Op 9 mei 2014 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een wrakingszaak waarbij verzoekster, vertegenwoordigd door mr. J. van Driel, een wrakingsverzoek indiende tegen de kinderrechter die haar zaak behandelde. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de kinderrechter niet onpartijdig was, omdat hij eerder door verzoekster was gewraakt. Tijdens de zitting op 6 mei 2014 had verzoekster aangegeven een andere rechter te willen, maar het woord 'wraking' was niet gevallen. De kinderrechter besloot de behandeling voort te zetten, wat door de wrakingskamer als een begrijpelijke inschatting werd beschouwd. De wrakingskamer oordeelde dat de kinderrechter zijn taak professioneel en onbevooroordeeld had uitgevoerd, ondanks de bezwaren van verzoekster. De wrakingskamer concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor partijdigheid en dat de kinderrechter de bezwaren van verzoekster in zijn beoordeling zou betrekken. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen.