ECLI:NL:RBROT:2014:4437

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juni 2014
Publicatiedatum
2 juni 2014
Zaaknummer
C/10/447632 / FT EA 14/772
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schuldsanering wegens onvoldoende goede trouw en financiële keuzes

In deze zaak heeft verzoekster, samen met haar echtgenoot, op 24 maart 2014 een verzoekschrift ingediend voor toepassing van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de zitting op 22 mei 2014 is verzoekster gehoord. De rechtbank heeft op 2 juni 2014 uitspraak gedaan. Verzoekster is gehuwd in gemeenschap van goederen en ontvangt een WW-uitkering. De totale schuldenlast bedraagt € 226.723,41. De rechtbank oordeelt dat het verzoek tot schuldsanering alleen kan worden toegewezen als verzoekster in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek te goeder trouw is geweest met betrekking tot het ontstaan van haar schulden. De rechtbank concludeert dat dit in dit geval niet het geval is. De financiële problemen zijn ontstaan door de keuze van de echtgenoot van verzoekster om in 2008 pre-pensioen aan te vragen, wat leidde tot een daling van het inkomen. Deze keuze werd als lichtvaardig beschouwd, vooral gezien het feit dat zij in 2004 een huis kochten op grote afstand van het werk van de echtgenoot, zonder rekening te houden met mogelijke reorganisatiegevolgen. De rechtbank rekent deze keuze aan zowel verzoekster als haar echtgenoot aan. Daarnaast heeft verzoekster in 2012 een schuld aan de Belastingdienst van € 3.270,00 laten ontstaan door teruggevorderde huurtoeslag, wat ook niet als te goeder trouw kan worden beschouwd. De rechtbank oordeelt dat er geen feiten of omstandigheden zijn die toelating tot de schuldsaneringsregeling rechtvaardigen, ondanks de inkomstenterugval door het faillissement van verzoeksters werkgever in 2013. De rechtbank wijst het verzoek tot schuldsanering af.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummer: [nummer]
nummer verklaring: [nummer]
uitspraakdatum: 2 juni 2014
[naam]
[adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft samen met haar echtgenoot, de heer [naam], (rekestnummer:[nummer]) op 24 maart 2014 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoekster is, in bijzijn van haar echtgenoot, gehoord ter terechtzitting van 22 mei 2014. De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

Verzoekster is in gemeenschap van goederen gehuwd. Het inkomen van verzoekster bestaat uit een WW-uitkering. De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring op grond van artikel 285 van de Faillissementswet € 226.723,41.

3.De beoordeling

Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als, onder andere, voldoende aannemelijk is dat verzoekster ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden, in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. De rechtbank oordeelt dat dit in het voorliggende geval niet aannemelijk is.
De rechtbank stelt vast dat de financiële problemen van verzoekster en haar echtgenoot zijn ontstaan als gevolg van het pre-pensioen van de echtgenoot van verzoekster in 2008 en de daarmee samenhangende daling van het inkomen. De echtgenoot van verzoekster heeft erkend vrijwillig daarvoor te hebben gekozen en daartoe niet verplicht te zijn door de werkgever bij wie hij ruim 35 jaar in dienst was. De rechtbank is van oordeel dat de echtgenoot van verzoekster deze keuze te lichtvaardig heeft genomen, te meer in het licht van het feit dat verzoekster en haar echtgenoot in 2004 op grote afstand van het werk van de echtgenoot een huis hebben gekocht en een hypothecaire lening zijn aangegaan in de onjuist gebleken veronderstelling dat de echtgenoot van verzoekster bij een reorganisatie zijn baan zou verliezen. Het bewust aanvaarden van het risico van lagere inkomsten en de aankoop van het huis door verzoekster en haar echtgenoot zonder zekerheid dat reorganisatie consequenties had voor de echtgenoot rekent de rechtbank zowel de echtgenoot van verzoekster als verzoekster aan. De schulden, althans een belangrijk deel daarvan, zijn mitsdien niet te goeder trouw ontstaan.
Daarnaast heeft verzoekster in 2012 een schuld aan de Belastingdienst laten ontstaan van
€ 3.270,00 terzake van teruggevorderde huurtoeslag. Deze schuld is naar haar aard niet te goeder trouw.
Feiten en omstandigheden die – ondanks het ontbreken van de goede trouw – toelating rechtvaardigen zijn niet voldoende aannemelijk geworden.
Daartoe is niet voldoende dat verzoekster door faillissement van haar werkgever in 2013 inkomstenterugval had. De belangrijkste oorzaak van de schulden is immers terug te voeren op de eerder gemaakte keuzes van verzoekster en haar echtgenoot.
Ten aanzien van de teruggevorderde huurtoeslag geldt dat het immers de verantwoordelijkheid van verzoekster is om de Belastingdienst aan de hand van inkomensspecificaties te informeren opdat de correcte huurtoeslag kan worden vastgesteld. Dat haar zoon de aanvrage huurtoeslag heeft gedaan maakt dat niet anders.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt daarom afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van N. Roos, griffier in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2014. [1]