In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, gaat het om de aansprakelijkheid van een depotbeheerder voor schade die is ontstaan door omgevallen containers op een haventerrein. Op 22 juni 2012 was [eiser 3], een chauffeur in dienst van [eiser 2], bezig met het afleveren van een lege container op het depot van [gedaagde]. Tijdens deze werkzaamheden begon het hevig te waaien en te regenen, wat resulteerde in het omvallen van een stapel containers die schade toebrachten aan de vrachtwagen van [eiser 2] en aan de goederen van [eiser 3]. De eisers, gezamenlijk aangeduid als Hoofdstad c.s., vorderden schadevergoeding van [gedaagde] op grond van onrechtmatige daad, stellende dat [gedaagde] onvoldoende maatregelen had getroffen om schade door onstuimig weer te voorkomen.
De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] in strijd had gehandeld met haar eigen Veiligheidsplan, dat voorschrijft dat bij windkracht 7 of hoger geen vrachtwagens op het depot mogen rijden. De rechtbank concludeerde dat [gedaagde] aansprakelijk was voor de schade, omdat zij niet had voldaan aan de zorgplicht die voortvloeit uit de omstandigheden van het geval. De mededeling op het bord bij de ingang van het depot, die stelde dat betreden van het terrein op eigen risico was, ontheft [gedaagde] niet van aansprakelijkheid. De rechtbank wees de vorderingen van Hoofdstad c.s. toe, waarbij [gedaagde] werd veroordeeld tot betaling van de schadebedragen aan de eisers, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van bedrijven om adequate veiligheidsmaatregelen te treffen, vooral in situaties waarin de weersomstandigheden gevaarlijk kunnen zijn. De rechtbank stelde vast dat de schade niet het gevolg was van een onvoorzienbare gebeurtenis, maar van een situatie die [gedaagde] had moeten voorzien en waartegen zij zich had moeten beschermen.