ECLI:NL:RBROT:2014:3846

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 mei 2014
Publicatiedatum
15 mei 2014
Zaaknummer
2502101 CV EXPL 13-54571
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzet in de zaak Lindorff B.V. tegen [gedaagde/eiser in verzet]

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om de niet-ontvankelijkheid van [gedaagde/eiser in verzet] in haar verzet tegen een eerder verstekvonnis. Het verstekvonnis, gewezen op 23 oktober 2001, veroordeelde [gedaagde/eiser in verzet] tot betaling aan Wehkamp B.V. van een bedrag van NLG 458,57, vermeerderd met rente en kosten. Wehkamp heeft haar vordering overgedragen aan Lindorff B.V., die op haar beurt [gedaagde/eiser in verzet] in verzet heeft gedagvaard. De gedaagde heeft in haar verzet gevorderd om ontheffing van de veroordeling en heeft Lindorff niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen, met een verzoek om veroordeling in de proceskosten.

De kantonrechter heeft beoordeeld of [gedaagde/eiser in verzet] tijdig in verzet is gekomen. De verzettermijn van twee weken, zoals bepaald in artikel 81 Rv oud, is van toepassing. De termijn begint te lopen op het moment van betekening van het vonnis aan de veroordeelde. De kantonrechter concludeert dat [gedaagde/eiser in verzet] op de hoogte was van het verstekvonnis, aangezien zij een brief heeft overgelegd waarin zij navraag doet over de vordering van Lindorff. De verzetdagvaarding is pas op 30 oktober 2013 uitgebracht, wat betekent dat de verzettermijn is overschreden.

De kantonrechter oordeelt dat het beroep op het verstrijken van de verzettermijn door Lindorff niet onaanvaardbaar is, gezien de lange periode van 11 jaar tussen het verstekvonnis en de verzetdagvaarding. [gedaagde/eiser in verzet] heeft geen actie ondernomen nadat zij op de hoogte was van het vonnis. Daarom wordt [gedaagde/eiser in verzet] niet-ontvankelijk verklaard in haar verzet en wordt zij veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 2502101 CV EXPL 13-54571
uitspraak: 9 mei 2014
vonnis in verzet van de kantonrechter, zittinghoudende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Lindorff B.V.,
rechtsopvolger onder bijzondere titel van (onder meer) de besloten vennootschap Wehkamp B.V.
gevestigd te Zwolle,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 9 augustus 2001,
gedaagde in verzet,
gemachtigde: BSR Incasso & Gerechtsdeurwaarders;
tegen
[gedaagde/eiser in verzet],
wonende te Alphen aan den Rijn,
gedaagde,
eiser in verzet bij exploot van dagvaarding van 30 oktober 2013,
gemachtigde: mr. L.F. Wensink.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als “Lindorff” respectievelijk “[gedaagde/eiser in verzet]”.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verstekvonnis d.d. 23 oktober 2001;
  • het verzetexploot d.d. 30 oktober 2013 met producties;
  • de akte exceptie van niet-ontvankelijkheid aan de zijde van Lindorff;
  • de antwoordakte met een productie aan de zijde van [gedaagde/eiser in verzet];
  • de akte uitlaten aan de zijde van Lindorff.
1.2.
De datum van de uitspraak van dit vonnis is door de kantonrechter nader bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten, nu deze enerzijds zijn gesteld dan wel uit de overgelegde stukken blijken en anderzijds zijn erkend dan wel niet althans onvoldoende gemotiveerd zijn bestreden:
2.1.
Bij onder zaaknummer 374178 \ CV EXPL 01-20651 gewezen verstekvonnis van
23 oktober 2001 werd [gedaagde/eiser in verzet] overeenkomstig de eis van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Wehkamp B.V. (hierna: “Wehkamp”) veroordeeld tot betaling aan Wehkamp van NLG 458,57, vermeerderd met de overeengekomen rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde/eiser in verzet] in de kosten van het geding.
2.2.
Wehkamp heeft haar uit dit verstekvonnis voortvloeiende vordering overgedragen aan Lindorff.
2.3.
Bij brief van 17 december 2012 van BSR Incasso Gerechtsdeurwaarders is [gedaagde/eiser in verzet] geïnformeerd over het bestaan van het onder 2.1 genoemde vonnis en het blijkens deze mededeling inmiddels tot € 1268,10 opgelopen bedrag opgeëist.

3.Het geschil

3.1.
[gedaagde/eiser in verzet] heeft gevorderd, voor zover wettelijk mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, haar te ontheffen van de veroordeling tegen haar uitgesproken bij het onder 2.1 genoemde vonnis en Lindorff niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, althans deze vorderingen af te wijzen, met veroordeling van Lindorff in de kosten van de procedure.
3.2.
Lindorff heeft zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde/eiser in verzet] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzet, omdat zij niet tijdig in verzet is gekomen.

4.De beoordeling

4.1.
Beoordeeld dient eerst te worden of [gedaagde/eiser in verzet] tijdig in verzet is gekomen tegen het verstekvonnis.
4.2.
Op het moment dat het aangevochten vonnis werd gewezen, gold een verzettermijn van twee weken (artikel 81 Rv oud). Blijkens het overgangsrecht terzake de later doorgevoerde wijzigingen in de wetsbepalingen aangaande verzet, blijft deze twee weken termijn gelden voor vonnissen die voor de inwerkingtreding van de nieuwe bepalingen zijn gewezen. De termijn gaat lopen op het moment van betekening van het vonnis aan de veroordeelde in persoon, maar ook na het plegen van deze van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is.
4.3.
[gedaagde/eiser in verzet] heeft een door haar opgestelde brief van 27 december 2012 overgelegd, waarin zij navraag doet bij de gemachtigde van Lindorff, omdat het haar niet duidelijk was waar de vordering over ging. In deze brief geeft [gedaagde/eiser in verzet] aan dat zij bij haar weten geen klant was bij Wehkamp en indertijd ook niets heeft besteld. Voorts merkt zij op dat het vreemd is dat zij 11 jaar later ineens zo’n vordering krijgt. Daarbij merkt zij op: “
Volgens bijgevoegde uitspraak van de kantonrechter is het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, dus volgens mij niet pas na 11 jaar.
4.4.
Hieruit kan niet anders worden afgeleid dan dat [gedaagde/eiser in verzet] op dat moment bekend was met de inhoud van het vonnis. Zij heeft het vonnis immers in handen gehad, omdat zij het als bijlage bij haar brief van 27 december 2012 zou hebben gevoegd. In die brief geeft [gedaagde/eiser in verzet] er in voldoende mate blijk van, dat zij de inhoud van het vonnis tot zich heeft genomen. Het door [gedaagde/eiser in verzet] bij antwoordakte nieuw ingenomen standpunt dat zij de brief nimmer aan Lindorff heeft verstuurd, is in dat kader niet relevant. Voor het aanvangen van de verzetstermijn is alleen van belang dat de inhoud van het vonnis bij [gedaagde/eiser in verzet] bekend was en dat kan ook blijken uit een niet verzonden brief. Niet is gebleken dat de datering van dit stuk niet juist zou zijn.
4.5.
Eén en ander leidt tot de conclusie dat de verzettermijn in het onderhavige geschil uiterlijk op of omstreeks 27 december 2012 is aangevangen. Nu de verzetdagvaarding pas op 30 oktober 2013 is uitgebracht, is de verzettermijn overschreden.
4.6.
Tussen de datum dat het verstekvonnis is gewezen en de datum dat het verstekvonnis ten uitvoer is gelegd, is een lange periode (11 jaar) verstreken. De kantonrechter is desalniettemin van oordeel dat een beroep op het verstrijken van de verzettermijn, zoals door Lindorff is gedaan, onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is. Hiertoe wordt overwogen dat de wettelijke verzettermijn door [gedaagde/eiser in verzet] zeer ruim overschreden is (met tien maanden). Niet is gebleken dat [gedaagde/eiser in verzet], nadat de inhoud van het verstekvonnis aan haar bekend is geworden, met voortvarendheid enige actie jegens (de gemachtigde van) Lindorff heeft ondernomen. Indien sprake was van onduidelijkheid over de vordering van Lindorff, had het op de weg van [gedaagde/eiser in verzet] gelegen om met de nodige spoed de benodigde informatie te proberen te verkrijgen, teneinde een weloverwogen afweging te kunnen maken met betrekking tot de mogelijkheden qua door haar hiertegen in te stellen rechtsmiddelen. [gedaagde/eiser in verzet] heeft uiteindelijk het standpunt ingenomen dat de onder 4.4. genoemde brief van 27 december 2012 niet verstuurd is en ook anderszins is niet gebleken dat zij initiatieven heeft ondernomen.
4.7.
Geoordeeld moet dan ook worden dat [gedaagde/eiser in verzet] niet-ontvankelijk is in haar verzet.
4.8.
[gedaagde/eiser in verzet] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure.

5.De beslissing

De kantonrechter:
verklaart [gedaagde/eiser in verzet] niet-ontvankelijk in haar verzet;
veroordeelt [gedaagde/eiser in verzet] in de kosten van de verzetprocedure tot aan deze uitspraak aan de zijde van Lindorff vastgesteld op € 300,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
723