ECLI:NL:RBROT:2014:4996

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juni 2014
Publicatiedatum
24 juni 2014
Zaaknummer
ROT 14/1302
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake intrekking bijstandsuitkering en terugvordering

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 24 juni 2014 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die in beroep ging tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam. Het bestreden besluit, genomen op 9 januari 2014, hield in dat de bijstandsuitkering van verzoekster over de periode van 20 februari 2013 tot en met 31 augustus 2013 werd ingetrokken en dat een bedrag van € 10.544,74 aan ten onrechte ontvangen bijstand van haar werd teruggevorderd. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.

Tijdens de zitting op 5 juni 2014 heeft verzoekster zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, mr. S.C. van Paridon, terwijl voor verweerder, het college van burgemeester en wethouders, L.L. van der Linden aanwezig was. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster als schuldenaar bescherming kan inroepen van de regels over de beslagvrije voet, zoals neergelegd in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de financiële omstandigheden van verzoekster niet voldoende spoedeisend waren om een voorlopige voorziening te rechtvaardigen.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter opgemerkt dat er op 1 april 2014 een dwangbevel was uitgevaardigd door verweerder. Tegen een dwangbevel is geen bestuursrechtelijke rechtsgang open, maar kan verzet worden aangetekend bij de burgerlijke rechter. De voorzieningenrechter concludeerde dat, gezien het dwangbevel en de noodzaak om rekening te houden met de beslagvrije voet, er geen rol voor hem was weggelegd in deze zaak. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 14/1302
uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 juni 2014 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[Naam verzoekster], te Rotterdam, verzoekster,

gemachtigde: mr. S.C. van Paridon,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam, verweerder,
gemachtigde: T. Baltus.

Procesverloop

Bij besluit van 9 januari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder de (mede) aan verzoekster toegekende bijstandsuitkering uit hoofde van de Wet werk en bijstand (WWB) over de periode van 20 februari 2013 tot en met 31 augustus 2013 ingetrokken, de ten onrechte toegekende bijstand over deze periode tot een bedrag van € 10.544,74 bruto van haar teruggevorderd en bepaald dat verzoekster dit bedrag binnen zes weken dient te voldoen.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2014. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Voor verweerder is L.L. van der Linden verschenen.

Overwegingen

1.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of eventueel in de hoofdzaak.
2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de bijstandsuitkering van verzoekster en [partner] bij besluit van verweerder van 3 januari 2014 is ingetrokken met ingang van 1 september 2013, omdat het recht op bijstand ten gevolge van het niet nakomen van de inlichtingenplicht niet langer is vast te stellen. Tegen dit besluit heeft [partner] bezwaar gemaakt. Voorts heeft hij een verzoek gedaan tot het treffen van een voorlopige voorziening. Bij uitspraak van 7 maart 2014 (ROT 14/1211) heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.
3.
Het onderhavige verzoek ziet uitsluitend op het bestreden besluit tot intrekking van bijstand en tot terug- en invordering over een afgesloten periode in het verleden.
4.
Verzoekster heeft als schuldenaar bescherming, of kan deze zo nodig inroepen, van de regels over de beslagvrije voet als neergelegd in artikel 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Hetgeen verzoekster heeft aangevoerd over haar financiële omstandigheden kan daarom niet met zich brengen dat vanwege een spoedeisend belang een voorlopige voorziening moet worden getroffen.
5.
De voorzieningenrechter stelt verder vast dat verweerder op 1 april 2014 een dwangbevel heeft uitgevaardigd. Tegen een dwangbevel staat – anders dan tegen een beschikking waaruit de betalingsplicht voortvloeit – geen bestuursrechtelijke rechtsgang open, doch staat verzet open bij de burgerlijke rechter (zie de artikelen 8:4, eerste lid, en onder b, en 4:123 van de Awb en artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). In zoverre met het verzoek is beoogd om dwanginvordering te voorkomen, doch inmiddels een dwangbevel is genomen en bij de invordering rekening zal moeten worden gehouden met de beslagvrije voet, ziet de voorzieningenrechter ook in zoverre geen rol voor zich weggelegd.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. dr. R. Stijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.