In de zaak tegen de verdachte, die op 8 juli 2014 door de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, stond de vrijspraak van seksueel binnendringen van een bewusteloos slachtoffer centraal. De verdachte had op 15 november 2013 te Rotterdam de aangeefster, [slachtoffer 2], ontmoet en was met haar naar haar huis gegaan. Beide partijen waren onder invloed van alcohol en drugs. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte, dat er sprake was van wederzijdse instemming, niet ongeloofwaardig was. De aangeefster had verklaard dat zij die avond 'out' was gegaan, maar de rechtbank vond dat de bewijsmiddelen niet voldoende waren om de verdachte te veroordelen voor het seksueel binnendringen. Hierdoor werd de verdachte vrijgesproken van dit feit.
Daarnaast was er een tweede feit aan de orde, waarbij de verdachte [slachtoffer 1] had mishandeld en bedreigd. De rechtbank oordeelde dat de bewezenverklaring van de mishandeling en bedreiging niet wettig en overtuigend was, en sprak de verdachte ook hiervan vrij. De rechtbank concludeerde dat de verdachte weliswaar de onder 2 subsidiair en onder 3 ten laste gelegde feiten had begaan, maar dat de omstandigheden van de mishandeling niet van dien aard waren dat er sprake was van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn afhankelijkheid van cannabis en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. De rechtbank achtte de verdachte volledig toerekeningsvatbaar, ondanks de psychologische rapporten die een hoog recidiverisico aangaven. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde feit werd vrijgesproken.