In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 mei 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Tubus System B.V. en een voormalige werknemer, aangeduid als [gedaagde]. Tubus vorderde nakoming van een concurrentiebeding en een vaststellingsovereenkomst die op 11 september 2013 was gesloten. De procedure volgde op een ontslag op staande voet van [gedaagde] door Tubus, waarna [gedaagde] in een kort geding bij de kantonrechter in Den Haag om doorbetaling van loon en wedertewerkstelling had gevraagd. Tijdens deze procedure werd een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin onder andere het concurrentiebeding werd beperkt, maar het geheimhoudingsbeding en het boetebeding bleven in stand.
Tubus vorderde in het kort geding dat de voorzieningenrechter [gedaagde] zou veroordelen tot nakoming van het concurrentiebeding, dat hem verbiedt om werkzaamheden te verrichten voor concurrerende bedrijven, en tot betaling van een voorschot op de contractuele boete. [gedaagde] voerde verweer en stelde dat hij niet in strijd met het concurrentiebeding handelde, omdat hij een andere functie had bij een concurrerend bedrijf. De voorzieningenrechter oordeelde dat [gedaagde] gebonden was aan het concurrentiebeding, omdat dit rechtsgeldig was overeengekomen en hij niet voldoende had aangetoond dat hij onbillijk werd benadeeld door de handhaving ervan.
De rechtbank oordeelde dat Tubus een spoedeisend belang had bij haar vorderingen, gezien de aard van het concurrentiebeding en de tijdsdruk. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van Tubus grotendeels toe, met uitzondering van de uitvoerbaarheid op de minuut. [gedaagde] werd veroordeeld tot nakoming van het concurrentiebeding tot 11 september 2014, met een dwangsom voor iedere dag dat hij in strijd met het vonnis handelde. Tevens werd [gedaagde] veroordeeld tot betaling van een voorschot op de contractuele boete van € 5.000,- en in de proceskosten.