In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 mei 2014 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die eigenaar is van een woning in Vlaardingen. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlaardingen had op 2 april 2014 besloten om de woning van verzoeker te sluiten voor de duur van zes maanden, ingaande op 1 mei 2014, op basis van artikel 17 van de Woningwet. Dit besluit volgde op eerdere overtredingen van de Woningwet door verzoeker, die in verband met brandgevaarlijke situaties en de staat van de woning waren vastgesteld. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 2 mei 2014 is verzoeker verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en enkele familieleden. Verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en verschillende ambtenaren. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het bestreden besluit onvoldoende onderbouwd was, met name omdat verweerder niet voldoende had aangetoond dat er een klaarblijkelijk gevaar op herhaling van overtredingen bestond. Verzoeker had inmiddels stappen ondernomen om zijn situatie te verbeteren, waaronder begeleiding door hulpverleners en een behandelplan.
De voorzieningenrechter heeft een belangenafweging gemaakt tussen het algemeen belang van de omwonenden en de belangen van verzoeker. Gezien de inspanningen van verzoeker om zijn woning op te knappen en de bereidheid van verweerder om het besluit te heroverwegen, heeft de voorzieningenrechter besloten om het bestreden besluit te schorsen tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.