ECLI:NL:RBROT:2014:3824

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 mei 2014
Publicatiedatum
15 mei 2014
Zaaknummer
450982 / HA RK 14-387
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen kinderrechter in jeugdzorgzaak

Op 9 mei 2014 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een wrakingszaak waarbij verzoekster, vertegenwoordigd door mr. J. van Driel, een wrakingsverzoek indiende tegen de kinderrechter die haar zaak behandelde. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de kinderrechter niet onpartijdig was, omdat hij eerder door verzoekster was gewraakt. Tijdens de zitting op 6 mei 2014 had verzoekster aangegeven een andere rechter te willen, maar het woord 'wraking' was niet gevallen. De kinderrechter besloot de behandeling voort te zetten, wat door de wrakingskamer als een begrijpelijke inschatting werd beschouwd. De wrakingskamer oordeelde dat de kinderrechter zijn taak professioneel en onbevooroordeeld had uitgevoerd, ondanks de bezwaren van verzoekster. De wrakingskamer concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor partijdigheid en dat de kinderrechter de bezwaren van verzoekster in zijn beoordeling zou betrekken. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 9 mei 2014
Zaaknummer: 10/450982
Rekestnummer: HA RK 14-387
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[verzoekster],
wonende te [adres],
verzoekster,
strekkende tot wraking van
mr. J. van Driel, kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, afdeling privaatrecht, team jeugd (hierna: de kinderrechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter zitting van 6 mei 2014 is door de kinderrechter behandeld het verzoekschrift van Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam (hierna: de stichting) tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing van het minderjarige kind van verzoekster: [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] (hierna: de minderjarige).
Die verzoekschriftprocedure draagt als kenmerk: C/10/447904 / JE RK 14/977.
Bij faxbericht van 6 mei 2014 heeft verzoekster de kinderrechter gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het dossier van de hiervoor omschreven verzoekschriftprocedure.
Verzoekster, de kinderrechter, de stichting, alsmede de bijzondere curator van de minderjarige zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt.
Ter zitting van 9 mei 2014, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen:
  • verzoekster, vergezeld van de heer [naam] en de heer [naam];
  • mevrouw [naam] en mevrouw [naam] namens de stichting.
Verzoekster heeft haar standpunt aan de hand van een pleitnotitie uiteengezet.
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts nog kennis genomen van het faxbericht van verzoekster aan de rechtbank, gedateerd 8 mei 2014, waarin zij bezwaar maakt tegen het indicatiebesluit.

2.Het verzoek en het verweer daartegen

2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoekster het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
De kinderrechter is eerder door verzoekster gewraakt. Een rechter mag uit hoofde van de wet geen zaak van verzoekster meer doen indien er eerder sprake is geweest van een schijnhouding of partijdigheid. De kinderrechter had zich moeten verschonen op het moment dat de zaak van verzoekster aan hem ter behandeling werd voorgelegd.
2.1.2
Verzoekster heeft bij aanvang van de zitting op 6 mei 2014 gezegd dat zij een andere rechter wilde, waarop de kinderrechter aangaf dat er geen andere rechter voorhanden was en dat verzoekster maar met hem genoegen moest nemen. Verzoekster heeft de kinderrechter ook gedurende de zitting gewraakt en daar heeft de kinderrechter geen acht op geslagen. Verzoekster heeft ter zitting gezegd dat zij wilde dat de gezinsvoogd de zaal verliet. Dat staat gelijk aan wraking. In zo’n situatie moet of de gezinsvoogd de zaal uit, of de kinderrechter. Dat is niet gebeurd.
2.1.3
De kinderrechter heeft ter zitting van 6 mei 2014 niets met de bewijsstukken van verzoekster gedaan, waarin staat dat Bascule onderzoeken – ouder/kind, pedagogische vaardigheden, diagnose voor kinderen en volwassenen – doet. Ook heeft de kinderrechter op de zitting de bewijsstukken van verzoekster niet besproken of betwist. Hij heeft de stichting of de bijzondere curator – die meedeelde dat Bascule geen diagnostisch onderzoek doet – geen verantwoording of bewijsstukken gevraagd, noch heeft hij het indicatiebesluit inhoudelijk behandeld ten aanzien van totstandkoming en de wettelijke voorschriften. Dat vormt op zich reeds een schijn van partijdigheid, omdat het besluit de kern van de zitting vormt, alsmede de basis van het verzoek van de stichting.
2.1.4
De kinderrechter heeft ter zitting melding gemaakt van het bezwaar dat verzoekster heeft gemaakt tegen het indicatiebesluit, maar daaraan toegevoegd dat er geen rolzitting voor het bezwaar was gepland. De griffier heeft genoteerd dat de kinderrechter heeft gezegd dat hij notitie van het bezwaar heeft gemaakt. Dat is niet de manier waarop een rechter op een bezwaar hoort te reageren. Omdat een kinderrechter tegelijkertijd als bestuursrechter optreedt, hoeft er geen rolzitting gepland te zijn om bezwaar tegen het indicatiebesluit te kunnen maken en hoort de kinderrechter het bezwaar van verzoekster inhoudelijk te behandelen (zie LJN BD1113).
2.2
De kinderrechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren.

3.De beoordeling

3.1
Het wrakingsverzoek is door verzoekster ingediend bij faxbericht van 6 mei 2014 te 19.16 uur en is gegrond op de gebeurtenissen ter zitting van de kinderrechter van 6 mei 2014.
Dat dit faxbericht eerst op 8 mei 2014 – na herhaalde inzending door verzoekster – de wrakingskamer heeft bereikt doet aan het voorafgaande niet af.
Verzoekster is ontvankelijk in haar verzoek.
3.2
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.3
Aan de door verzoekster aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter - subjectief - niet onpartijdig was. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden.
3.4
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing als vorenbedoeld opleveren. De wrakingskamer overweegt hieromtrent als volgt:
3.5
De omstandigheid dat verzoekster de kinderrechter in het verleden eenmaal eerder heeft gewraakt – welk wrakingsverzoek, zoals de wrakingskamer ambtshalve bekend is, bij beschikking van 21 november 2012 niet-ontvankelijk werd verklaard – vormt geen zwaarwegende aanwijzing als hiervoor onder 3.4 bedoeld. Een rechter is professioneel en dient uit hoofde van zijn aanstelling de behandeling van iedere volgende zaak onbevangen en onbevooroordeeld tegemoet te treden, ook indien hij een procespartij reeds in een voorafgaande procedure heeft ontmoet en ook indien een procespartij hem in een eerdere procedure heeft gewraakt. De kinderrechter was derhalve niet gehouden bij het ter kennis komen van deze zaak zich daarvan aanstonds te distantiëren door middel van een verzoek om verschoning.
3.6
Voldoende is komen vast te staan dat bij aanvang van de behandeling ter zitting op 6 mei 2014 verzoekster bezwaren heeft geuit tegen de behandeling van haar zaak door de kinderrechter en dat zij te kennen heeft gegeven dat zij een andere rechter wilde. Voorts staat naar het oordeel van de wrakingskamer voldoende vast dat er vervolgens tussen de kinderrechter en verzoekster is gesproken over dit onderwerp, dat daarbij het woord ‘wraking’ niet is gevallen en dat dat gesprek er in heeft geresulteerd dat de behandeling door de kinderrechter is voortgezet.
De wrakingskamer is van oordeel dat de woorden, die verzoekster bij aanvang van de zitting heeft benut om haar bezwaren tegen de behandeling van haar zaak door de kinderrechter, door de kinderrechter hadden kunnen worden opgevat als een wrakingsverzoek en dat de kinderrechter de verdere behandeling van de zaak derhalve had kunnen stilleggen in afwachting van de beslissing van de wrakingskamer. Dat is echter niet gebeurd, zo stelt de wrakingskamer vast. Hetgeen aansluitend tussen de kinderrechter en verzoekster is besproken is door hem opgevat als dat hij verder zou kunnen met de behandeling en dat er geen sprake was van een wrakingsverzoek. Dit is een begrijpelijke inschatting van dat moment geweest, temeer omdat de kinderrechter op enig moment aan verzoekster heeft gevraagd of ‘we het dan niet toch maar met elkaar moesten gaan proberen’, of woorden van gelijke strekking heeft gebruikt, waarna verzoekster niet opnieuw of op andere wijze bezwaren heeft gemaakt tegen de behandeling van haar zaak door de kinderrechter.
3.7
Ten aanzien van het verwijt van verzoekster dat de kinderrechter haar bezwaren tegen het indicatiebesluit – al dan niet in zijn hoedanigheid van (tevens) bestuursrechter – niet inhoudelijk heeft willen behandelen, staat voldoende vast dat de kinderrechter daaromtrent ter zitting heeft meegedeeld dat hij nota van die bezwaren heeft genomen. Uit die bewoordingen blijkt dat de kinderrechter de bezwaren van verzoekster tegen dat besluit dus bij zijn beoordeling gaat betrekken. Blijkens het verhandelde ter zitting van 6 mei 2014 heeft de kinderrechter verzoekster op de verzoeken van de stichting gehoord en heeft zij op die zitting gelegenheid gekregen haar bezwaren te berde te brengen. De wrakingskamer begrijpt dat verzoekster van mening is dat de kinderrechter met haar bezwaren reeds ter zitting meer had moeten doen en daarop in had moeten gaan. In plaats daarvan heeft de kinderrechter op die bezwaren in haar beleving slechts kort, koel en zakelijk gereageerd. Niet onvoorstelbaar is dat verzoekster zich daardoor onvoldoende gehoord of haar argumenten onvoldoende geapprecieerd voelt. Daar staat tegenover dat de kinderrechter – hoewel verzoekster dat kennelijk wenste – niet direct uitspraak deed, juist omdat hij een en ander nader wilde bestuderen en doornemen. Daaruit kan eveneens worden afgeleid dat de kinderrechter de bezwaren van verzoekster nog nader in zijn beoordeling zal betrekken. Ook in dit opzicht is er derhalve geen sprake van een zwaarwegende aanwijzing voor het oordeel dat er sprake is van een gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid van de kinderrechter.
3.8
De wraking is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

wijst af het verzoek tot wraking van mr. J. van Driel.
Deze beslissing is gegeven op 9 mei 2014 door mr. A. Eerdhuijzen, voorzitter, mr. P.H. Veling en mr. P. van Dijken, rechters.
Bij afwezigheid van de voorzitter en de oudste rechter is deze beslissing door de jongste rechter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 mei 2014, in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.
Verzonden op:
aan:
- verzoekster
- mr. J. van Driel
- Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam
- mr.[bijzondere curator]