ECLI:NL:RBROT:2014:5378

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juli 2014
Publicatiedatum
3 juli 2014
Zaaknummer
C/10/434516 / HA ZA 13-1017
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door omgevallen containers op containerdepot

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, gaat het om de aansprakelijkheid van een depotbeheerder voor schade die is ontstaan door omgevallen containers op een haventerrein. Op 22 juni 2012 was [eiser 3], een chauffeur in dienst van [eiser 2], bezig met het afleveren van een lege container op het depot van [gedaagde]. Tijdens deze werkzaamheden begon het hevig te waaien en te regenen, wat resulteerde in het omvallen van een stapel containers die schade toebrachten aan de vrachtwagen van [eiser 2] en aan de goederen van [eiser 3]. De eisers, gezamenlijk aangeduid als Hoofdstad c.s., vorderden schadevergoeding van [gedaagde] op grond van onrechtmatige daad, stellende dat [gedaagde] onvoldoende maatregelen had getroffen om schade door onstuimig weer te voorkomen.

De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] in strijd had gehandeld met haar eigen Veiligheidsplan, dat voorschrijft dat bij windkracht 7 of hoger geen vrachtwagens op het depot mogen rijden. De rechtbank concludeerde dat [gedaagde] aansprakelijk was voor de schade, omdat zij niet had voldaan aan de zorgplicht die voortvloeit uit de omstandigheden van het geval. De mededeling op het bord bij de ingang van het depot, die stelde dat betreden van het terrein op eigen risico was, ontheft [gedaagde] niet van aansprakelijkheid. De rechtbank wees de vorderingen van Hoofdstad c.s. toe, waarbij [gedaagde] werd veroordeeld tot betaling van de schadebedragen aan de eisers, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van bedrijven om adequate veiligheidsmaatregelen te treffen, vooral in situaties waarin de weersomstandigheden gevaarlijk kunnen zijn. De rechtbank stelde vast dat de schade niet het gevolg was van een onvoorzienbare gebeurtenis, maar van een situatie die [gedaagde] had moeten voorzien en waartegen zij zich had moeten beschermen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Haven en Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/434516 / HA ZA 13-1017
Vonnis van 9 juli 2014
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ASSURANTIEBEDRIJF HOOFDSTAD B.V.,
gevestigd te Diemen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 2],
gevestigd te Gorinchem,
3.
[eiser 3],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. R.A.I. Thuys,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. E.C.H. van Loosbroek.
Eisers zullen hierna gezamenlijk Hoofdstad c.s. genoemd worden en ieder afzonderlijk Hoofdstad, [eiser 2] en [eiser 3] en gedaagde zal [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 27 november 2013
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 11 februari 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 22 juni 2012 is [eiser 3] als chauffeur in dienst van [eiser 2] in opdracht van een expediteur met een vrachtautocombinatie die eigendom is van [eiser 2] een lege container gaan afleveren op het depot van [gedaagde] te Rotterdam.
2.2
[eiser 3] heeft op aanwijzing van personeel van [gedaagde] op het terrein van [gedaagde] zijn vrachtautocombinatie te midden van enkele rijen gestapelde containers stilgezet om controle van de door hem vervoerde container mogelijk te maken.
2.3.
Nog voor de controle kon aanvangen, begon het hevig te waaien en te regenen. Kort daarop, rond 15.50 uur, is een stapel containers omgewaaid en vielen enkele van die containers op en tegen de vrachtwagen van [eiser 2]. Als gevolg daarvan is de trekker van de vrachtautocombinatie zwaar beschadigd geraakt en is ook schade toegebracht aan zaken van [eiser 3] in de trekker.
2.4.
De schade aan het voertuig van [eiser 2] is vastgesteld op € 24.772,46. Verzekeraars hebben deze schade aan [eiser 2] onder een cascoverzekering vergoed. Hoofdstad treedt in deze zaak op als gevolmachtigd agent van de verzekeraars van het voertuig van [eiser 2].
2.5.
[eiser 2] heeft in verband met de reparatie van het voertuig vervangend vervoer moeten inhuren voor een bedrag van € 1.908,98, welke schade zijzelf draagt.
2.6.
De schade aan de goederen van [eiser 3] bedraagt totaal € 1.474,-.
2.7.
Het terrein van het depot van [gedaagde] is omheind en bij de ingang is een duidelijk zichtbaar bord geplaatst met de tekst: ‘het betreden van het terrein geschiedt op eigen risico’. [eiser 3] was van het bestaan van dit bord op de hoogte.
2.8.
De dag vóór het ongeval, 21 juni 2012, gold voor het zuiden van Nederland code oranje (extreem weer) en werd door het KNMI gewaarschuwd voor zware onweersbuien met hagel en zware windstoten. Code oranje is die dag om 21.00 ingetrokken. Voor 22 juni 2012 verwachtte het KNMI onstuimig weer met buien en zware windstoten die tot en met het begin van de avond vanuit het zuidwesten over het land zouden trekken en zij verklaarde voor die dag code geel van toepassing.

3.De vordering

3.1.
Hoofdstad c.s. vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 28.155,44, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Aan haar vordering legt Hoofdstad c.s. kort weergegeven ten grondslag dat [gedaagde] voor de schade van Hoofdstad c.s. aansprakelijk is omdat zij ter plaatse een gevaarlijke situatie in het leven heeft geroepen en onvoldoende maatregelen heeft getroffen om schade als deze te voorkomen.
3.3.
Gelet op de weerstoestand van de voorgaande dag, en de weerwaarschuwing van het KNMI voor 22 juni 2012 had [gedaagde] eens temeer op noodweer voorbereid moeten zijn. Er werd voor die dag onstuimig weer met zware windstoten voorspeld.
3.4.
Op 22 juni 2012 stond er de gehele dag een wind met een kracht van 7 Bft of zelfs 8 Bft. Ook volgens eigen richtlijnen van [gedaagde] had het depot op 22 juni 2012 gesloten moeten zijn.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Hoofdstad, [eiser 2] en [eiser 3] in de proceskosten. [gedaagde] voert daartoe, kort weergegeven, het volgende aan.
4.2.
De oorzaak van het ongeval is gelegen in een zeer plaatselijk optredende windhoos.
Voor 22 juni werden geen weersomstandigheden verwacht die noopten tot sluiting van haar terreinen voor vrachtwagens of zelfs tot stopzetting van alle activiteiten op het depot.
4.3.
Het omvallen van de containers is niet te wijten aan de wijze waarop de containers waren gestapeld of gezekerd.
4.4. De zeer plotseling optredende regenbui met zware windstoten is aan te merken als een van buiten komend onheil waarvoor [gedaagde] niet aansprakelijk is of kan zijn en dat ten laste van assuradeuren dient te blijven als behorend tot de normaliter te verwachten gebeurtenissen.
4.5.
Op grond van artikel 2.2 van de Bedrijfsregeling Brandregres (BBr) staat voor Hoofdstad regres op [gedaagde] niet vrij, hetgeen ook geldt voor [eiser 2] en [eiser 3]. Er is immers geen sprake van onzorgvuldig handelen of nalaten.
4.6.
De mededeling op het bord bij de toegang tot het terrein van [gedaagde], die [eiser 3] als geregeld bezoeker van het terrein bekend is, staat aan aansprakelijkheid voor schade geleden op haar terrein in de weg.
4.8.
In ieder geval komt niet aan ieder van eisers een vorderingsrecht voor het geheel toe.

5.De beoordeling

5.1.
Het Veiligheidsplan van [gedaagde] schrijft in het hoofdstuk over weersomstandig-heden onder meer aan haar medewerkers voor bij krachtige wind of storm de weerberichten en de windvaan op het [gedaagde]-kantoor nauwlettend in de gaten te houden. Zij moeten dan regelmatig de windmeter van het havenbedrijf raadplegen die ook via internet is af te lezen. Voorts geldt dat er bij windkracht 7 niet meer op het depot worden mag worden gereden en dienen vrachtwagens bij de ingang te worden gelost. Bij windkracht 8 worden alle activiteiten op het depot stopgezet en wordt vrachtwagenchauffeurs gevraagd het terrein te verlaten en buiten de poort te wachten.
5.2.
Vast staat dat ook op 22 juni 2012 nog een weerwaarschuwing van het KNMI gold en dat het KNMI voor die dag onstuimig weer verwachtte, met buien en zware windstoten die tot en met het begin van de avond vanuit het zuidwesten over het land zouden trekken en dat in verband daarmee de waarschuwing code geel (die staat voor ‘gevaarlijk weer’) van toepassing was. Voorts heeft Hoofdstad c.s. door [gedaagde] niet, of in ieder geval niet voldoende gemotiveerd weersproken aangevoerd dat in de loop van die hele dag sprake is geweest van windkracht 7 of 8 Bft. Zij heeft daartoe meetgegevens van het meetstation Rotterdam van het KNMI over 21 en 22 juni 2012 overgelegd.
5.3.
De stelling dat de stapel containers is omgewaaid als gevolg van een plotseling optredende windstoot die niet te voorzien was, moet in het licht van deze meteorologische gegevens van de bewuste dag als onvoldoende onderbouwd worden gepasseerd. De meetgegevens die Hoofdstad heeft overgelegd wijzen immers uit dat er gedurende de hele dag sprake is geweest van windstoten van 7 of 8 Bft en optreden van schade als deze dus niet onvoorzienbaar was.
5.4.
Met recht heeft Hoofdstad c.s. dan ook aangevoerd dat volgens het Veiligheidsplan van [gedaagde] zelf voor het terrein van het depot onder die weersomstandigheden de beperking geldt dat vrachtauto’s, anders dan in deze zaak het geval is geweest, bij de ingang en niet op het terrein moeten worden gelost. [gedaagde] heeft gehandeld in strijd met het Veiligheidsplan dat schade onder de gegeven omstandigheden nu juist beoogt te voorkomen. Daarmee heeft zij onrechtmatig gehandeld. Dat onrechtmatig handelen kan haar ook worden toegerekend omdat in de loop van de hele dag al sprake was geweest van windstoten van 7 of 8 Bft.
5.5.
Daarmee staat ook vast dat er, anders dan [gedaagde] heeft aangevoerd, sprake was van onzorgvuldig handelen of nalaten in de zin van de BBr. Het beroep van [gedaagde] op uitsluiting van regres op grond van de BBr, dat op het tegendeel is gegrond, faalt reeds daarom. Verder debat over de vraag of overigens voldaan is aan de voorwaarden waaronder regres onder de BBr uitgesloten is, kan daarom blijven rusten.
5.6.
Het verweer dat raakt aan het debat over de draagwijdte van de begrippen ‘onzeker voorval’ en ‘van buiten komend onheil’ in verband met de beantwoording van de vraag welke voorvallen van dekking zijn uitgesloten treft geen doel. Nu vaststaat dat verzekeraars de schade aan [eiser 2] onder een schadeverzekering hebben vergoed, zijn de rechten die [eiser 2] ter zake van die schade uit hoofde van onrechtmatige daad jegens derden geldend kan maken overgegaan op de verzekeraars, ook indien de verzekeraars de schade onverplicht zouden hebben vergoed. Dat volgt uit artikel 7:962 BW.
5.7.
De mededeling op het bord bij de ingang van depot van [gedaagde] ontheft haar niet van aansprakelijkheid voor de schade waar het in deze zaak om gaat.
5.7.1.
Tussen [gedaagde] en [eiser 3] en/of [eiser 2] gold ten tijde van het ongeval geen overeenkomst; [eiser 3] kwam bij het depot een container afleveren in opdracht van een expediteur. Welke betekenis moet worden toegekend aan de mededeling op dat bord moet dan worden vastgesteld aan de hand van het bepaalde in de artikelen 3:33 en 3:35 BW: de zin die daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mag worden toegekend.
5.7.2.
Het komt er in dit geval dus op aan of [eiser 3] de bewoordingen van die mededeling redelijkerwijs had moeten begrijpen als een uitsluiting van aansprakelijkheid voor schade ten gevolge van een ongeval als het onderhavige, het omwaaien van een stapel containers onder omstandigheden waaronder de vrachtwagencombinatie die [eiser 3] bestuurde niet op het depot, maar hoogstens bij de ingang van het terrein gelost had mogen worden.
5.7.3.
De mededeling op het bord is gericht tegen een ieder, en ziet op het betreden van het terrein. Het zogenoemde terreinrisico is niet zodanig ruim geformuleerd dat dit mede omvat schade die optreedt in een situatie die ook volgens het Veiligheidsplan van [gedaagde] vermeden had moeten worden, naar valt aan te nemen juist met het oog op risico’s van de aard als het risico dat zich in deze zaak heeft verwezenlijkt.
5.8.
Op gronden als hiervoor overwogen, is [gedaagde] gehouden de schade die het gevolg is van het omvallen van de stapel containers te vergoeden. Met recht heeft zij erop gewezen dat er geen grond is om aan te nemen dat ieder van eiser aanspraak heeft op vergoeding van de gehele schade. Het mindere, te weten ten aanzien van elke eiser het deel dat die eiser aangaat, zal worden toegewezen.
5.9.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Hoofdstad, [eiser 2] en [eiser 3] worden vastgesteld op:
- dagvaarding € 76,71
- griffierecht 1.836,00
- salaris advocaat
1.158,00(2,0 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 3.070,71
5.1
De rechter, ten overstaan van wie de comparitie is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen om organisatorische redenen.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Hoofdstad te betalen een bedrag van € 24.772,46 (vierentwintigduizend zevenhonderdtweeënzeventig euro zesenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 22 juni 2012 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser 2] te betalen een bedrag van € 1.908,98 (duizend negenhonderdacht euro achtennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 22 juni 2012 tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser 3] te betalen een bedrag van € 1.474,-- (duizend vierhonderdvierenzeventig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 22 juni 2012 tot de dag van volledige betaling,
6.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Hoofdstad, [eiser 2] en [eiser 3] tot op heden vastgesteld op € 3.070,71,
6.5.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris van de advocaat, en indien [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met een bedrag van € 68,00 aan salaris van de advocaat,
6.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. van Essen en in het openbaar uitgesproken op
9 juli 2014.
196/1980