In deze zaak heeft eiseres op 12 mei 2013 een informatieverzoek ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Verweerder, de Minister van Veiligheid en Justitie, heeft niet tijdig op dit verzoek beslist, wat heeft geleid tot een ingebrekestelling door eiseres op 10 juni 2013. Verweerder heeft vervolgens op 14 november 2013 het verzoek om toekenning van een dwangsom afgewezen, stellende dat de ingebrekestelling prematuur was omdat deze op de laatste dag van de beslistermijn was verzonden. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet binnen de wettelijke termijn van vier weken na ontvangst van het informatieverzoek heeft beslist. De rechtbank oordeelt dat de ingebrekestelling van eiseres niet prematuur was, aangezien deze op de dag dat de beslistermijn verstreken was, was verzonden. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder niet en verklaart het beroep van eiseres gegrond. Het besluit van 14 november 2013 wordt vernietigd.
De rechtbank kent aan eiseres een dwangsom toe van € 1260,-, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op het informatieverzoek. De rechtbank stelt vast dat de maximale looptijd van de dwangsom 42 dagen is en dat er 49 dagen zijn verstreken tussen de eerste dag waarop de dwangsom verschuldigd was en de dag waarop verweerder het besluit heeft genomen. Daarnaast bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 160,00 vergoedt. De uitspraak is openbaar gedaan op 4 juni 2014.