In deze zaak vorderde de eiser, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, de ontbinding of wijziging van een overeenkomst met een kettingbeding. De eiser had op 1 november 2011 een pand gekocht van een derde partij, waarbij de gemeente Molenwaard in het verleden een kettingbeding had opgelegd dat het gebruik van het pand beperkte tot kantoor- of winkeldoeleinden, zonder bewoning. De gemeente had een redelijk belang bij het handhaven van dit kettingbeding, omdat het pand naast een dorpshuis ligt, waar activiteiten plaatsvinden die van belang zijn voor de sociale cohesie in de gemeenschap. De gemeente vorderde dat het kettingbeding gehandhaafd bleef, omdat bewoning van het pand tot overlast zou kunnen leiden voor de activiteiten in het dorpshuis.
De rechtbank oordeelde dat de voorwaarden in de akte van levering het karakter van een kettingbeding hebben en dat de gemeente een redelijk belang heeft bij de nakoming van dit beding. De eiser stelde dat de gemeente geen redelijk belang meer had bij het handhaven van het kettingbeding, maar de rechtbank oordeelde dat de gemeente wel degelijk een belang had bij het waarborgen van de functie van het dorpshuis. De rechtbank wees de vorderingen van de eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 28 mei 2014.