ECLI:NL:RBROT:2014:3487

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 mei 2014
Publicatiedatum
6 mei 2014
Zaaknummer
AWB-13_03671
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake WOZ-beschikking

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 mei 2014 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar bezwaar tegen een WOZ-beschikking. Eiseres, gevestigd te Beugen, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van haar onroerende zaak door de heffingsambtenaar van de gemeente Lansingerland. De waarde was vastgesteld op € 595.000,- per waardepeildatum 1 januari 2012. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk omdat zij niet tijdig een schriftelijke machtiging had overgelegd. Eiseres stelde dat de termijn van twee weken die haar was gegeven om de machtiging te verstrekken te kort was.

De rechtbank oordeelde dat de door verweerder geboden hersteltermijn van twee weken niet onredelijk kort was, gezien het feit dat een professionele gemachtigde als eiseres op de hoogte moet zijn van de vereisten voor het indienen van een bezwaarschrift. Eiseres had echter wel tijdig aangegeven dat zij de machtiging niet binnen de gestelde termijn kon overleggen. De rechtbank vond dat verweerder, voordat hij het bezwaar niet-ontvankelijk verklaarde, had moeten informeren naar de stand van zaken omtrent de machtiging.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de bestreden beslissing van de heffingsambtenaar. De rechtsgevolgen van de bestreden uitspraak konden in stand blijven, omdat eiseres niet tijdig de vereiste machtiging had verstrekt. Verweerder werd veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die op € 730,- werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 13/3671

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2014 in de zaak tussen

[eiseres], te Beugen, eiseres,

gemachtigde: G. Gieben,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Lansingerland, verweerder,

gemachtigde: E. Blom.

Procesverloop

Bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), gedagtekend 28 februari 2013, heeft verweerder de waarde van de onroerende zaak [de woning] (hierna: de woning) per waardepeildatum 1 januari 2012 voor het belastingjaar 2013 vastgesteld op € 595.000, -, onder gelijktijdige oplegging van een daarmee corresponderende aanslag onroerendezaakbelastingen.
Bij uitspraak op bezwaar van 15 mei 2013 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gericht tegen de beschikking en de aanslag voor het belastingjaar 2013 niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft eiseres beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2014.
Eiseres is met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Partijen zijn het erover eens dat verweerder van eiseres een schriftelijke machtiging mocht verlangen en dat eiseres die niet heeft verstrekt binnen de daarvoor door verweerder gestelde termijn. In geschil is of verweerder eiseres vervolgens terecht niet ontvankelijk heeft verklaard in haar bezwaar.
2.
Het betoog dat eiseres niet al bij het maken van bezwaar in verzuim was door het ontbreken van een schriftelijke machtiging - in het midden gelaten wat het gevolg zou zijn als de rechtbank eiseres zou volgen in haar betoog -, faalt.
Uit de door verweerder geduide uitspraak van het gerechtshof Leeuwarden van 9 maart 2010 (ECLI:NL:GHLEE:2010:BN5045), leidt de rechtbank af dat de door eiseres in dit verband aangehaalde rechtspraak is verlaten:
“Anders dan uit eerdere jurisprudentie van het hof -onder meer het arrest van 24 maart 2009, WAHV 200.014.398- kan worden afgeleid, is het hof thans van oordeel dat reeds sprake is van een verzuim, namelijk het niet voldoen aan een vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, op het moment dat de kantonrechter, die oordeelt dat een machtiging is vereist, vaststelt dat een dergelijke machtiging ontbreekt. Dat verzuim ontstaat niet eerst nadat de termijn waarbinnen de machtiging moet worden overgelegd, ongebruikt is verstreken. Met het vervolgens aanhouden van de behandeling van de zaak voor onbepaalde tijd teneinde de betrokkene in de gelegenheid te stellen de machtiging over te leggen, heeft de kantonrechter de betrokkene in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.”
3.
De beroepsgrond dat verweerder eiseres redelijkerwijs niet niet-ontvankelijk had kunnen verklaren omdat de termijn van twee weken die verweerder eiseres verleende voor het alsnog verstrekken van een schriftelijke machtiging te kort was, slaagt.
Ingevolge artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Met de brief van 24 april 2013 heeft eiseres de gelegenheid gehad het verzuim te herstellen binnen een haar daartoe gestelde termijn van twee weken. Deze door verweerder geboden hersteltermijn van twee weken voor het indienen van een machtiging acht de rechtbank niet onredelijk kort. Van een professionele gemachtigde als eiseres mag redelijkerwijs worden verwacht dat zij ervan op de hoogte is dat een bezwaarschrift namens een derde moet worden voorzien van een machtiging en dat zij haar werkproces zo inricht dat binnen een hersteltermijn van twee weken een machtiging kan worden overgelegd. Voor zover dat in dit geval anders zou zijn, rustte op eiseres de plicht tijdig duidelijk te maken dat deze termijn voor haar te kort was. Dit heeft eiseres gedaan. Bij brief van 3 mei 2013 heeft eiseres bericht dat de machtiging zo spoedig mogelijk zal worden toegezonden en dat niet gegarandeerd kan worden dat de machtiging ook binnen de gestelde termijn zal worden opgestuurd. Op grond daarvan had verweerder, alvorens het bezwaar niet ontvankelijk te verklaren, redelijkerwijs moeten informeren bij eiseres naar de stand van zaken en de uitkomst daarvan moeten betrekken in zijn beslissing.
4.
Nu het beroep gegrond is, beziet de rechtbank of de rechtsgevolgen in stand kunnen blijven. Daartoe ziet de rechtbank voldoende grondslag.
Inmiddels heeft eiseres ruim elf maanden de gelegenheid gehad de vereiste machtiging te verstrekken. Eiseres heeft dat niet gedaan. De machtiging die eiseres wel aan verweerder heeft verstrekt, is, zoals eiseres zelf erkent, afgegeven voor een andere procedure, en daarmee niet relevant voor deze procedure.
5.
Het beroep is gegrond. De rechtbank zal bepalen dat de rechtsgevolgen in stand blijven. Verweerder dient het griffierecht te vergoeden.
6.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 730, - (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 243, - en wegingsfactor 1, alsmede 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 487, - en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van de bestreden uitspraak in stand blijven;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 44, - vergoedt,
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 730, -, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Klomp, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Abdelgabar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer).