ECLI:NL:RBROT:2014:5628

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juli 2014
Publicatiedatum
9 juli 2014
Zaaknummer
AWB-14_04334
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake Stadsinitiatief Rotterdam 2013-2014

Op 9 juli 2014 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan op het verzoek van de Stichting HotspotHutspot en de Vereniging Handen af van de Hef om een voorlopige voorziening te treffen met betrekking tot de selectie van initiatieven in het kader van het Stadsinitiatief Rotterdam 2013-2014. De verzoeksters waren van mening dat het advies van de Board, dat een shortlist van zes initiatieven had samengesteld, niet onafhankelijk was en dat de selectieprocedure niet correct was verlopen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het advies van de Board geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was, terwijl de vaststelling van de shortlist wel als een besluit werd aangemerkt. De Stichting werd als belanghebbende erkend, omdat haar initiatief niet was toegelaten tot de shortlist, terwijl de Vereniging niet als belanghebbende kon worden beschouwd, omdat haar bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen reden was om de gevraagde voorlopige voorzieningen te treffen, omdat de Stichting geen spoedeisend belang had aangetoond en de procedure van de Board niet onterecht was gevolgd. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, en de uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 14/4334
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 juli 2014 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
1.
Stichting HotspotHutspot(hierna: de Stichting),
2.
Vereniging Handen af van de Hef(hierna: de Vereniging), hierna ook wel gezamenlijk te noemen: verzoeksters, beide gevestigd te Rotterdam,
gemachtigde: mr. L.Th. Kleine,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigden: mr. E.J. Daalder en mr. E.C. Pietermaat.
Als derde belanghebbende heeft zich als partij in het geding gesteld: [Naam 3e-belanghebbende].

Procesverloop

Verzoeksters hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen met betrekking tot de selectie van en stemming over de geselecteerde initiatieven in het kader van het Stadsinitiatief Rotterdam 2013-2014.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2014. Namens de Stichting is
[Naam 1] ([Naam 1]) verschenen en namens de Vereniging [Naam 2], beiden bijgestaan door de gemachtigde van verzoeksters. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. E.C. Pietermaat, bijgestaan door mr. A.A.M. Elzakkers en vergezeld van V. Bauman en R. van den Bos. Tevens was ter zitting aanwezig [Naam 3e-belanghebbende] ([Naam 3e-belanghebbende]).

Overwegingen

1.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of eventueel in de hoofdzaak.
2.
In Rotterdam bestaat sinds 2011 het zogenoemde Stadsinitiatief. Met het Stadsinitiatief wil de gemeente Rotterdam de samenwerking met Rotterdammers en Rotterdamse organisaties versterken. De derde en laatste ronde van het Stadsinitiatief is in 2013 gestart en eindigt met een verkiezing. Voor de winnaar is een subsidie van € 3 miljoen beschikbaar.
3.
De “Nadere regels inzake het Stadsinitiatief behorende bij het SvR 2005” (Nadere regels; Gemeenteblad 2013, nr. 112) beschrijven voorwaarden waaraan een initiatief moet voldoen en criteria voor de verdeling van de subsidie. Op grond van artikel 6 onder d van de Nadere regels stelt het college op basis van de criteria en een advies door een onafhankelijk Board een shortlist samen van maximaal 10 stadsinitiatieven. Blijkens de toelichting (op de Subsidieregeling Stadsinitiatief en Instellingsbesluit en Reglement voor de board voor het Stadsinitiatief) gebruikt de Board voor zijn beoordeling het beoordelingskader waarin per initiatief bij elk onderdeel een score wordt toegekend. Deze beoordelingscriteria zijn als bijlage bij de Nadere regels opgenomen. Uit de initiatieven van de door verweerder vastgestelde shortlist wordt door middel van stemming door Rotterdammers het Stadsinitiatief gekozen. In beginsel verleent verweerder aan de winnaar van de verkiezing de aangevraagde subsidie (artikel 6 onder f van de Nadere regels).
4.
Bij aanvang van de derde ronde van het Stadsinitiatief Rotterdam 2013-2014 zijn 94 initiatieven ingediend, waaronder het initiatief “Arts in Music” van [Naam 3e-belanghebbende], het initiatief “HotspotHutspot” (HotspotHutspot) van de Stichting en initiatief “de Hef” (De Hef). Arts in Music wil een (pop)podium ontwikkelen voor Rotterdams talent op het gebied van muziek, kunst en dans. HotspotHutspot richt zich op het door wijkbewoners onder leiding van een kok twee maal per week bereiden van een gezond en duurzaam drie-gangenmenu voor € 7,- met groenten uit eigen tuin. Het initiatief De Hef richt zich op ontwikkeling van de Koningshavenbrug (de Hef) tot bezienswaardigheid, door bezoek van de brug mogelijk te maken, daar een museum te beginnen, een tokkelbaan vanaf de brug te maken en er een brasserie te starten. Na een eerste schifting zijn iets meer dan 50 van de initiatieven beoordeeld door de Board. Uit deze initiatieven zijn door de Board dertien kanshebbers geselecteerd, waaronder HotspotHutspot en De Hef. Met deze kanshebbers zijn door de Board nadere gesprekken gevoerd. Na deze gesprekken heeft de Board advies uitgebracht aan het college. In dit advies werden zes finalisten aan verweerder voorgedragen, waaronder De Hef. HotspotHutspot is niet voorgedragen als finalist.
5.
Verweerder heeft in zijn vergadering van 3 juni 2014 een shortlist samengesteld van de zes in het advies genoemde initiatieven. De voorzitter van de Board heeft op 11 juni 2014 het juryrapport Stadsinitiatief 2014 (de beoordeling van de 94 ingediende initiatieven en de zes kandidaten waarover zij positief adviseert) bekend gemaakt. Over de kandidaten op de shortlist kan nu worden gestemd. De stemming eindigt donderdag 10 juli 2014 om 12.00 uur.
6.
Verzoeksters hebben bezwaar gemaakt tegen het advies van de Board en tegen de beslissing van verweerder tot vaststelling van de shortlist. Tevens hebben verzoeksters de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek strekt primair tot schorsing van de voordracht van de zes finalisten door de Board en schorsing van het besluit van verweerder tot vaststelling van de shortlist totdat (onherroepelijk) op het door verzoeksters daartegen gemaakte bezwaar is beslist. Verder willen verzoeksters dat de verkiezing van het Stadsinitiatief wordt geschorst totdat (onherroepelijk) op hun bezwaar is beslist. Subsidiair strekt het verzoek tot het uitsluiten van het initiatief De Hef van de verkiezingen voor het Stadsinitiatief.
7.
Verweerder betoogt dat de Stichting spoedeisend belang bij de voorziening moet worden ontzegd. Dit omdat zij pas na enige tijd nadat zij niet op de shortlist was geplaatst, bezwaar heeft gemaakt en om een voorlopige voorziening heeft verzocht. De voorzieningenrechter volgt dit betoog niet. Op 12 juni 2014 is het advies van de Board bekend gemaakt. De Stichting heeft ter zitting uitgelegd dat eerst is geprobeerd op een andere wijze – in overleg met verweerder – het door haar gewenste doel te bereiken. De voorziening is op 3 juli 2014 bij de rechtbank ingekomen, een week voordat de termijn van de stemming eindigt. De voorzieningenrechter acht onder deze omstandigheden de termijn van het indienen van het verzoek niet zodanig lang, dat de Stichting haar recht op rechtsbescherming verspeeld zou hebben.
8.
[Naam 3e-belanghebbende], indiener van het initiatief Arts in Music, heeft een dag voor de zitting verzocht in de procedure te worden toegelaten als derde-belanghebbende. Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoeksters aangegeven dat [Naam 3e-belanghebbende] niet zelf bezwaar heeft gemaakt, maar zich ook in de lopende bezwaarprocedure wenst te voegen, en dat hij niet een tegenstrijdig, maar juist een met verzoeksters gelijklopend belang nastreeft met zijn deelname als derde-belanghebbende. De voorzieningenrechter overweegt dat in beginsel altijd tot een geding kan worden toegelaten de derde wiens belang tegengesteld is aan dat van verzoekende partijen en die door toewijzing van de voorziening in een nadeliger positie zou komen te verkeren. Dit is bij [Naam 3e-belanghebbende] niet het geval. Nu [Naam 3e-belanghebbende], hoewel hij daartoe wel de gelegenheid had (en heeft), niet zelf bezwaar heeft gemaakt en geen aan verzoeksters tegengesteld belang heeft, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding hem als derde-belanghebbende in de thans aanhangige voorziening toe te laten.
9.
Voordat de inhoudelijke bezwaren van verzoeksters kunnen worden beoordeeld, moet de voorzieningenrechter ingaan op twee ambtshalve te toetsen punten: het karakter van het advies van de board en van de beslissing van verweerder tot vaststelling van de shortlist, en de vraag of de Stichting en de Vereniging te beschouwen zijn als belanghebbende.
10.
Verzoeksters hebben ter zitting toegelicht dat zij hun verzoek richten tegen het advies van de Board waarin zes initiatieven aan verweerder zijn voorgedragen, en tegen de beslissing van verweerder een shortlist vast te stellen van zes initiatieven en deze zes initiatieven ter verkiezing aan te bieden.
10.1.
Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb moet onder een besluit worden verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
10.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het advies van de Board geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Het advies is niet gericht op rechtsgevolg. Het beoogt niet een bevoegdheid, recht of verplichting te doen ontstaan of teniet te doen of de juridische status van een persoon of zaak vast te stellen. Het betoog van verzoeksters dat het advies wel gericht is op rechtsgevolg omdat het dwingend van karakter is omdat verweerder op grond van artikel 11, tweede lid, van het Reglement Stadsinitiatief 2013-2014 (
http://www.rotterdam.nl/Clusters/Stadsontwikkeling/Document%202013/Stadsinitiatief/Reglement_Stadsinitiatief_2013-2014.pdf) alleen gemotiveerd ervan kan afwijken, volgt de voorzieningenrechter – wat er overigens ook zij van het verbindend karakter van dit Reglement – niet. Het advies leidt er niet toe dat toelating tot de verkiezing vaststaat. Verweerder beslist over de vaststelling van de shortlist en de procedurele eis dit gemotiveerd te doen indien daarbij van het advies wordt afgeweken, doet aan deze beslissingsbevoegdheid niet af.
10.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de beslissing van verweerder van 3 juni 2014 tot vaststelling van de shortlist wél een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Het rechtsgevolg van dit besluit is dat de initiatieven opgenomen op de shortlist, worden toegelaten tot verkiezing tot Stadsinitiatief (artikel 6 onder e van de Nadere regels). Door het toelatingsbesluit maken deze initiatieven daadwerkelijk kans op het verkrijgen van de subsidie.
11.
De volgende vraag die ter beantwoording voorligt, is of verzoeksters als belanghebbende bij het besluit van 3 juni 2014 tot vaststelling van de shortlist kunnen worden beschouwd.
11.1.
Op grond artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
11.2.
De Stichting is indiener van het initiatief HotspotHutspot, dat in de laatste ronde bij de Board is afgevallen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de Stichting, als indiener van één van de dertien initiatieven die bij de een-na-laatste ronde door de Board was geselecteerd, belanghebbende bij het besluit van verweerder van 3 juni 2014 om (slechts) zes finalisten voor te dragen voor de verkiezing. In het besluit tot toelating van deze zes finalisten, ligt immers besloten dat het initiatief van de Stichting niet is toegelaten tot de verkiezing. Zij maakt dus geen kans meer op de subsidie. In zoverre kan het besluit van 3 juni 2014 jegens de Stichting worden beschouwd als een afwijzing. Daaraan doet niet af dat verweerder ter zitting heeft meegedeeld dat nog afzonderlijk op de aanvraag van de Stichting zal worden beslist. Het rechtsgevolg van de afwijzing laat zich nu voelen: het initiatief HotspotHutspot van de Stichting kan niet meedoen met de verkiezing om in aanmerking tot komen voor de subsidie. De facto is het afwijzende besluit dus al genomen.
11.3.
Op grond van artikel 1:2, derde lid, van de Awb worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
11.4.
De Vereniging is op 2 juli 2014 als vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid opgericht. Zij heeft nog geen statuten. Een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid, ook wel informele vereniging genoemd, kan als belanghebbende in een bestuursrechtelijke procedure worden geaccepteerd wanneer zij voldoet aan de volgende cumulatieve criteria (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 maart 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC6406):
1.
er moet een ledenbestand zijn;
2.
het moet gaan om een organisatorisch verband dat is opgericht voor een bepaald doel, zodat sprake moet zijn van regelmatige ledenvergaderingen, een bestuur en een samenwerking die op enige continuïteit is gericht;
3.
de organisatie dient als eenheid deel te nemen aan het rechtsverkeer.
Ter zitting heeft de Vereniging een lijst van leden overhandigd. Blijkens de opgave uit het register van de Kamer van Koophandel is haar doelstelling “het behartigen van de belangen van de bewoners van het Noordereiland en het beschermen van het Rijksmonument de Koningshavenbrug”. Ter zitting is toegelicht dat de Vereniging niet alleen is opgericht ten behoeve van deelname aan de nu voorliggende procedure, maar de belangen van bewoners van het Noordereiland in meer algemene zin wil behartigen. Zij heeft wortels in de langer bestaande bewonersvereniging Noordereiland. Ter zitting is toegelicht dat het voornemen van de Vereniging is om zich bezig te houden met deelname aan overleg bij de voorbereiding van besluiten en de totstandkoming van nieuw beleid met betrekking tot De Hef en het Noordereiland. Gezien de recente oprichting van de Vereniging zal de voorzieningenrechter haar niet tegenwerpen dat zij nog nauwelijks feitelijke werkzaamheden heeft ontplooid. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoet de Vereniging aan de eisen om als belanghebbende in een bestuursrechtelijke procedure worden geaccepteerd.
11.5.
Vervolgvraag is of de Vereniging krachtens haar statutaire doelstelling en blijkens haar feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt. De Vereniging heeft uitgelegd dat zij wil voorkomen dat subsidie wordt verleend ten behoeve van het initiatief De Hef, omdat zij wil voorkomen dat de Hef wordt gewijzigd zoals het initiatief De Hef voorstaat. In die zin heeft zij een belang bij besluiten ten aanzien van het initiatief De Hef.
11.6.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de toelating tot de shortlist, ondanks dat dit een belangrijke plaats inneemt in de procedure tot subsidieverlening, echter slechts een tussenstap: het is een besluit ter voorbereiding van de uiteindelijke subsidieverlening. Op grond van artikel 6:3 van de Awb is een beslissing inzake de voorbereiding van een besluit niet vatbaar voor bezwaar of beroep, tenzij deze beslissing de belanghebbende los van het voor de bereiden besluit rechtstreeks in zijn belang treft. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter treft het besluit om het initiatief De Hef toe te laten tot de shortlist de Vereniging niet op deze wijze in haar belang. Het toelatingsbesluit heeft voor de Vereniging niet een zodanig zelfstandige betekenis dat het gerechtvaardigd is het, ondanks artikel 6:3 van de Awb, voor bezwaar vatbaar te achten. De vereniging verzet zich immers alleen tegen een positief subsidiebesluit voor het initiatief De Hef, en of dat besluit wordt genomen is afhankelijk van de uitslag van de verkiezing, die nog in volle gang is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan de Vereniging op grond van artikel 6:3 van de Awb het besluit tot toelating van het initiatief De Hef dus niet aanvechten in bezwaar. De juistheid van de inhoud van het toelatingsbesluit kan aan de orde worden gesteld in de procedure tegen het uiteindelijke besluit waarbij de subsidie wordt verleend. Als dan zou blijken dat het initiatief De Hef ten onrechte tot de verkiezing zou zijn toegelaten, bestaan voldoende mogelijkheden daaraan op dat moment consequenties te verbinden.
11.7.
Hetgeen onder 12.6 is overwogen brengt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het door de Vereniging gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Er is daarom geen reden om de door haar gevraagde voorziening te treffen.
12.
Voor de Stichting ligt dit anders. Zij heeft zelf een initiatief ingediend. De Board heeft haar initiatief in de laatste ronde voor afronding van zijn advies negatief beoordeeld. Weliswaar heeft zij, bij monde van [Naam 1], ter zitting verklaard dat haar bezwaren zich niet richten tegen het niet geplaatst zijn de shortlist of het zelf niet zijn toegelaten tot de verkiezing, maar zij heeft ook toegelicht dat het haar niet alleen gaat om het mogelijk positief beïnvloeden van het initiatief De Hef, maar ook om het mogelijk negatief beïnvloeden van andere ingediende initiatieven ten faveure van het initiatief De Hef. Dit raakt wel de belangen van de Stichting, die immers één van de andere initiatieven heeft ingediend. De Stichting betoogt dat de finalisten opnieuw moeten worden geselecteerd en dat De Hef moet worden uitgesloten van de verkiezingen. De voorzieningenrechter overweegt dat een negatief oordeel over de bij de advisering en selectie gevolgde procedure kan leiden tot wijziging van de selectie van de ter verkiezing voorgedragen initiatieven, zodat de voorzieningenrechter van oordeel is dat de Stichting wel procesbelang heeft bij een oordeel over deze procedure voor de afloop van de verkiezingen.
13.
Ter motivering van de gevraagde voorzieningen voeren verzoeksters aan dat het er de schijn van heeft dat de Board niet onafhankelijk heeft geadviseerd. Dit omdat [Naam 3] (hierna: [Naam 3]), één van de leden van de Board, betrokken is bij het bouwbedrijf dat nauw betrokken is bij de herontwikkelingsplannen die worden voorgesteld in het initiatief De Hef. [Naam 3] is nu commissaris bij dat bouwbedrijf en was er vroeger voorzitter van de Raad van Bestuur. Volgens verzoeksters had verweerder vanwege deze schijn van belangenverstrengeling het advies van de Board niet mogen overnemen of had verweerder haar besluit over de vaststelling van de shortlist moeten herzien toen zij op de hoogte raakte van de belangenverstrengeling.
14.
Op grond van artikel 3 van het Reglement Stadsinitiatief 2013-2014 bestaat de Board uit zes onafhankelijke leden. Op grond van artikel 4 van dit Reglement worden de leden voorgedragen op basis van hun kennis en deskundigheid. Het artikel bepaalt dat de leden onafhankelijk besluiten nemen en geen enkele betrokkenheid hebben met de ingediende initiatieven. In geval van enige betrokkenheid onthoudt het lid zich van stemming.
15.
De voorzieningenrechter volgt verweerder in het standpunt dat juist omdat de leden van de Board worden geselecteerd omdat zij vanwege hun activiteiten midden in de stad staan (zij worden voorgedragen op basis van hun kennis en deskundigheid), betrokkenheid bij initiatieven niet volstrekt kan worden uitgesloten. Hoewel niet in geding is dat [Naam 3] zich niet heeft onthouden van stemming, kan dit “zich niet onthouden” niet leiden tot de conclusie dat daarom de Board niet onafhankelijk heeft geadviseerd. De voorzieningenrechter stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat de Board niet heeft gestemd over de zes voorgedragen initiatieven. Er was dan ook geen aanleiding de in artikel 4 van het Reglement voorziene procedure (een lid van de board onthoudt zich van stemming bij enige betrokkenheid bij een initiatief) toe te passen.
16.
Vervolgens ligt de vraag voor of het feit dat [Naam 3] heeft meegedaan aan de selectiegesprekken met kandidaten en heeft deelgenomen aan de beraadslagingen binnen de Board over de initiatieven, tot de conclusie moet leiden dat verweerder het advies van de Board niet had mogen volgen. Verweerder heeft op 7 juli 2014 een verklaring overgelegd, opgesteld door de voorzitter en de secretaris van de Board, waarin inzicht wordt gegeven in de toegepaste selectieprocedure van de Board. In de verklaring wordt beschreven dat [Naam 3] zich terughoudend heeft opgesteld bij de behandeling van stadsinitiatief De Hef. De voorzieningenrechter ziet geen enkele aanleiding deze verklaring voor onwaar te houden en verzoeksters hebben deze verklaring ook niet bestreden. Zij leiden echter uit de laatste alinea van de verklaring af dat de Board unaniem was over de finale selectie van de zes genomineerde plannen, zodat [Naam 3] wel degelijk betrokken was bij de selectie van initiatieven door de Board. De voorzieningenrechter acht betrokkenheid van [Naam 3] bij de selectieprocedure vanzelfsprekend, omdat hij deel uitmaakt van de Board. De voorzieningenrechter overweegt verder dat de Board bestaat uit zes leden. Er is niet een lid met een doorslaggevende stem. De Board heeft de initiatieven beoordeeld op basis van de beoordelingscriteria die zijn neergelegd in de Nadere regels. Met de publicatie van het Juryrapport Stadsinitiatief 2014 is openbaar gemaakt hoe de Board alle ingediende initiatieven heeft beoordeeld. Alle initiatieven die door de eerste ronde zijn gekomen, blijken inderdaad te zijn beoordeeld aan de hand van de voorgeschreven beoordelingscriteria. Uiteindelijk is tot een selectie van dertien kanshebbers gekomen waarmee door de Board nadere gesprekken zijn gevoerd. Op grond van de gesprekken is de beoordeling op de beoordelingscriteria aangevuld. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat [Naam 3] een beslissende stem in de uitkomst van de selectieprocedure heeft gehad. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor de conclusie dat verweerder het advies van de Board niet had mogen volgen.
17.
Verzoeksters beroepen zich op artikel 2:4, tweede lid, van de Awb. Dat bepaalt dat het bestuursorgaan ertegen waakt dat de besluitvorming wordt beïnvloed door voor het bestuursorgaan werkzame personen die een persoonlijk belang bij een besluit hebben. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder aan deze zorgplicht voldaan. Uit het Reglement blijkt dat wordt voorzien in waarborgen om te voorkomen dat leden van de board niet onafhankelijk besluiten nemen. Betrokkenheid bij een initiatief hoeft blijkens artikel 4 van het Reglement niet te leiden tot terugtrekking van dit lid uit de Board. Geregeld is juist dat een lid van de Board met een dergelijke betrokkenheid, zich onthoudt van stemming. Verweerder heeft deze voorziening in redelijkheid voldoende kunnen achten. Uit de verklaring van de voorzitter en de secretaris van de Board van 7 juli 2014 blijkt dat de Board er ook in de praktijk van doordrongen was dat betrokkenheid van een lid van de Board bij een initiatief, ertoe moet leiden dat dit lid zich afzijdig opstelt bij gesprekken met de indieners van dat initiatief en bij de bespreking van dat initiatief in het kader van de selectie.
18.
De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om de door de Stichting gevraagde voorlopige voorzieningen te treffen.
19.
Hetgeen is aangevoerd over het ronselen van stemmen in het kader van de verkiezing en het ten onrechte opvragen van Burgerservicenummers, leidt niet tot een ander oordeel. Deze gestelde stemmenwerving heeft geen relatie met het besluit van verweerder tot vaststelling van de shortlist, zodat dit betoog van verzoeksters niet bij de beoordeling van de gevraagde voorzieningen betrokken wordt.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A Schreuder, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van J. Bijleveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.