In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 juli 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een B.V. en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De zaak betreft de oplegging van een bestuurlijke boete van € 12.000,- aan de B.V. op grond van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De boete werd opgelegd omdat de B.V. een vreemdeling had laten werken zonder de vereiste tewerkstellingsvergunning. De vreemdeling verrichtte werkzaamheden in de spoelkeuken van het restaurant van de B.V., terwijl de tewerkstellingsvergunning enkel was afgegeven voor de functie van frituurkok.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling tijdens een controle op 14 juni 2013 werd aangetroffen terwijl zij afwaswerkzaamheden verrichtte. De rechtbank oordeelde dat deze werkzaamheden niet onder de verleende tewerkstellingsvergunning vielen. Eiseres voerde aan dat de bijkomende werkzaamheden binnen de reikwijdte van de vergunning vielen en dat zij niet kon worden verweten dat zij de vreemdeling ook met afwaswerkzaamheden had laten helpen. De rechtbank verwierp dit standpunt en oordeelde dat de B.V. verantwoordelijk was voor het naleven van de wetgeving.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de opgelegde boete niet evenredig was en heeft deze met 50% gematigd tot € 6.000,-. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de Minister en stelde de nieuwe hoogte van de boete vast. Tevens werd bepaald dat de Minister het griffierecht van € 318,- diende te vergoeden en dat de proceskosten van de B.V. tot een bedrag van € 974,- vergoed moesten worden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.