ECLI:NL:RBROT:2014:4437
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot schuldsanering wegens onvoldoende goede trouw en financiële keuzes
In deze zaak heeft verzoekster, samen met haar echtgenoot, op 24 maart 2014 een verzoekschrift ingediend voor toepassing van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de zitting op 22 mei 2014 is verzoekster gehoord. De rechtbank heeft op 2 juni 2014 uitspraak gedaan. Verzoekster is gehuwd in gemeenschap van goederen en ontvangt een WW-uitkering. De totale schuldenlast bedraagt € 226.723,41. De rechtbank oordeelt dat het verzoek tot schuldsanering alleen kan worden toegewezen als verzoekster in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek te goeder trouw is geweest met betrekking tot het ontstaan van haar schulden. De rechtbank concludeert dat dit in dit geval niet het geval is. De financiële problemen zijn ontstaan door de keuze van de echtgenoot van verzoekster om in 2008 pre-pensioen aan te vragen, wat leidde tot een daling van het inkomen. Deze keuze werd als lichtvaardig beschouwd, vooral gezien het feit dat zij in 2004 een huis kochten op grote afstand van het werk van de echtgenoot, zonder rekening te houden met mogelijke reorganisatiegevolgen. De rechtbank rekent deze keuze aan zowel verzoekster als haar echtgenoot aan. Daarnaast heeft verzoekster in 2012 een schuld aan de Belastingdienst van € 3.270,00 laten ontstaan door teruggevorderde huurtoeslag, wat ook niet als te goeder trouw kan worden beschouwd. De rechtbank oordeelt dat er geen feiten of omstandigheden zijn die toelating tot de schuldsaneringsregeling rechtvaardigen, ondanks de inkomstenterugval door het faillissement van verzoeksters werkgever in 2013. De rechtbank wijst het verzoek tot schuldsanering af.