impliciet subsidiair (als doodslag) ten laste gelegde feit;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar, met aftrek van voorarrest.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij,
op
of omstreeks12 oktober 2012 te Hoogvliet, gemeente Rotterdam
en/of
Oostvoorne, gemeente Westvoorne en/of Maasvlakte Rotterdam, gemeente
Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met
(een
)ander
(en),
opzettelijk
en met voorbedachten radeeen persoon genaamd [slachtoffer] van
het leven heeft beroofd,
immers heeft
/hebben verdachte en
/of zijn mededader
(s)opzettelijk
en na kalm
beraad en rustig overleg,
- genoemde [slachtoffer] meermalen (krachtig) met een (honkbal)knuppel
en/of een
voorwerpop/tegen het hoofd en
/ofhet gezicht
en/of het lichaamgeslagen
(met diverse (bot)breuken en fracturen tot gevolg)
en/of (vervolgens)
- de mond/keelholte van die [slachtoffer] afgesloten/dichtgestopt en/of

(vervolgens)

- die [slachtoffer] met plastic omwikkeld en begraven,
waardoor de luchtwegen van die [slachtoffer] zodanig zijn belemmerd dat voornoemde
[slachtoffer] aan verstikking is overleden;
partiële vrijspraak
Hetgeen impliciet primair (als moord) aan de verdachte is ten laste gelegd, is niet wettig en overtuigend bewezen zodat de verdachte daarvan - overeenkomstig de eis - dient te worden vrijgesproken. Hetgeen overigens meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen, zodat de verdachte ook daarvan moet worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De gebezigde bewijsmiddelen zijn als bijlage B aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
NADERE BEWIJSOVERWEGINGEN
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van de tenlastegelegde doodslag bepleit. Hij heeft verweer gevoerd met betrekking tot alle in de tenlastelegging genoemde uitvoeringshandelingen. Samengevat komen zijn standpunten hierop neer:
  • de verdachte [verdachte], heeft het slachtoffer [detentieplaats] (hierna: [slachtoffer]) weliswaar klappen gegeven met een honkbalknuppel, maar deze klappen zijn niet fataal geweest. Toen [verdachte] weg ging leefde [slachtoffer] nog. De handelingen die tot de dood van [slachtoffer] hebben geleid, hebben daarna plaatsgevonden.
  • [verdachte] heeft geen substantie in de mond van [slachtoffer] gedaan, noch alleen, noch samen met de [medeverdachte S].
  • [verdachte] heeft, samen met [medeverdachte S] en de moeder van [medeverdachte S] het lichaam van [slachtoffer] met plastic omwikkeld en begraven in de veronderstelling dat [slachtoffer] was overleden; deze handelingen waren er niet op gericht [slachtoffer] van het leven te beroven.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Op 27 februari 2013 is het levenloze lichaam van [slachtoffer] aangetroffen, verpakt in plastic en begraven onder het zand op het strand van het Oostvoornse Meer.
Bij de sectie is vastgesteld dat de dood van [slachtoffer] is veroorzaakt door massale fracturering van de aangezichtsschedel, met breuken van de neus, de neusbijholten en boven- en onderkaak. Deze kunnen, aldus het sectierapport, het overlijden goed verklaren op grond van verstikkingsverschijnselen door belemmering van de luchtwegen. De aangetroffen letsels passen goed bij het meermalen slaan met een zwaar en hard voorwerp. Niet kan worden vastgesteld hoe vaak is geslagen.
Volgens de patholoog kan niet worden uitgesloten dat verstikkingsverschijnselen die zijn opgetreden door afsluiten van de mondkeelholte door de daarin aangetroffen massa van plantaardig materiaal vermengd met aarde het overlijden mede verklaren of daaraan hebben bijgedragen. Verder kan het volgens de deskundige niet worden uitgesloten dat [slachtoffer] ten tijde van het verpakken in plastic en/of het begraven in het zand nog in leven was.
Om te beginnen merkt de rechtbank op dat niet duidelijk is geworden hoe de aangetroffen massa van plantaardig materiaal en aarde in de mondkeelholte van [slachtoffer] is terecht gekomen. In ieder geval kan niet bewezen worden geacht dat deze holte aldus bewust is afgesloten of dichtgestopt door [verdachte] of [medeverdachte S], met de bedoeling de dood van [slachtoffer] te bewerkstelligen. Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal de verdachte dan ook worden vrijgesproken.
Verder acht de rechtbank het, gelet echter op de omstandigheden die zich in dit geval voordoen en de afgelegde verklaringen, onaannemelijk dat [slachtoffer] nog leefde toen hij werd ingepakt in plastic en vervolgens werd begraven. [slachtoffer] heeft meerdere klappen gehad tegen zijn hoofd met een knuppel, ook toen hij al op de grond lag. Hij is in die situatie achtergelaten in het park, na in de bosjes te zijn gesleept. Uren later lag hij daar nog. [medeverdachte S] heeft in haar verhoor bij de politie op 31 juli 2013 verklaard dat [slachtoffer] niet meer leefde toen zij de eerste keer terugkeerden naar de plaats waar zij hem hadden achtergelaten. [slachtoffer] is ingepakt in plastic en in de kofferbak van een auto gelegd. Vervolgens is hij begraven in een gat in de grond. Vanaf het moment dat [verdachte] en [medeverdachte S] terug gingen naar de plek in het park waar ze [slachtoffer] hadden achtergelaten heeft [slachtoffer] kennelijk geen enkel teken van leven meer gegeven. Ook voor het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking heeft op het met plastic omwikkelen en begraven teneinde [slachtoffer] van het leven te beroven zal vrijspraak volgen.
Een en ander overziend komt de rechtbank tot de conclusie dat [slachtoffer] om het leven is gekomen als gevolg van klappen met een honkbalknuppel tegen het hoofd en het gezicht. Beoordeeld dient te worden in hoeverre de verdachte hiervoor verantwoordelijks is.
De rechtbank neemt aan, daarbij vooral afgaand op de verklaring die de verdachte op 13 maart 2013 tegenover de politie heeft afgelegd, dat de feitelijke gang van zaken op 12 oktober 2012 - in grote lijnen weergeven en voor zover van belang - als volgt is geweest.
  • [medeverdachte S] had die dag een afspraak gemaakt het [slachtoffer], haar ex-vriend;
  • [medeverdachte S] had meermalen gezegd tegen [verdachte] dat ze helemaal gek werd van [slachtoffer]; hij viel haar lastig met dreigmails, - sms’en en - telefoontjes; [slachtoffer] had een tijd in de gevangenis gezeten voor het lastig vallen en bedreigen van [medeverdachte S] en haar moeder; [medeverdachte S] riep al een maand dat ze er helemaal gestoord van werd en dat ze [slachtoffer] ging afmaken.
  • [verdachte] ging mee naar de ontmoeting; [medeverdachte S] en [verdachte] wilden dit allebei; voordat ze vertrokken gaf [medeverdachte S] een honkbalknuppel aan [verdachte];
  • [medeverdachte S] is op de fiets en [verdachte] met de auto naar de ontmoeting met [slachtoffer] gegaan; [medeverdachte S] ging met [slachtoffer] praten in het Ruigeplaatbos in Hoogvliet; [verdachte] bleef aanvankelijk op enige afstand; hij kon de beide anderen wel zien.
  • Op enig moment ging [verdachte] naar hen toe.
  • [verdachte] had op dat moment de honkbalknuppel in zijn hand; toen [slachtoffer] wilde wegrennen werd hij door [medeverdachte S] tegengehouden.
  • [verdachte] gaf [slachtoffer] een klap op zijn achterhoofd en riep daarbij “is de gevangenis niet genoeg geweest voor je”, of woorden van die strekking; [slachtoffer] viel door die klap op de grond.
  • [medeverdachte S] heeft een mes in haar hand genomen; dat had ze uit haar tas gehaald; [medeverdachte S] stak [slachtoffer] met dat mes.
  • [verdachte] heeft [slachtoffer] ook nog met de knuppel geslagen toen [slachtoffer] op de grond lag; [slachtoffer] was toen nog bij kennis; hij huilde en riep “auw”.
  • [verdachte] heeft [slachtoffer] naar de bosjes gesleept.
Uit het voorgaande blijkt dat de verdachte en [medeverdachte S] bewust naar een risicovolle ontmoeting tussen [medeverdachte S] en haar ex-vriend [slachtoffer] zijn gegaan. Zij kenden beiden het verleden en de reputatie van [slachtoffer]. Ze wisten dat het gesprek uit de hand kon lopen. De verdachte nam om die reden een honkbalknuppel mee, die [medeverdachte S] hem had overhandigd. Hieruit kan slechts worden geconcludeerd dat de verdachte en [medeverdachte S] - als ze al niet van plan waren om geweld te gaan gebruiken - in ieder geval rekening hielden met de mogelijkheid dat dit zou gebeuren.
Toen het gesprek tussen [medeverdachte S] en [slachtoffer] niet goed verliep is het daadwerkelijk tot geweldpleging gekomen. De verdachte is er op afgegaan en heeft [slachtoffer] vervolgens met de knuppel op zijn hoofd geslagen en wel zodanig dat deze ten val kwam. Ook toen [slachtoffer] op de grond lag heeft hij hem nog met de knuppel geslagen, terwijl uit het grote aantal fracturen moet volgen dat [slachtoffer] veelvuldig is geslagen. Hieruit blijkt het opzet op de dood van [slachtoffer]. [medeverdachte S] heeft tijdens het gebeuren [slachtoffer] met een mes gestoken.
De verdachte heeft aldus op zijn minst een wezenlijke bijdrage geleverd aan de geweldpleging tegen [slachtoffer], die tot diens dood heeft geleid. Of [medeverdachte S], die [slachtoffer] met een mes in zijn gezicht en nek heeft gestoken, ook nog klappen met de knuppel heeft gegeven is niet duidelijk geworden. Dit doet echter aan de schuld van de verdachte niet af. Overigens kan uit de aangevoerde omstandigheid dat [slachtoffer] nog leefde toen de verdachte de plaats van het delict verliet – zoals door de verdachte wordt gesteld - niet worden afgeleid dat de klappen die hij heeft gegeven [slachtoffer] niet fataal zijn geworden.
Veelzeggend zijn in dit verband ook de wijze van optreden en uitlatingen van [verdachte] en [medeverdachte S] na het gebeuren. Ze zijn later die avond samen terug gegaan naar het Ruigeplaatbos, waar ze [slachtoffer] dood aantroffen. Ze hebben samen het lijk van [slachtoffer] vervoerd en begraven. Ze hebben daarbij de hulp ingeroepen van de moeder van [medeverdachte S], tegenover wie ze hebben gesproken van een vechtpartij met z’n drieën eerder die avond. Bij die vechtpartij was [medeverdachte S] gewond geraakt aan haar hand. Haar moeder zag dat [medeverdachte S]’s hand helemaal dik was. [medeverdachte S] heeft haar moeder verteld dat “ze [slachtoffer] hadden doodgemaakt”.
Alle omstandigheden overziend acht de rechtbank bewezen dat de verdachte, in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte S], [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door deze meermalen met en honkbalknuppel tegen het hoofd en het gezicht te slaan.
STRAFBAARHEID FEIT
Het bewezen feit levert op:

medeplegen van doodslag.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met de medeverdachte, zijn vriendin, schuldig gemaakt aan doodslag van het slachtoffer, met wie zijn vriendin eerder een relatie had.
De medeverdachte heeft met het slachtoffer afgesproken bij het Ruigeplaatbos te Hoogvliet, naar zij zegt om met hem te praten. Voordat de medeverdachte daar naar toe ging heeft zij de verdachte een honkbalknuppel gegeven.
De verdachte is de medeverdachte en het slachtoffer in het Ruigeplaatbos gevolgd en hij is met een honkbalknuppel op het slachtoffer afgelopen. De medeverdachte heeft het slachtoffer verhinderd weg te lopen en hem met een mes gestoken. De verdachte heeft het slachtoffer meerdere slagen met de honkbalknuppel op het hoofd en het gezicht gegeven. Het slachtoffer is overleden aan de door het slaan opgelopen verwondingen aan het hoofd en het gezicht. Vastgesteld moet worden dat het slachtoffer op een gruwelijke wijze om het leven is gebracht.
De verdachte heeft vervolgens samen met de medeverdachte en haar moeder het stoffelijk overschot verpakt in plastic en in zijn auto geladen om dit nabij het Oostvoornse Meer te begraven. Ruim vier maanden later is het ontzielde lichaam van het slachtoffer bij toeval door een passant aangetroffen.
De verdachte heeft met het plegen van deze doodslag één van de zwaarste misdrijven die de Nederlandse strafwet kent begaan. Dit feit is onherroepelijk en op geen enkele wijze meer ongedaan te maken. Het slachtoffer is door de verdachte het meest fundamentele recht, namelijk het recht op het leven, ontnomen. De turbulente voorgeschiedenis van de medeverdachte met het slachtoffer kan op geen enkele wijze de handelwijze van de verdachte en zijn medeverdachte rechtvaardigen.
Ook de nabestaanden is groot en onherstelbaar onrecht aangedaan. De schriftelijke slachtofferverklaringen getuigen hiervan. Ook alle anderen met wie het slachtoffer een band had, zullen de diepe sporen van dit onverwachte en veel te vroege verlies voor altijd met zich mee moeten dragen.
Dergelijke feiten leiden begrijpelijkerwijs tot grote verontwaardiging en onrust in de maatschappij.
Op een dergelijk ernstig feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van lange duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in aanmerking genomen dat de verdachte blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 14 maart 2014 niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennis genomen van het onderzoek naar de geestvermogens van de verdachte door drs. T. 't Hoen, gezondheidspsycholoog en J.M.J.F. Offermans, psychiater d.d. 17 januari 2014.
De deskundigen constateren dat er niet sprake is van ziekelijke stoornis van de geestvermogens en dat de verdachte niet beantwoordt aan de basiscriteria voor een persoonlijkheidsstoornis. Wel concluderen zij tot een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van zwakbegaafdheid.
De verdachte mag echter,ondanks zijn zwakbegaafdheid, wel in staat worden geacht het wederrechtelijke van het ten laste gelegde, indien bewezen, in te zien.
Vanuit de zwakbegaafdheid heeft de verdachte beperkt overzicht over situaties en hun mogelijke escalatie, maar hiervan lijkt in het onderhavige ten laste gelegde geen sprake.
De deskundigen komen, nu zij geen verband zien tussen de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en het ten laste gelegde feit, dan ook tot de slotsom dat de verdachte als volledig toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd voor het ten laste gelegde feit, indien bewezen.
De conclusies van de psychiater en psycholoog worden gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt die conclusies over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt dus volledig toerekeningsvatbaar geacht.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ / SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
Namens de benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd als gemachtigde namens de benadeelde partij [zuster van het slachtoffer], mr. A.C. Zonneveld, advocaat te Delft, ter zake van het ten laste gelegde.
De benadeelde partij vordert een bedrag van totaal € 1.266,00 aan materiële schade bestaande uit kosten voor een grafmonument ten bedrage van € 819,00 en kosten voor grafrechten ten bedrage van € 447,00.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de vordering worden toegewezen.
Nu de verdachte het strafbare feit, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betalen, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
Het vorenstaande laat onverlet dat de verdachte en zijn mededader onderling voor gelijke delen in de schadevergoeding moeten bijdragen, tenzij de billijkheid een andere verdeling vordert.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 36f, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit (doodslag), zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
TIEN (10) JAREN;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij[zuster van het slachtoffer] tot een bedrag van € 1.266,00 en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting aan de benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader betaalt de verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd;
bepaalt dat dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van onherroepelijkheid van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [zuster van het slachtoffer] te betalen € 1.266,00 (hoofdsom twaalfhonderdzesenzestig euro);
beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 1.266,00 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 22 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.W. Klein Wolterink, voorzitter,
en mrs. M. van Kuilenburg en K. Helmich, rechters,
in tegenwoordigheid van J. Nederlof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 april 2014.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage A
TEKST TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij,
op of omstreeks 12 oktober 2012 te Hoogvliet, gemeente Rotterdam en/of
Oostvoorne, gemeente Westvoorne en/of Maasvlakte Rotterdam, gemeente
Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [detentieplaats] van
het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk en na kalm
beraad en rustig overleg,
- genoemde [slachtoffer] meermalen (krachtig) met een (honkbal)knuppel en/of een
voorwerp op/tegen het hoofd en/of het gezicht en/of het lichaam geslagen
(met diverse (bot)breuken en fracturen tot gevolg) en/of (vervolgens)
- de mond/keelholte van die [slachtoffer] afgesloten/dichtgestopt en/of
(vervolgens)
- die [slachtoffer] met plastic omwikkeld en begraven,
waardoor de luchtwegen van die [slachtoffer] zodanig zijn belemmerd dat voornoemde
[slachtoffer] aan verstikking is overleden;
Bijlage B
bij het vonnis van in de strafzaak tegen de verdachte: