ECLI:NL:RBROT:2014:3825

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 mei 2014
Publicatiedatum
15 mei 2014
Zaaknummer
448732-3-4 / HA RK 14-304-5-6
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 7 mei 2014 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verzoekster, die zich niet onpartijdig behandeld voelde door de rechter in eerdere bestuursrechtelijke procedures. Verzoekster had eerder beroep ingesteld tegen uitspraken van de rechter in de zaken ROT 13/654 en ROT 13/655, en voerde aan dat de rechter in deze eerdere zittingen een vooringenomen houding had aangenomen. De wrakingskamer heeft de verzoeken tot wraking beoordeeld en vastgesteld dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechter. De wrakingskamer oordeelde dat de bejegening van de rechter tijdens de zitting op 26 augustus 2013 niet zodanig was dat dit de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakte. De rechtbank concludeerde dat het enkele feit dat verzoekster het niet eens was met eerdere uitspraken van de rechter, niet voldoende was om te concluderen dat de rechter niet onpartijdig was. De verzoeken tot wraking zijn dan ook ongegrond verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 7 mei 2014
Zaaknummers: ROT 13/7097, ROT 14/420, ROT 14/653
Rekestnummers: 448732/ HA RK 14-304, 448733/ HA RK 14-305 en 448734/ HA RK 14-306
Beslissing van de meervoudige kamer op de verzoeken van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
strekkende tot wraking van
mr. M.G.L. de Vette, rechter in de rechtbank Rotterdam, sector publiekrecht, team Bestuursrecht 1 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Naar aanleiding van de vooraankondiging van de datum waarop de beroepen met de hierboven genoemde zaaknummers behandeld zullen worden (12 juni 2014), heeft verzoekster bij berichten van 4 april 2014 verzocht dat de rechter van deze zaken wordt afgehaald. De rechtbank heeft deze berichten opgevat en in behandeling genomen als wrakingsverzoeken.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de procesdossiers in de beroepsprocedures ROT 13/7097, ROT 14/420, ROT 14/653;
- de uitspraak d.d. 7 november 2013 in de procedures ROT 13/654 en ROT 13/655.
Verzoekster alsmede de rechter zijn verwittigd van de datum waarop de wrakingsverzoeken zouden worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 10 april 2014.
Ter zitting van 23 april 2014, alwaar de gedane wrakingen zijn behandeld, zijn verschenen verzoekster en de rechter. Verzoekster heeft aan de hand van een pleitnota haar standpunt nader toegelicht.

2.De verzoeken en het verweer daartegen

2.1
Ter adstructie van de wrakingsverzoeken heeft verzoekster het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
Nu de rechter in de zaken ROT 13/654 en ROT 13/655 eerder uitspraak heeft gedaan in een soortgelijke zaak en exact dezelfde rechtsvragen heeft behandeld die in de huidige zaken aan de orde zijn, is de rechter niet onpartijdig. Ook de eerdere bejegening door de rechter op de zitting op 26 augustus 2013 levert de schijn van vooringenomenheid op. De rechter stak haar irritatie en ongeduld niet onder stoelen of banken. Door de bejegening door de rechter en de denigrerende uitlatingen was het duidelijk dat de rechter haar conclusie van te voren had bepaald. Ook heeft de rechter in de vorige zaken het dossier onvolledig bestudeerd en de uitspraak van de voorzieningenrechter (ROT 12/5350 en ROT 13/831) klakkeloos gekopieerd. De rechter heeft geweigerd om op grond van het beroepschrift van verzoekster de waarheid te onderzoeken. De uitspraak van 7 november 2013 was voor verzoekster dan ook geen verrassing. Nu de omstandigheden niet zijn gewijzigd en de rechter de eerdere uitspraken zodanig heeft gemotiveerd ziet de verzoekster geen ruimte hoe de rechter anders tegen de onderhavige zaken zal gaan kijken. De rechter heeft zich bij de behandeling van de vorige zaken laten leiden door vooringenomenheid en partijdigheid.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren.
De beroepen met zaaknummers ROT 13/654 en ROT 13/655 zijn door de rechter op de zitting van 26 augustus 2013 behandeld en op 7 november 2013 heeft zij in deze zaken uitspraak gedaan. Tegen deze uitspraken heeft verzoekster hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, dat thans nog loopt. Het enkele feit dat verzoeksters in deze procedures, anders dan zij wellicht had verwacht, geen gelijk heeft gekregen, maakt niet dat de rechter in de zaken die op 12 juni 2014 behandeld zullen worden niet onbevooroordeeld dan wel niet onpartijdig is.
De bejegening op de zitting van 26 augustus 2013 en de wijze waarop de uitspraak van
7 november 2013 tot stand is gekomen zullen in hoger beroep aan de orde komen.
De rechter kan zich voorstellen dat de bejegening vervelend is overgekomen, nu zij een zitting op een vrij zakelijke en efficiënte manier leidt.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Aan de door verzoekster aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter - subjectief - niet onpartijdig was. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden.
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees dat de rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is.
3.2
Door verzoekster is aangevoerd dat de combinatie van de bejegening door de rechter op de zitting op 26 augustus 2013 alsmede de wijze van behandeling en afhandeling van de vorige beroepen met kenmerken ROT 13/654 en ROT 13/655 maakt dat vrees is ontstaan dat de rechter partijdig is.
Ten aanzien van de bejegening door de rechter op de zitting van 26 augustus 2013 overweegt de wrakingskamer dat zij niet kan vaststellen dat op voornoemde zitting is gebeurd wat verzoekster daarover stelt. Het proces-verbaal van de zitting van 26 augustus 2013 is immers niet overgelegd en daarenboven heeft verzoekster desgevraagd ter zitting te kennen gegeven dat zij in het voornoemd proces-verbaal niet de opmerkingen heeft kunnen terugvinden waaruit zou blijken dat de rechter haar mening al van tevoren had gevormd. De rechter heeft ter zitting van de wrakingskamer tegengesproken dat dit laatste het geval was en dat zij zich laatdunkend of neerbuigend jegens verzoekster heeft uitgelaten.
Opgemerkt wordt dat verzoekster in het verloop van de zitting van 26 augustus 2013 geen aanleiding heeft gezien om toen een wrakingsverzoek in te dienen.
3.3
Dat de rechter na deze behandeling van de beroepen ROT 13/654 en ROT 13/655 op 7 november 2013 een uitspraak heeft gedaan die kennelijk in de ogen van verzoekster niet juist is en waartegen zij hoger beroep heeft ingesteld, is geen omstandigheid die op zichzelf de conclusie kan dragen dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt, of dat door die uitspraak in onderhavige beroepsprocedures de schijn van partijdigheid of vooringenomenheid jegens verzoekster is gewekt.
Daarbij wordt opgemerkt dat een in de ogen van verzoekster onjuiste beslissing van de rechter in andere procedures die soortgelijk zijn aan de onderhavige
procedures op zichzelf geen zwaarwegende aanwijzing oplevert dat de rechter bij haar beoordeling van de onderhavige procedures niet onpartijdig is. Dit zou mogelijk anders kunnen zijn indien de beslissing van de rechter in die andere procedures zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat die beslissing door vooringenomenheid is ingegeven. Dat laatste geval doet zich naar het oordeel van de wrakingskamer hier echter niet voor, nog daargelaten dat niet op voorhand kan worden aangenomen dat de rechter in de onderhavige procedures zal komen tot een beslissing die overeenkomt met de beslissing in de vorige procedures.
3.4
Nu zich ook overigens geen omstandigheden hebben voorgedaan die zwaarwegende
aanwijzingen opleveren voor partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter, dan wel
voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bij verzoekster, dienen de verzoeken te worden afgewezen.
De verzoeken zijn mitsdien ongegrond.

4.De beslissing

wijst af de verzoeken tot wraking van mr. M.G.L. de Vette.
Deze beslissing is gegeven op 7 mei 2014 door mr. A.N. van Zelm van Eldik, voorzitter, mr. P.H. Veling en mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van mr. N. Jallal, griffier.
Verzonden op:
aan:
- J.H. Boorsma
- mr. M.G.L. de Vette
- het college van B&W te Maassluis
- het college van B&W te Hellevoetsluis