ECLI:NL:RBROT:2014:3502

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 mei 2014
Publicatiedatum
7 mei 2014
Zaaknummer
AWB-13_05658
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een WW-uitkering en de vaststelling van het dagloon

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 mei 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) over de toekenning van een WW-uitkering. Eiseres had met ingang van 19 april 2013 recht op een WW-uitkering voor de duur van drie maanden, maar betwistte de hoogte van het vastgestelde dagloon van € 20,92. Verweerder had het dagloon vastgesteld op basis van de dagloonregels die golden voor 1 juni 2013, omdat eiseres vóór deze datum recht op de uitkering had gekregen. Eiseres voerde aan dat het dagloon te laag was vastgesteld en dat er geen rekening was gehouden met haar werkloosheid tussen twee dienstverbanden. De rechtbank oordeelde dat verweerder de juiste regels had toegepast en dat de berekening van het dagloon correct was. Eiseres werd niet als starter aangemerkt, omdat zij al sinds 3 december 2011 werkzaam was bij Handyman BV. De rechtbank concludeerde dat de duur van de uitkering van drie maanden correct was vastgesteld en dat het bestreden besluit van verweerder in stand bleef. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Dordrecht
Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 13/5658

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 mei 2014 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(vestiging Rotterdam), verweerder,
gemachtigde: J.W.A. Veldman.

Procesverloop

Bij besluit van 3 mei 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres met ingang van 19 april 2013 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend.
Bij besluit van 23 juli 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 april 2014. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar moeder […]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1. Aan eiseres is een WW-uitkering toegekend per 19 april 2013 tot en met 18 juli 2013. Daarbij heeft verweerder het dagloon vastgesteld op € 20,92. Bij de berekening van het dagloon is verweerder uitgegaan dat het refertejaar loopt van 1 april 2012 tot en met 31 maart 2013. Voorts is verweerder uitgegaan van het SV-loon dat eiseres in het refertejaar heeft verdiend bij Tempo Team Uitzendbureau BV en Handyman BV. Dit bedroeg € 4.731,62 (inclusief opgebouwde vakantietoeslag verminderd met uitbetaalde vakantietoeslag). Verweerder heeft vervolgens dit SV-loon gedeeld door 261 dagen en gecorrigeerd met de leeftijdsverhoging.
2.1. Eiseres voert aan dat verweerder het dagloon op een te laag bedrag heeft vastgesteld. Eiseres heeft met de rekenhulp van verweerder haar dagloon berekend en komt op een hoger bedrag uit. Deze rekenhulp vraagt naar de verdiensten van de afgelopen twaalf maanden maar geeft ook duidelijk aan dat het gaat om het dienstverband waaruit zij werkloos is geworden. De berekening van verweerder wijkt hiervan af. Ter onderbouwing heeft eiseres een uitdraai van de dagloonberekening met de rekenhulp overgelegd. Eiseres vindt het voorts onterecht dat verweerder geen rekening heeft gehouden met het feit dat zij tussen haar werk bij Handyman en Tempo Team bijna vier maanden niet heeft gewerkt. Volgens eiseres kan het niet zo zijn dat bij de berekening van het SV-loon met 261 dagen rekening wordt gehouden en bij de duur van de uitkering alleen gekeken wordt naar het laatste dienstverband. Eiseres twijfelt dan ook aan de duur van de uitkering. Ter zitting is namens eiseres aangegeven dat zij als zogenaamde starter dient te worden aangemerkt.
2.2. Verweerder heeft toegelicht dat de door eiseres gemaakte berekening met de rekenhulp dateert van 14 juni 2013. Deze rekenhulp gaat uit van het (nieuwe) per 1 juni 2013 geldende Dagloonbesluit werknemersverzekeringen. Eén van de wijzigingen ten opzichte van de tot 1 juni 2013 geldende dagloonregels is dat het loon van het laatste dienstverband bepalend is. Omdat eiseres met ingang van 19 april 2013 recht heeft op een WW-uitkering, gelden voor haar nog de oude dagloonregels.
3.1. De rechtbank dient in dit geval te beoordelen of het dagloon en de duur van de uitkering van eiseres juist zijn vastgesteld.
3.2. De rechtbank overweegt dat met ingang van 1 juni 2013 de WW en de dagloonregels zijn gewijzigd. Dit is gebeurd bij Wet vereenvoudiging regelingen UWV (Stb. 2012, 675). Voor zover hier van belang is artikel 45 van de WW inderdaad in die zin gewijzigd dat voor de berekening van het dagloon wordt uitgegaan van het loon dat de werknemer verdiende in de dienstbetrekking waaruit hij werkloos is geworden. De gewijzigde dagloonregels zijn neergelegd in het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Stb. 2013, 185). De datum waarop deze wijzigingen in werking zijn getreden is geregeld in het Koninklijk Besluit van 22 mei 2013 (Stb. 2013, 186). Er is niet voorzien in overgangsrecht. Omdat eiseres met ingang van 19 april 2013 recht op een WW-uitkering heeft gekregen gelden in haar geval de regels zoals deze vóór 1 juni 2013 luidden.
3.3. Vóór 1 juni 2013 bepaalde artikel 45, eerste lid, van de WW dat voor de berekening van de uitkering waarop op grond van dit hoofdstuk recht bestaat als dagloon wordt beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin het arbeidsurenverlies, bedoeld in artikel 16, eerste lid, is ingetreden, verdiende, doch ten hoogste het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
3.4. In het tweede lid van artikel 45 van de WW is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur ten aanzien van de vaststelling van het dagloon nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld.
3.5. Vóór 1 juni 2013 waren deze regels neergelegd in het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen.
3.6. De rechtbank stelt vast dat verweerder toepassing heeft gegeven aan de (dagloon)regels zoals deze vóór 1 juni 2013 luidden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de juiste regels toegepast in het geval van eiseres. Op grond van deze (dagloon)regels dient verweerder rekening te houden met het loon dat de werknemer vanaf de start in het refertejaar heeft ontvangen. Dit betekent dat verweerder terecht met zowel de verdiensten bij Handyman BV als die bij Tempo Team Uitzendbureau BV rekening heeft gehouden.
3.7. Eiseres heeft de bedragen waar verweerder van is uitgegaan in zijn berekening niet bestreden. Gelet hierop heeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van het door verweerder berekende dagloon. Met betrekking tot het dagloon dat eiseres met de rekenhulp heeft becijferd overweegt de rechtbank dat uit de overgelegde uitdraai van deze berekening kan worden opgemaakt dat dat de rekenhulp uitgaat van de gewijzigde dagloonregels zoals die vanaf 1 juni 2013 gelden. Zoals hiervoor is overwogen gelden in het geval van eiseres andersluidende dagloonregels van vóór 1 juni 2013. Het hogere dagloon dat eiseres met de rekenhulp heeft berekend leidt dan ook niet tot een ander oordeel.
3.8. De stelling van eiseres dat zij als starter dient te worden aangemerkt volgt de rechtbank niet. Uit de stukken is gebleken dat eiseres sinds 3 december 2011 werkzaam is geweest bij Handyman BV. Deze werkzaamheden zijn derhalve aangevangen voor het refertejaar, waardoor zij niet als een starter kan worden aangemerkt.
3.9. Met betrekking tot de stelling over de duur van de uitkering overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de WW bedraagt de duur van de uitkering drie maanden. Eiseres voldoet niet aan de in het tweede lid, van dit artikel genoemde voorwaarden voor verlenging van de uitkeringsduur. Verweerder heeft dan ook in overeenstemming met artikel 42 van de WW de uitkeringsduur bepaald op drie maanden.
4.1. Uit het voorgaande volgt dat het door verweerder vastgestelde dagloon juist is. Het bestreden besluit blijft rechtens in stand en het beroep is ongegrond.
4.2. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, rechter, in aanwezigheid van G.J. Machwirth, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.