ECLI:NL:RBROT:2014:3591

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 mei 2014
Publicatiedatum
12 mei 2014
Zaaknummer
10/702007-13
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van verkrachting met onvoldoende bewijs

In de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van verkrachting, heeft de rechtbank Rotterdam op 7 mei 2014 uitspraak gedaan. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat de rechtbank van oordeel was dat er onvoldoende wettig bewijs was om tot een bewezenverklaring te komen. De zaak draaide om een incident dat plaatsvond op 4 april 2003 in een club in Rotterdam, waar de verdachte en de aangeefster seksuele handelingen met elkaar hebben verricht. De aangeefster stelde dat deze handelingen tegen haar wil zijn gebeurd, terwijl de verdachte betoogde dat alles met wederzijdse instemming was gebeurd.

Tijdens de zittingen op 8 januari en 23 april 2014 werd het bewijs besproken. De officier van justitie meende dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kon worden, onder andere op basis van de verklaring van de aangeefster en het steunbewijs van blauwe plekken die bij haar waren geconstateerd. De verdediging daarentegen pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verklaring van de aangeefster op onderdelen ongeloofwaardig was en dat er onvoldoende steunbewijs was voor haar verhaal.

De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de aangeefster niet voldoende werd ondersteund door ander bewijs, zoals de letselbeschrijving van de politiearts. De rechtbank concludeerde dat er niet aan het bewijsminimum was voldaan, zoals vereist door artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering, en sprak de verdachte vrij van de beschuldigingen. Daarnaast werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd.

De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de waarborgen die zijn opgenomen in de wet om te voorkomen dat iemand ten onrechte wordt veroordeeld. De rechtbank heeft de kosten van de benadeelde partij op nihil vastgesteld, gezien de vrijspraak van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/702077-13
Datum uitspraak: 7 mei 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres],
raadsvrouw mr. M. Schmit, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 8 januari 2014 en 23 april 2014.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest.
MOTIVERING VRIJSPRAAK
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen. Zij gaat daarbij uit van de verklaring van aangeefster [aangeefster] (hierna: de aangeefster) en ziet steunbewijs voor de in die verklaring beschreven gang van zaken in de blauwe plekken die bij de aangeefster zijn geconstateerd.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaring van de aangeefster op onderdelen ongeloofwaardig is en dat er bovendien onvoldoende steunbewijs is voor die verklaring. Ten aanzien van de blauwe plekken kan niet worden vastgesteld wanneer deze zijn ontstaan. Deze zouden bovendien ook door stevig vastpakken kunnen zijn veroorzaakt.
Oordeel rechtbank
Zowel de verdachte als de aangeefster hebben verklaard dat de verdachte op 4 april 2003 de club [club] te Rotterdam heeft bezocht en dat daar seksuele handelingen tussen hen beiden hebben plaatsgevonden. Tevens is helder geworden dat de verdachte de aangeefster een extra bedrag heeft betaald, dat zij hem zonder gebruik van een condoom heeft gepijpt en dat de verdachte vervolgens genitale seks met haar heeft gehad zonder een condoom te gebruiken.
De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte tegen haar wil seksueel bij haar is binnengedrongen zonder een condoom te gebruiken. Zij heeft de verdachte dit voorafgaand aan en tijdens de seksuele handelingen in woord en gebaar duidelijk gemaakt. De verdachte heeft daar tegenover gesteld dat alle seksuele handelingen, waaronder het binnendringen zonder condoom, met wederzijdse instemming hebben plaatsgevonden en dat niets tegen de wil van de aangeefster is gebeurd.
De vraag waar het zich in deze zaak op toespitst is of wettig (en overtuigend) bewezen kan worden dat de aangeefster tegen haar wil seksuele handelingen heeft ondergaan en of dit voor de verdachte kenbaar was.
Ingevolge het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat een verdachte een strafbaar feit heeft begaan niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt om tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak niet aan dit bewijsminimum is voldaan.
In het procesdossier bevindt zich een letselbeschrijving waarvan de rechtbank aanneemt dat deze van de hand van politiearts R.J. Weber is en is opgesteld naar aanleiding van door hem bij de aangeefster op 5 april 2003 verricht onderzoek. Uit dit stuk wordt duidelijk dat zich op de rechterbovenarm van de aangeefster enige blauwe plekken bevonden. Echter, tegen de achtergrond van de verklaring van de aangeefster ter zitting dat bij haar snel blauwe plekken ontstaan, heeft deze enkele omstandigheid onvoldoende zeggingskracht om onderscheid te kunnen maken tussen de lezing van de aangeefster en het door de verdachte geschetste scenario. Voor het overige is in het procesdossier geen materiaal aangetroffen dat steun biedt voor de verklaring van de aangeefster.
Nu er onvoldoende wettig bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde verkrachting te kunnen komen, moet de verdachte daarvan worden vrijgesproken.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [benadeelde partij], domicilie kiezende te [woonplaats benadeelde partij], ter zake van het tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 2.500,- aan immateriële schade.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu aan de verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing heeft gevonden.
Nu de benadeelde partij vanwege de te geven vrijspraak niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr.drs. J.J.I. de Jong, voorzitter,
en mrs. E.M.M. Engbers en S. Euwema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.S. Beukema, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 mei 2014.
Bijlage bij vonnis van 7 mei 2014:
TEKST TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 04 april 2003 te Rotterdam
door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [aangeefster], heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het brengen en/of heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [aangeefster];
bestaande het geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met (een) ander feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte meermalen, althans éénmaal
terwij1 die [aangeefster] aangaf het niet te willen en/of terwij1 die [aangeefster] hem wegduwde
- die [aangeefster] op haar rug (op een bed) heeft gelegd en/of bovenop die [aangeefster] is gaan liggen en/of
- zijn penis in de vagina van die [aangeefster] heeft geprobeerd te duwen en/of
- de hand van die [aangeefster] beet heeft gepakt en/of weg heeft gehaald en/of
-zijn lichaam over het gezicht van die [aangeefster] heeft gebracht en/of gehouden en/of - zijn lichaam tussen de benen van die [aangeefster] heeft geduwd en/of
-zijn penis heeft geduwd/gebracht en/of heen en weer bewogen in de vagina van die [aangeefster] en/of
- die [aangeefster] (vervolgens weer) op het bed heeft getrokken en/of
- ( aldus) voor die [aangeefster] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
art 242 Wetboek van Strafrecht