ECLI:NL:RBROT:2014:577

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 januari 2014
Publicatiedatum
30 januari 2014
Zaaknummer
C/10/363706 / HA ZA 10-2939
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis over de oorzaken van trillingen en cavitatieschade in rioolgemaal

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 januari 2014 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de Gemeente Rotterdam en VTN Verkeers- en Besturingstechniek B.V. De zaak betreft de oorzaken van overmatige trillingen en cavitatieschade aan de KSB-pompen in het rioolgemaal Prins Alexanderlaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aannemer, VTN, slechts voor 20% verantwoordelijk is voor de problemen, terwijl de Gemeente voor 80% aansprakelijk is, voornamelijk vanwege het ontwerp van de ontvangkelder. De rechtbank baseert haar oordeel op een deskundigenbericht dat de oorzaken van de trillingen en cavitatie in detail heeft onderzocht. De deskundigen concludeerden dat de aanstroming van de pomp en de drukfluctuaties in het leidingwerk de belangrijkste factoren zijn die bijdragen aan de problemen. De rechtbank heeft de partijen in de gelegenheid gesteld om hun vorderingen te verduidelijken in het licht van deze bevindingen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de aannemer als de opdrachtgever in het kader van de uitvoering van het project en de gevolgen van het ontwerp van de ontvangkelder voor de werking van de pompen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/363706 / HA ZA 10-2939
Vonnis van 15 januari 2014
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ROTTERDAM (COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS),
zetelend te Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A.J. van de Graaf,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VTN VERKEERS- EN BESTURINGSTECHNIEK B.V.,
gevestigd te Culemborg,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M.R. Lim.
Partijen blijven hierna aangeduid als de Gemeente en VTN.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 17 oktober 2012 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • het deskundigenbericht van 29 april 2013;
  • de conclusie na deskundigenbericht van de Gemeente, met producties;
  • de antwoordconclusie na deskundigenbericht van de zijde van VTN.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie en in reconventie

2.1.
Bij het tussenvonnis van 17 oktober 2013 heeft de rechtbank overwogen dat vast staat dat, in de periode dat de KSB-pompen in bedrijf waren in het rioolgemaal, overmatige trillingen zijn ontstaan en dat aan die pompen cavitatieschade is opgetreden. Omdat partijen twistten over de achterliggende oorzaak van de opgetreden trillingen en cavitatieschade en in verband daarmee, over de vraag wie voor de ontstane problematiek verantwoordelijk is, achtte de rechtbank een deskundig onderzoek noodzakelijk. Op verzoek van partijen heeft de rechtbank [deskundige 1] en [deskundige 2], beiden in dienst van Haskoning Nederland, bij vonnis van 17 oktober 2012 benoemd tot deskundigen, ter beantwoording van de door de rechtbank in datzelfde vonnis geformuleerde vragen. Het rapport van de deskundigen van 29 april 2013 luidt, voor zover hier relevant, als volgt:
“Gemeente Rotterdam heeft hoofdaannemer VTN renovatie rioolgemaal (RG) Prins Alexanderlaan gegund, waarbij aanpassingen aan de ontvangkelder en vervanging van het werktuigbouwkundige deel van de pompinstallatie uitgevoerd is. VTN heeft voor de mechanische werkzaamheden en levering van de pompinstallatie [bedrijf 1] ingeschakeld. Na oplevering is een geschil ontstaan over de mate waarmee de pompen trillen. Na inbedrijfname van het rioolgemaal is er schade opgetreden aan de pompen en
zijn er verschillende onderzoeken uitgevoerd om de oorzaak van de schade te achterhalen. In het proces van het zoeken naar de oorzaken van de problemen en de verantwoordelijke partijen blijven vragen overeind waardoor de partijen niet tot elkaar zijn gekomen.
(…)
3 BEANTWOORDING VAN DE VRAGEN
3.1
Vraag 1 — over oorzaak trillingen en cavitatie
De vraag luidt:
Vraag 1
a. a) Wat is de oorzaak van de overmatige trillingen en de cavitatieschade aan de drie in het gemaal geplaatste KSB-pompen?
b) Indien deze vraag niet met zekerheid te beantwoorden valt, wilt u dan de meest waarschijnlijke oorzaak noemen, met daarbij de mate van waarschijnlijkheid?
c) Als u meent dat sprake is van meer dan één oorzaak wilt u dan alle oorzaken noemen, met een onderbouwde schatting van de bijdrage van elk daarvan, bij voorkeur uitgedrukt in een percentage?
Vraag la. Wat is de oorzaak van de overmatige trillingen en de cavitatieschade aan de drie in het gemaal geplaatste KSB-pompen?
Algemeen:
In de dagvaarding d.d. 31 augustus 2010 zijdens de Gemeente staat op pagina 4 onder punt 18 vermeld — onder verwijzing naar productie 8 (verslag gemeente d.d. 6/2/2006) dat partijen op 4 december 2006 gezamenlijk — onder meer — hebben geconstateerd dat de waaier van de pomp putcorrosie vertoonde als gevolg van cavitatie.
Het is gebruikelijk bij het ontwerpen van pompsystemen om vast te stellen dat pompen in het vastgestelde bedrijfsgebied niet overmatig caviteren. Met caviteren wordt bedoeld het verschijnsel waarbij de druk in het water zo laag wordt dat het water overgaat in damp, zoals bij koken van water. Wanneer de druk in de pomp groter wordt implodeert de dampbel hetgeen gepaard gaat met enorme drukken die schade aan de waaier van de pomp kan veroorzaken.
De pompfabrikant levert de voorwaarden waarbij de pomp niet overmatig caviteert, de zogenaamde NPSH (Net Positive Suction Head). In de procesdocumenten wordt gesproken over "de waterdekking". Uit berekeningen (rapport Deltares september 2008, Inventarisatie van trillingsoorzaken, auteur [persoon 1]) blijkt dat er in het gehele werkgebied voldoende NPSH beschikbaar is. Vanuit een stationaire beschouwing, zoals dat gebruikelijk is in de ontwerpfase mag er op grond van deze NPSH vanuit worden gegaan dat de KSB pompen niet overmatig zullen caviteren.
De waarnemingen (drukmeting door Deltares op 21 april 2006, rapport "trilling rioolgemaal Alexanderlaan Rotterdam, H4826), cavitatiegeluid en schade aan de waaier) tonen echter aan dat cavitatie wel is opgetreden, ondanks dat er volgens berekening voldoende NPSH (zuigdrukhoogte) is.
Hoewel de voordruk van de pomp in de stationaire situatie voldoende is, kan de druk in een fluctuerende situatie onder de dampspanning van het water komen waardoor cavitatie ontstaat. De oorzaak zal moeten liggen in een niet-stationair gedrag van de optredende stroming.
De vraag is vervolgens waarom de stroming niet-stationair is maar fluctueert. Een paar aspecten lijken in het ontwerp van RG Prins Alexanderlaan samen te komen. Hieronder worden vier oorzaken genoemd die trillingen induceren. Robuustheid zelf veroorzaakt geen trillingen, een slechte aanstroming bijvoorbeeld wel. We hebben onderscheid willen maken tussen veroorzakers van trillingen en hoe goed de pomp bestand is tegen afwijkingen van de ideale omstandigheden. Robuustheid bepaalt in onze ogen in welke mate de vier genoemde oorzaken effect hebben.

1.De pompdrukfluctuatie

Een pomp levert in de praktijk geen constante druk en geen constant debiet. Vanwege het principe van de waaier, die meerdere kanalen (hier 3) bevat, stroomt het water de waaier uit waarbij 3 keer per omwenteling een kleine verandering van het debiet plaats heeft. De pomp levert dus een debiet en druk met een kleine fluctuatie. De frequentie van deze fluctuatie (het aantal drukfluctuaties per seconde) komt overeen met het aantal waaierbladen maal het toerental van de pomp. Alle documenten van de uitgevoerde trillingsmetingen laten dit beeld zien.
2. Werkpunten buiten het maximum rendementspunt (MRP of BEP)De grootte van de drukfluctuatie wordt beïnvloed door het werkpunt. Als een pomp precies draait op het maximale rendementspunt (BEP, Best Efficiency Point), is de amplitude van de drukfluctuaties het kleinst. Is het debiet groter of kleiner dan het debiet bij het maximale rendementspunt, dan zal de amplitude van de fluctuatie groter worden. Dit uit zich in het trillingsgedrag van de pomp. De reden dat de fluctuatie groter wordt, ligt in het feit dat de aanstroming naar de waaierbladen slechter wordt. Simpel gezegd, in het maximale rendementspunt komt de hoek van waaier overeen met de hoek die de intredende stroming maakt, waardoor de stroming parallel aan de waaierschoepen is. Dit heet in vaktermen een "shockless entry", de intrede van het water naar de waaier veroorzaakt geen schokken. De grootte van het trillingsniveau wordt mede bepaald door de vorm van de waaier en het pomphuis. Deze specifieke vorm zal bij het ene pompontwerp een hoger trillingsniveau tot gevolg hebben dan bij een andere pomp. En de ene pomp zal minder gevoelig zijn voor verslechterde bedrijfscondities dan de andere. Hoe de relatie bij de KSB pomp zit tussen interne geometrie, de verstoringen van de aanstroming en het daaruit volgend trillingsgedrag weten wij niet. Er wordt normaal gesproken ook ontworpen op situaties buiten het acceptatiegebied. Het ontwerpproces loopt normaal gesproken als volgt: de aanstroming van pompwaaiers moet voldoen aan de normen die gesteld worden. Voldoet het ontwerp aan deze normen dan ontstaan er geen problemen. Voldoet het ontwerp niet aan de normen dan kan niet berekend worden wat de gevolgen zijn. De ANSI norm of de pompfabrikant stelt aan welke acceptiecriteria moet worden voldaan. We hebben wel tijdens het bezoek aan het gemaal kunnen constateren dat de Nijhuis pompen, die KSB pompen vervangen bij gelijke condities minder trillen dan de KSB pompen. Bij de beantwoording van vraag 2C komen we terug op
het verschil in constructie van beide pompen.

3.Aanstroming van de waaier

Een andere oorzaak van een verhoogd trillingsniveau is een niet uniforme aanstroming van de waaier. Met uniforme aanstroming wordt een gelijk snelheids-profiel bedoeld ter plaatse van de waaierintree. Een aanstroming wordt voldoende uniform genoemd wanneer plaatselijk en in de tijd de snelheid weinig afwijkt ten opzichte van het gemiddelde. Als de vulling van de waaier plaatsvindt met een stroming die plaatselijk van snelheid verschilt, ontstaat er een onbalans in de vulling van de waaier. Door het ene kanaal stroomt meer water dan het andere. Ook is snelheidshoek waarmee het water de waaier instroomt niet gelijk aan de waaier-bladhoek. Hoe groter de afwijking des te groter de loslating van de stroming en hoe groter de trillingen.
De waaier is ontworpen met de aanname dat het aanstromende water niet roteert.
Bij het ontwerpdebiet treedt "shockless entry" op. Als het water wel roteert, dan wijkt de snelheidshoek af van de waaierbladhoek hetgeen loslating van de stroming kan veroorzaken en als gevolg ervan trillingen. Al deze afwijkingen van het snelheidsprofiel kunnen veroorzaakt worden door een instabiele en/of roterende aanstroming vanuit de ontvangkelder. Instabiele stromingscondities in de ontvangkelder kan instabiliteit van de stroming opleveren bij de zuigkelken en tot een asymmetrische/niet gelijke voeding van de zuigkelken leiden. Deze instabiliteiten en asymmetrie van de stroming werkt vervolgens door naar de waaierintree. Als deze afwijkingen groter zijn dan de tolerantie/robuustheid van het pompontwerp dan zal dat negatieve invloed uitoefenen op de pompprestatie. Hoe slechter de aanstroming hoe groter de bijdrage aan de fluctuaties. Hoe slechter de aanstroming hoe groter de bijdrage aan de fluctuaties en daarmee de trillingen. Pompen zijn in het algemeen gevoelig voor verkeerde aanstroming

4.Resonantie van drukfluctuatie

Het leidingwerk rond de pomp heeft een bepaalde eigenfrequentie wat betreft de drukgolf die door het leidingwerk kan lopen tussen reflectiepunten. In dit ontwerp geeft de lengte van het leidingwerk tussen de ontvangkelder en het drukvat dat geplaatst is bovenin het gemaal, en de golfsnelheid van de druk een frequentie die dicht bij de frequentie ligt die de pomp afgeeft. Als deze twee frequenties dicht bij elkaar liggen kan er "resonantie" optreden waarbij de amplitude van de fluctuatie veel hoger ligt dan die van de som van de onderliggende frequenties. Het risico bestaat dat de pomp deze golf aanslaat, waardoor een staande golf ontstaat tussen ontvangkelder en drukvat. Een staande golf kan men vergelijken met een snaarinstrument bijvoorbeeld een gitaar. Als aan de snaar getrokken wordt beweegt de snaar in het midden (de buik) terwijl de uiteinden vastzitten (de knopen). In vergelijking met deze "snaartheorie" zijn de reflectiepunten in het leidingsysteem de knopen en is de locatie van de pomp de buik.
Deze vier aspecten hebben invloed op het trillingsgedrag en optreden van cavitatie van een pomp. Hieronder wordt beschreven in hoeverre wij verwachten dat deze vier aspecten een rol spelen bij RG Prins Alexanderlaan.
Vraag 1b: Indien deze vraag niet met zekerheid te beantwoorden valt, wilt u dan de meest waarschijnlijke oorzaak noemen, met daarbij de mate van waarschijnlijkheid?
Oorzaak 1
Alle pompen trillen met een frequentie die overeenkomt met het aantal waaierdoorgangen vermenigvuldigd met het toerental van de pomp. De trillingamplitude is afhankelijk van de constructie van de pomp (massa van de pomp, waaierovergang naar pomphuis) en verschilt per pomptype. Onder normale gunstige bedrijfscondities liggen deze trillingsamplitudes onder de gestelde eisen […] en treedt cavitatieschade niet op.
De metingen van SONUS (…) tonen aan [dat] deze amplitude bij de KSB pomp te hoog is (boven de acceptabele waarden die in het bestek geëist zijn) en er moet een bedrijfsconditie zijn die deze intrinsieke trilling versterkt.
Oorzaak 2
De werkpunten van de pomp liggen binnen het toegestane werkgebied van de pomp. Bij DWA (droogweerafvoer) bedrijf als één pomp op laag toeren in bedrijf is, ligt het werk-punt op een rendementspunt van 80% (Beste Efficiency Point = 87,1%). Bij nominaal toerental (hoog toeren) ligt het rendementspunt van de pomp op bijna 86,6 %. Bij RWA en tweepompen bedrijf liggen de rendementen tussen de 62% en de 75% (zie bijlage "Systeemcurven KSB pompen"). Deze werkpunten zijn normaal en mogen als acceptabel beschouwd worden. Het trillingsniveau van de pompen ligt echter hoger dan het minimum niveau dat bij het maximum rendementspunt optreedt. Op dit aspect wordt onder de beantwoording van vraag 2C dieper ingegaan.
Oorzaak 3
De aanstroming van de pompen is niet optimaal en dit kan invloed hebben op de aanstroming van de waaier en daarmee op het trillingsgedrag van de pomp. Er zijn zeer weinig rioolgemalen die voldoen aan de ANSI norm. Afvalwaterpompen zijn daarom robuuster gebouwd dan bijvoorbeeld drinkwaterpompen. Dit komt ook in uitdrukking in de waaiervorm die over het algemeen rondere vormen heeft. Als de aanstroming zeer afwijkt van normaal geaccepteerd wordt, kan cavitatie en een verhoogd trillingsniveau optreden. Op dit aspect wordt onder vraag 4, 5 en 6 dieper ingegaan.
Oorzaak 4
In dit ontwerp zal een werkpunt buiten het maximum rendementspunt in combinatie met een slechtere, instabielere stroming bijdrage[n] aan een verhoogde drukfluctuatie aan de perszijde van de pomp. Als deze fluctuatie groot genoeg is kan een staande golf in het leidingwerk tot gevolg hebben zoals gemeten in het rapport van Deltares (…). In dat geval treedt resonantie op en is het trillingsniveau gemeten op de pomp hoog.
De metingen van Deltares (…) tonen aan dat er sprake is van drukfluctuaties met een grote amplitude van 1 bar aan de perskant. Dergelijke waarden zijn extreem hoog en er is hier sprake van resonantie. Deze metingen zijn verricht aan de KSB pomp. Het is niet vastgesteld of dit fenomeen ook optreedt bij de Nijhuis pomp.
Conclusie
Oorzaken 1, 2, 3 en 4 versterken elkaar. Namelijk de intrinsieke drukpuls de waaier verlaat wordt groter wanneer de aanstroming van de waaier slecht is of wanneer de werkpunten buiten het maximum rendementspunt liggen. Een puls met grote amplitude kan resonantie, een staande golf met grote amplitude veroorzaken die tot trillingen en cavitatie leiden. Alle vier de oorzaken treden op.
Wij denken daarom dat een combinatie van oorzaken 2, 3 en 4 heeft geresulteerd in het hevige trillen, waarbij wij inschatten dat oorzaak 3 de grootste bijdrage levert aan het trillingsgedrag.
Ook zijn we ervan overtuigd dat verschillende pompen vanwege hun specifieke ontwerp en massa anders zullen reageren op eenzelfde bedrijfssituatie. Tijdens het bezoek leek ook de Nijhuis pomp niet optimaal te werken, alleen uitte dat zich niet in een hoog trillingsniveau. De robuustheid van het ontwerp van de pomp speelt een grote rol. De metingen laten duidelijk zien dat in deze specifieke situatie de Nijhuispomp een lager trillingsniveau toont dan de KSB-pomp.
Tabel 1. Mogelijke oorzaken van trillingen en cavitatieschade
Oorzaken van trillingen Oorzaken van cavitatie
1. (intrinsieke) pompdrukfluctuaties Ja Nee
2. Werkpunten buiten max.
rendements-punt (BEP) Ja Nee
3. Aanstroming waaier Ja Ja
4. Resonantie van de drukfluctuatie Ja Ja
Vraag 1c. Als u meent dat sprake is van meer dan één oorzaak wilt u dan alle oorzaken noemen, met een onderbouwde schatting van de bijdrage van elk daarvan, bij voorkeur uitgedrukt in een percentage?
Alle genoemde 4 oorzaken dragen bij aan de gevolgen waarbij niet met zekerheid gezegd kan worden welke bijdrage het grootst zal zijn. De mogelijkheid tot resonantie is beperkt door drukdempers te plaatsen bij de KSB pompen, waardoor het trillingsniveau afnam. Mogelijk dat als één oorzaak weggenomen wordt, er geen probleem zou zijn opgetreden.
Alles in ogenschouw nemend zijn wij van mening dat de verstoring van de aanstroming van de pompwaaiers in combinatie met de geringere robuustheid van de KSB pomp de grootste invloed heeft op het trillingsgedrag van de KSB pompen. Onder punten 5, 6 en 7 worden ingegaan op de onderbouwing van het effect van aanstroming op het trillingsgedrag van pompen. Een schatting van de verhouding van de bijdragen aan het overmatig trillingsprobleem is:
• Intrinsieke pompdrukfluctuatie 0%
• Werkpunten 20%
• Aanstroming 60%
• Leidingwerk (drukfluctuaties) 20%
De intrinsieke pompfluctuatie kan trillingen veroorzaken maar wordt niet gezien als veroorzaker van het
overmatigetrillingsniveau.
De robuustheid van de KSB pomp speelt ook een rol, maar zien we niet als veroorzaker. Robuustheid zelf veroorzaakt geen trillingen, een slechte aanstroming bijvoorbeeld wel. We hebben dit onderscheid willen maken tussen veroorzakers van trillingen en hoe goed de pomp zelf ertegen kan, zijn robuustheid. Robuustheid bepaalt in onze ogen in welke mate de vier genoemde oorzaken effect hebben. Onder vraag 2c hebben wij verschillen in robuustheid tussen de KSB pomp en de Nijhuis aangegeven. De vier oorzaken hebben op een robuustere pomp minder effect dan op een minder robuuste pomp. Dat in ogenschouw nemend mag geconcludeerd worden dat de robuustheid van de KSB een rol speelt in de verhoogde trilling met als gevolg ervan de opgetreden schade en resulterende standtijd.
3.2
Vraag 2 — over voldoen aan bestek van KSB-pomp
Vraag 2
a. a) Voldoen de drie KSB-pompen aan de eisen van het bestek (inclusief nota's van inlichtingen d.d. 25 januari 2005 respectievelijk 1 februari 2005?
b) Zo neen, in welk opzicht niet?
c) Zo ja, zijn deze pompen anderszins te beschouwen als gebrekkig?
Vraag 2a: Voldoen de drie KSB-pompen aan de eisen van het bestek (inclusief nota's van inlichtingen d. d. 25 januari 2005 respectievelijk 1 februari 2005?
KSB pompen
De KSB-pompen voldoen aan de hydraulische en mechanische eisen zoals deze gesteld zijn in het bestek en de nota's van inlichting. Zowel in DWA bedrijf als in RWA bedrijf liggen de werkpunten binnen het werkgebied van de pomp (…). Deze bedrijfssituaties veroorzaken in principe niet een onacceptabel hoog trillingsniveau in de installatie.
Bij éénpompsbedrijf liggen de werkpunten links en redelijk dicht bij het maximum rendementspunt (Best Efficiency Point: BEP) van de pomp. Als het toerental van de pomp verder toeneemt en meer debiet levert, komen de werkpunten dichter bij het Best Efficiency Point (BEP) te liggen en zou de pomp steeds beter moeten gaan functioneren, lees: minder moeten trillen. De installatie is zo ontworpen dat de pomp zo lang mogelijk in éénpompsbedrijf kan draaien. Pas bij een debiet van circa 4.000 m3/h (…) moet naar tweepompenbedrijf worden overgeschakeld.
De pompinstallatie is optimaal ontworpen voor de DWA situatie. Uitgaande van het feit dat deze situatie circa 70% van de tijd voorkomt, is dit een goed uitgangspunt. Ook sluit deze keuze aan op de regeling zoals deze is omschreven in het bestek. Daarbij moet de pomp bij enkelloop eerst (naar) nominaal toerental worden gestuurd voordat naar tweepompenbedrijf kan worden overgegaan. Bij nominaal toerental werkt de pomp bijna volledig in zijn Best Efficiency Point (BEP). Hier loopt een pomp het best en is het trillingsniveau het laagst.
Bij samenlopen van twee pompen (circa 30% van de tijd) liggen de werkpunten verder van het Best Efficiency Pomp (BEP) en zal de pomp ten opzichte van éénpompsbedrijf minder optimaal presteren, lees: meer trillen, maar nog steeds binnen de werkgebieden die de pompfabrikant opgeeft.
Ook de gehanteerde snelheden in het leidingwerk voldoen aan de in het bestek gestelde eisen en leiden in principe niet tot een onacceptabel trillingsniveau in de pompen (zie bijlagen 7 en 2 "Leidingsnelheden" en "Peilmatenschema").
In de praktijk is echter aangetoond dat de trillingsniveaus ruim boven de in het bestek gestelde eisen van 4,5 mm/s uitkomen. In dat opzicht voldoen de pompinstallaties niet aan het bestek.
Vraag 2b: Zo neen, in welk opzicht niet?
Bij het in bedrijf zijn van de KSB pompen, zowel in éénpompsbedrijf als in tweepompenbedrijf is het trillingsniveau van de pompen te hoog (groter dan 4,5 mm/s) en is de geleverde levensduur van de installatie lager dan de eis uit het bestek (standtijd lagers < minder dan 20.000 draaiuren).
Vraag 2c: Zoja, zijn deze pompen anderszins te beschouwen als gebrekkig?
Op de vraag of de pompen anderszins zijn te beschouwen als gebrekkig is niet één op één een pasklaar antwoord te geven. De KSB pompen voldoen hydraulisch aan de eisen van het bestek. Ook het leidingwerk tussen de zuigmond en de intree van de pomp zijn binnen de randvoorwaarden ontworpen.
Hoewel het leidingwerk goed ontworpen is en de werkpunten overeenkomen met het geaccepteerde werkgebied van de pomp, trillen de KSB-pompen toch overmatig. Bij de beantwoording van vraag 4, 5 en 6 wordt verder ingegaan op de aanstroming van pompen die niet optimaal is.
Robuustheid van de installatie is een belangrijk punt bij het absorberen van trillingen die ontstaan door slechte aanstroomcondities van de ontvangkelder en die al of niet versterkt worden door de hydrauliek van de pomp. Hoe zwaarder de pomp en het leidingwerk worden uitgevoerd, des te langer wordt de standtijd van de installatie. Hoe robuuster de installatie wordt uitgevoerd hoe meer deze trillingen kan absorberen voordat de vitale delen van de pomp (de mechanical seals) worden aangetast.
De KSB-pomp heeft waarneembaar last van de ontwerpcondities. Ook als de pomp goed in zijn werkgebied draait heeft de installatie toch een hoog trillingsniveau. Geconcludeerd wordt dat de meest waarschijnlijke oorzaken hiervan zijn: de niet ideale aanstroming en de robuustheid van de KSB-pompen, die waarschijnlijk onvoldoende is voor de ontwerpcondities van het bestek. Om op die robuustheid meer grip te krijgen wordt hieronder KSB-pomp kwalitatief vergeleken met de Nijhuis-pompen.
Het leidingwerk aan de zuigkant en de perskant van de pompinstallaties is robuust en zwaar uitgevoerd. De KSB pomp is gelagerd zoals was omschreven in het bestek. Toch zitten er opmerkelijk grote verschillen in uitvoering van de KSB pomp ten opzichte van de Nijhuis pomp. Hieronder worden deze omschreven.
(…)
Voornoemde verschillen maken de Nijhuis pomp tot een veel robuuster werktuig dat uitgevoerd is met meer lagers die bovendien ook nog dubbel zijn uitgevoerd. Dit is bij de KSB pomp niet het geval. Het resultaat hiervan is dat ondanks de niet optimale aanstroming in de ontvangkelder en het daardoor ook niet optimaal aanstromen van de pompwaaier van de Nijhuis pompen (wordt verderop in de tekst omschreven) deze een aanzienlijk langere standtijd hebben dan de KSB pompen.
(…)
Nijhuis pompen
(…)
Bij transportsystemen zijn er twee ontwerpkeuzen te maken:
1. De pompen worden ontworpen op een Best Efficiency Point (BEP) bij éénpompsbedrijf (een DWA bedrijfssituatie die circa 70% van de tijd voorkomt).
2. De pompen worden ontworpen op een Best Efficiency Point (BEP) bij tweepompenbedrijf (een RWA bedrijfssituatie die 30% van de tijd voorkomt).
De Nijhuispompen zijn in tegenstelling tot de KSB pompen ontworpen op een Best Efficiency Point (BEP) bij twee pompenbedrijf. Bij éénpompsbedrijf liggen de werkpunten rechts van het Best Efficiency Point (BEP). Bij het verhogen van het toerental waardoor het debiet toeneemt, loopt de pomp relatief snel uit zijn werkgebied. Hierdoor komen de werkpunten verder van het BEP te liggen en gaat de pomp steeds slechter functioneren. In deze situatie kan een hoger trillingsniveau worden verwacht.
(…)
Ontwerpkeuze KSB pompen
De KSB pomp is zo ontworpen dat pas bij nominaal toerental moet worden overgeschakeld naar twee pompenbedrijf. Het nadeel hiervan is dat de aanwezige trillingen en krachten in het systeem veel later over twee pompen worden verdeeld dan bij de Nijhuispompen het geval is. De KSB pomp heeft in één pompbedrijf te maken met een debiet van 4.000 m3/h dat geleverd moet worden over een veel langere periode. Bij deze ontwerpkeuze sluit de regeling zoals deze in het bestek is omschreven volledig aan.
Beide ontwerpkeuzen zijn ontwerptechnisch zonder meer goed te noemen maar onder de huidige omstandigheid waarbij de aanstroomcondities niet helemaal optimaal zijn pakt de ontwerpkeuze behorende bij de Nijhuispompen beter uit. Dit was voor de aannemer echter niet van te voren te voorzien. Bovendien voldoet deze keuze qua regeling niet helemaal aan de bestekseisen.
Zowel de KSB- als de Nijhuis-pompen hebben in gelijke mate last van de niet-ideale aanstroomcondities. De Nijhuis pompen zijn ontworpen op een Best Efficiency Point (BEP) bij tweepompenbedrijf. Door deze keuze draaien de pompen over een langere periode in tweepompenbedrijf dan bij de KSB pompen het geval is, een situatie waarbij de pompen minder zwaar belast worden.
De KSB pompen voldoen mechanisch aan het bestek maar de Nijhuispompen zijn robuuster uitgevoerd. Geconstateerd is dat de KSB-pompen beduidend meer trillen dan de Nijhuis-pompen, waardoor de KSB-pompen een beduidend kortere standtijd (levensduur) hebben dan de Nijhuis-pompen.
De ontwerpkeuze waarbij het Best Efficiency Point (BEP) bij tweepompenbedrijf is gelegd en de meer robuuste uitvoering van de opvoerwerktuigen werken achteraf in het voordeel van de Nijhuis pompen. Vooral de mechanical seals zijn gevoelig voor langdurige intense belasting al of niet veroorzaakt door een hoger trillingsniveau in de aanstroming. De mechanical seals zijn de zwakste schakels in het systeem en zullen als eerste falen. Het falen van de mechanical seals veroorzaakt uiteindelijk ook het falen van de lagers aan de waaierzijde.
Er kan vanuit worden gegaan dat de standtijd van de KSB-pompen korter is dan de eis uit het bestek. Met andere woorden: in dit opzicht zijn de KSB-pompen gebrekkig te noemen.
Bevindingen van bezoeken
Tijdens het bezoek aan het gemaal d.d. 13 februari 2013 in aanwezigheid van alle belanghebbende partijen hebben we de installaties in diverse samenstellingen en wissende debieten laten draaien. De bevindingen zijn weergegeven in de bijlage 11 (…).
De resultaten van de bevindingen zijn verwerkt in de systeemcurven van de KSB pomp en de Nijhuispompen (…).
3.3
Vraag 3 — over voldoen aan ANSI norm
Vraag 3
a. a) Voldoet de ontvang/aanzuigkelder in het rioolgemaal aan de ANSI-norm?
b) Zo neen, in welk opzicht niet?
Vraag 3a: Voldoet de ontvang/aanzuigkelder in het rioolgemaal aan de ANSI-norm?
In paragraaf 9.8.3 van de ANSI/HI 9.8-1998 norm worden richtlijnen gegeven voor vastestofdragende vloeistoffen (hier valt rioolwater onder). De ontvangkelder van RG Prins Alexanderlaan komt niet overeen met de ontvangkeldervormen die beschreven worden in de ANSI norm. Daarbij moet opgemerkt worden dat veel ontvangkelders niet op alle aspecten voldoen aan de ANSI. Dit hoeft geen probleem te zijn omdat niet alle alternatieve ontvangkeldervormen aanleiding geven tot slechte pompprestaties. Overigens wordt in het bestek niet verwezen naar de ANSI norm.
Vraag 3b: Zo neen, in welk opzicht niet?
Er kunnen 3 delen onderscheiden worden in ontwerp:
1. De zuigmonden van de zuigleiding;
2. De instroompunten van het aangevoerde water;
3. De vorm van de ontvangkelder.
Ad 1.
De maten van de zuigmonden en inbouwmaten voldoen aan de ANSI-norm.
De zuigmonden hebben een diameter (D) van 1050 mm. Dit resulteert in een snelheid tussen 0,67 en 0,81 m/s bij een debiet tussen (2.100 en 2.225 m3/h in tweepompenbedrijf). ANSI beveelt snelheden tussen 0,9 en 2,4 m/s aan, hetgeen hoger is dan in het ontwerp. Bij een debiet van 4.000 m3/h (KSB pomp bij éénpompsbedrijf) bedraagt de snelheid in de zuigmond 1,28 m/s, hetgeen overeenkomt met de ANSI norm.
Afstand tussen bodem en intree zuigmond is 350 mm of 0,33D. ANSI beveelt tussen 0,3 D en 0,5 D aan
(315 - 525 mm). Deze afstand voldoet aan de ANSI-norm.
De ANSI-norm beveelt bij een pompdebiet hoger dan 189 l/s (komt overeen met 680 m3/h) antirotatieschotten aan. Deze zijn niet geplaatst bij RG Prins Alexanderlaan. Dergelijke schotten kunnen de pompprestatie verbeteren.
Ad 2.
De toevoer van water via leidingen in de ontvangkelder veroorzaakt een geconcentreerde instroming met een relatief hoge uittreesnelheid. De ANSI norm beschrijft de horizontale instroming. De ANSI beschrijft niet de verticale instroming. Hoewel deze manier van watertoevoer vaker voorkomt bij rioolgemalen kunnen de resulterende waterstromen in de ontvangkelder wel nadelige gevolgen hebben op de aanstroming van de pompwaaiers. De gevolgen worden verder besproken in het antwoord van vraag 4.
Ad 3.
Doordat de ontvangkelder breed is zonder compartimentering heeft de stroming in de kelder alle vrijheid om grote stromingsbewegingen in de ontvangkelder te veroorzaken. Dit kan er voor zorgen dat de snelheid bij de ingang van de zuigmonden hoog is. Dit kan vervolgens een fluctuerende instroming tot gevolg hebben. Dit heeft pas een kwalijk effect op de werking van de pomp als dit niet-stationaire gedrag bij de inlaat van de zuigmonden voldoende negatief effect heeft bij de waaierinlaat. Bij vuilwaterpompen hoort het mechanische pompontwerp aangepast te zijn op deze niet ideale condities. Zonder fysieke testen is niet aan te geven welk effect een niet-ideale aanstroming heeft op een opgestelde pomp. Uit de ervaring van RG Prins Alexanderlaan blijkt dat de KSB
pomp slechter dan de Nijhuis pomp reageert op deze niet-ideale aanstroming.
Conclusie
Er zijn ontwerppunten van de ontvangkelder aan te wijzen die verbeterd hadden kunnen worden. Wij geloven echter niet dat vooraf vast zou staan dat een pomp met deze aanstroming het slecht zou doen. In geval van twijfel door de aannemer / ontwerper of afwijking ten opzichte van de norm (ANSI) had de pompfabrikant geraadpleegd kunnen worden voor zijn oordeel. Dit is niet gebeurd.
3.4
Vraag 4 — over effect constructie ontvangkelder op stroming
Vraag 4a: Zijn er bijzonderheden aangaande de omvang en constructie van de ontvang/zuigkelder in het rioolgemaal die van invloed zijn op de stromingen in die kelder? Wilt u deze toelichten?
De sterktetechnische constructie doet niet ter zake als het gaat om de stromingen die optreden in de ontvangkelder. De stroming in de ontvangkelder wordt voornamelijk bepaald door de vorm van de ontvangkelder en de locatie en stromingsrichting van de water aanvoerende leidingen in de ontvangkelder.
Een uitstromende waterstraal heeft lang effect, omdat de energie slecht gedissipeerd wordt waardoor de stroomsnelheid hoog blijft. In dit ontwerp heeft de geconcentreerde waterinstroom door deze hoge stroomsnelheid zeker invloed op stroming rond de pompinlaat, zoals ook het BuNova rapport aantoont. De invloed ervan ter plaatse zou met een fysiek modelonderzoek onderzocht moeten worden om het effect te kunnen bepalen.
De vierkante vorm is niet ongebruikelijk bij ontvangkelder ontwerpen. De pompinlaten staan mooi aan één zijde opgesteld. De drie toevoerleidingen veroorzaken waterstromen in de ontvangkelder die turbulent zullen zijn. De hoge snelheid van de uitstroming vermindert langzaam en zullen via de muren en onder de pompinlaten lopen. Als de waterstroming onder de pompinlaat doorstroomt kan dit instabiliteit van de stroming opleveren en een asymmetrische/niet gelijke voeding van de zuigkelken. Deze instabiliteiten en asymmetrie van de stroming werkt vervolgens door naar de waaierintree. Als deze afwijkingen groter zijn dan de tolerantie/robuustheid van het pompontwerp dan zal dat negatieve invloed uitoefenen op de pompprestatie. De grootte van de invloed op bijvoorbeeld het trillingsgedrag is slecht te bepalen voor een willekeurige pomp. In het ontwerpproces is het gebruikelijk om ervoor te zorgen dat aanstroomcondities van de pompwaaier binnen de acceptatiecriteria vallen.
(…)
De afschuining van de muren / opvulling van de hoeken, heeft als doel alle vuillast naar de pompen te transporteren. In dit ontwerp ligt het uitslagpeil op -9,35 m NAP hetgeen gelijk is met de onderkant van de horizontale toevoerleiding. Water zal daardoor niet op de schuine helling vallen en geen lucht meenemen het water in en vervolgens via de schuine helling naar de pompinlaat worden getransporteerd.
Foto's in bijlage 11 tonen aan dat de schuine hellingen niet helemaal door lopen tot aan de muur, zoals in de tekeningen in het bestek is opgenomen. Op een bepaalde hoogte loopt de hoekvulling horizontaal naar de muur. Voor de horizontale toevoerleidingen heeft deze verandering weinig effect. Voor de verticale injectieleiding is er wel een verschil. De verticale injectieleiding lijkt half boven het vlakke deel en half boven de schuine helling te staan. In de bestekstekening staat de injectieleiding volledig boven de helling. In de besteksituatie wordt de volledige stroming via de helling richting pompen gestuurd en levert een ongunstige stroming onder de zuigkelken door. In de huidige situatie stroomt slechts een deel van de stroming naar de pompen en is daardoor gunstiger. Het platte eerste deel breekt de stroming en heeft daardoor een gunstig effect.
Het rapport van BuNova toont aan hoe water in hoofdlijnen zal stromen. Met deze simulaties kan inzicht verkregen worden over het algemene stromingsbeeld en mogelijke verbeterrichtingen indien het stromingsbeeld als ongewenst wordt beoordeeld. Hoewel in het BuNova rapport een aanstroming gesimuleerd is die niet voldoet aan de acceptatiecriteria blijven wij van mening dat alleen een goed uitgevoerde fysieke modeltest inzicht geeft in de stromingscondities ter plaatse van de pompwaaier.
Conclusie
De vorm van de ontvangkelder en geconcentreerde toevoerstromen zorgen voor grote waterbewegingen in de ontvangkelder, waardoor ook in de buurt van de zuigmonden de stroming instabiel kan zijn. De effecten van een verstoring op de pompprestatie is echter op voorhand niet duidelijk. Om die reden worden gemalen ontworpen volgens vuistregels en richtlijnen. Als daarvan afgeweken moet worden of wanneer de belangen te groot geacht worden, worden fysieke modeltesten voorgeschreven om te toetsen hoe groot het effect van het ontwerp van de ontvangkelder doorwerkt ter plaatse van de waaierinlaat. De acceptatiecriteria hiervoor staan ook beschreven in de ANSI norm.
Gezien de grootte van RG Prins Alexanderlaan was het economisch verdedigbaar geweest om een fysiek modelonderzoek uit te laten voeren. In het bestek staat geen activiteit beschreven die de aanstroming moet beoordelen. De opdrachtgever (de gemeente) heeft hier niet rechtstreeks eisen aan verbonden. Echter, de aannemer moest een installatie leveren en installeren die voldeed aan de bestekseis voor trillingen en geluid (bestek, pagina 17, par. 4.5.8.). Om aan deze resultaatsverplichting te voldoen kan een aannemer niet volstaan met alleen te kijken naar de te installeren pompen. Ook de omgeving van de pompen is van invloed op de trillingen en het geluid zodat de omgeving bij de pompkeuze betrokken had moeten worden. Doordat beide
partijen een dergelijke studie niet hebben laten uitvoeren is een risico genomen.
3.5
Vraag 5 - over effect constructie ontvangkelder op trilling
Vraag 5
a. a) Speelt de constructie van de ontvang/zuigkelder in het rioolgemaal een rol bij het ontstaan van de overmatige trillingen?
b) Zo ja, welke rol is dat?
Het is de omvang, vorm en peilen van de ontvangkelder die de stromingen in de ontvangkelder bepalen. De verstoringen bij de intree van de zuigmond hebben invloed op de stromingscondities bij de waaierintree. De grote waterbeweging in de ontvang-kelder en het instabiele karakter ervan heeft invloed op de manier waarop het water via de zuigkelken naar de waaieringang stroomt. Acceptatiecriteria voor waaieraanstroming gaan over uniformiteit van het snelheidsprofiel. Deze mag ruimtelijk niet meer variëren dan enkele procenten en per locatie mag de fluctuatie in de tijd niet enkele procenten variëren. De geometrie en instroming van ontvangkelder staat grote waterbewegingen toe zodat dat verstoringen bij de zuigmonden doorwerken naar de waaierintree. Een asymmetrisch snelheidsprofiel veroorzaakt een ongelijke voeding van de waaier waardoor deze in dynamisch onbalans raakt en gaat trillen. Omdat zowel de opdrachtgever als de opdrachtnemer geen onderzoek heeft laten uitvoeren is een getalsmatige karakterisering van de aanstroming niet voorhanden en stellen wij dat dergelijke stromingen in de ontvangkelder grote invloed kan hebben op het trillingsgedrag van de pomp. De kans erop schatten wij hoog in zie antwoord van vraag 1c.
Een verstoring bij de waaierintree vergroot het trillingsgedrag van de waaier en de puls aan de perszijde van de pomp. In dit ontwerp lijkt resonantie op te kunnen treden omdat de pompfrequentie van deze puls overeenkomt met de frequentie van drukfluctuaties die door het leidingsysteem lopen, zie oorzaak 4 bij vraag 1b. Deze combinatie van factoren en mede de vorm van de ontvangkelder spelen een rol in het trillingsniveau van de pomp.
3.6
Vraag 6 — over effect stroming op trilling
Vraag 6
a. a) Spelen de stromingen in de ontvang/zuigkelder in het rioolgemaal een rol bij het ontstaan van de overmatige trillingen?
b) Zo ja, welke rol is dat?
De constructie (vorm en afmetingen) van de ontvangkelder en de locatie van de watertoevoeren bepalen de stroming in de ontvangkelder. Vervolgens spelen de stromingen zoals beschreven onder vraag 5 een rol in het trillingsgedrag. Wij achten de kans groot dat de stromingen in de ontvangkelder een rol spelen bij het overmatig trillen van de pompen. De onderbouwing van de invloed van de stroming in de kelder op de condities bij de waaierintree is gegeven is reeds gegeven in vraag 1a ad 3, vraag 4 en 5. Of de trillingen op zich overmatig worden door de aanstroming, kan alleen met een proefopstelling worden bepaald, waarin de stromingscondities bij de waaier bepaald worden. Ook als de trillingen ten gevolge van de stroming in de kelder niet overmatig zijn, kunnen ze dat wel worden in combinatie met de andere oorzaken (zie oorzaken 1 tot en met 4 bij vraag la).
3.7
Vraag 7 — over inschatting effect ontvangkelder door aannemer
Vraag 7
a. a) Indien vraag 5 en/of 6 bevestigd is beantwoord: waren deze effecten voor een redelijk kundige aannemer te verwachten?
b) Was het mogelijk om aan de constructie en de stroming consequenties in technische zin voor de pompen te verbinden.
Vraag 7 a)
De rol van de aannemer kan niet los gezien worden van die van de opdrachtgever. Wij zien de rol van de gemeente volgt. De gemeente heeft het ontwerp van de ontvangkelder ingrijpend gewijzigd voor dit project startte. Het gewijzigde ontwerp is in het bestek en de bijbehorende tekeningen opgenomen. Daarbij is de ontvangkelder een stuk kleiner gemaakt in volume en zijn de aanvoeren dichter op de pompinlaten gebracht. De ontwerper heeft de verantwoordelijkheid om het nieuwe ontvangkelderontwerp te toetsen op hydraulische aspecten of dit neer te leggen bij de aannemer. Het ontwerp van de kelder hoort bij de verantwoordelijkheid van de ontwerper (gemeente Rotterdam).
De ontwerper / opdrachtgever heeft de verantwoordelijkheid om voor het ontwerp relevante informatie over de ontvangkelder te verstrekken. Bijvoorbeeld dat de huidige ontvangkelder verbouwd is, de capaciteiten gewijzigd zijn, of er problemen in het verleden waren. Bij de beschrijving van het integrale ontwerp hoort een notitie over de hydraulische ontwerpaspecten opgenomen te zijn.
GWR heeft aangegeven de afmetingen en vorm te hebben bepaald gebaseerd op goede ervaringen bij andere rioolgemalen. Mogelijk zijn door deze goede ervaringen in het bestek geen aanvullende ontwerpeisen opgenomen en is geen verificatie van de hydraulische aspecten benoemd die gericht zijn op de aanstroming van de pompen. De uit te voeren werkzaamheden zijn opgegeven in het bestek in de vorm van tekeningen en beschrijvingen van de aanpassingen die doorgevoerd moesten worden. Er is geen ontwerptoets of verificatie van hydraulisch functioneren opgenomen in het bestek.
Zoals beschreven onder vraag 4, 5 en 6 heeft de combinatie van instroming en ontvangkeldervorm en -grootte invloed op het stromingsbeeld in de ontvangkelder. Het effect van een stroming in de ontvangkelder op het snelheidsprofiel ter plaatse van de waaier is zelfs voor een deskundige zonder verdere detailstudies niet te voorspellen.
Wij zien de rol van de aannemer als volgt:
De aannemer is op voorhand niet betrokken geweest bij het ontwerp van de ontvang-kelder en heeft daar in het bestek geen opdracht toe gekregen. Het bestek van dit project heeft een groot werktuigbouwkundig karakter, waarin gedetailleerd de vervangingsonderdelen in genoemd staan.
Het werktuigbouwkundige bestek beschrijft in detail de activiteiten die vervanging van componenten inhouden. Er is geen activiteit gedefinieerd die het integrale ontwerp toetst. Hoewel alle civiele tekeningen van de veranderde ontvangkelder beschikbaar is gesteld aan de aannemer, is er geen beschrijving van de ontvangkelder en de persleiding van het gemaal. Het bestek beschrijft vervangingsactiviteiten. Ons inziens draagt de aannemer voor het totaalontwerp geen ontwerpverantwoordelijkheid.
Echter, een kundige aannemer van renovaties aan pompsystemen zou moeten weten dat de aanstroming van een pomp een rol speelt bij de prestatie van de pomp. De aannemer zou ANSI kunnen raadplegen of de situatie ter beoordeling kunnen voorleggen aan de te leveren pompfabrikant. Bij twijfel aan de opgegeven vorm en afmetingen van de ontvangkelder zou verwacht mogen worden dat een aannemer de opdrachtgever waarschuwt. Dit geldt des te meer omdat de aannemer via de bestekseisen aan trillingen en geluid geconfronteerd is met resultaatverplichting waarbij het resultaat bepaald wordt door de combinatie van de aanstroming en het door hem geleverde pompsysteem.
De aanstroming in de ontvangkelder is echter nooit ideaal, dat is eigen aan afvalwater waarbij ook een vuillast getransporteerd moet worden. Wij zijn van mening dat dit ontwerp van de ontvangkelder niet overduidelijk tot problemen had hoeven leiden. De vorm en afmetingen van de ontvangkelder wijken niet in die mate af van de gangbare vormen dat zonder uitgebreide informatie over het stromingsbeeld van de aannemer een waarschuwing verwacht mocht worden. Als VTN had geconstateerd dat de aanstroming in de pompkelder niet ideaal was, dan had ze nog steeds niet kunnen kwantificeren in welke mate een KSB-pomp of een ander pompfabricaat hierop zou reageren met betrekking tot trillingsniveaus.
De aannemer had deze effecten niet op basis van het bestek kunnen verwachten, omdat de technieken ontbreken om op basis van theoretische berekeningen effecten te kwantificeren. Maar juist door de effecten niet te onderzoeken of ter discussie te brengen is er een risico genomen wat betreft aanstromingscondities.
Beide partijen hebben het risico laag ingeschat want de opdrachtgever heeft een studie niet zelf uitgevoerd of geëist, de opdrachtnemer heeft de studie ook niet uitgevoerd en vervolgens heeft de opdracht[gever] niet gevraagd of de aanstroming wel is vastgelegd en goedgekeurd door de pompfabrikant.
Vraag 7 b)
Ja, dat had gekund. Via fysieke modeltesten had bepaald kunnen worden of de aanstroming ter plaatse van de waaier voldeed aan de eisen van KSB. Op basis van deze testen zouden verbeteringen aangebracht kunnen worden in overleg met KSB. KSB had zelf, op basis van de aangeleverde informatie waaronder tekeningen van de ontvangkelder, en resultaten van fysieke modeltesten wijzigen in de ontvang kelder of een robuustere pomp kunnen adviseren.
3.8
Vraag 8 — over rol montage KSB-pomp
a. a) Speelt de wijze van montage van de KSB pompen een rol bij het ontstaan van de overmatige trillingen en cavitatie van de pompen.
b) En zo ja, welke rol is dat.
Als wordt bedoeld hoe de pomp als geheel is ingebouwd in het leidingwerk, dan speelt de montage geen rol. De leidinglengte kan wel een rol spelen bij de kans dat resonantie optreedt, zoals beschreven is onder vraag 1.
Als bedoeld wordt hoe de pomponderdelen ontworpen zijn dan speelt dat wel een rol. Dit heeft voornamelijk te maken met robuustheid en stijfheid van de pomp. Onderdelen die effect hebben op het trillingsniveau kunnen zijn:
• waaiervorm;
• lengte van de as;
• lagering;
• pomphuis;
• massa van de pomp.
De KSB pomp voldoet op deze onderdelen aan de eisen die gesteld zijn in het bestek, zoals bijvoorbeeld lageringseisen. Echter de vraag of het geïntegreerde pompontwerp voldoende robuust is voor de toepassing kan alleen beantwoord worden door KSB. De geleverde KSB is volgens documentatie geschikt voor afvalwatertoepassingen. Op voorhand mag de aannemer ervan uit gaan dat de pomp geschikt is.
Opmerking:
Het vrijlaten van de pompfabrikant in combinatie met gunnen (deels) op basis van laagste prijs (EMVI, Economisch Meest Voordelige Inschrijving) zal altijd een keuze tot gevolg hebben die de laagste prijs combineert met de minimale bestekseis. De opdrachtgever heeft op deze manier slechts beperkt invloed gehad op de degelijkheid van de pomp zoals het nu [in] het bestek beschreven staat. Er mag aangenomen worden dat er een relatie ligt tussen prijs van de pomp en de kwaliteit die geleverd wordt, in de vorm van degelijkheid, gebruikte lagering en massa. Een zware, dubbel gelagerde pomp en daardoor duurdere pomp zal in niet-ideale omstandigheden langer meegaan.
3.9
Vraag 9 — over andere zaken van belang
Vraag 9
a) Welke opmerkingen zijn naar uw oordeel verder van belang ten behoeve van de door de rechtbank te nemen beslissing?
Wij missen de rol van KSB in het proces!
Wij constateren dat tijdens de ontwerpfase de inbreng en inschatting van de bedrijfscondities door KSB om tot een pompkeuze te komen zeer nuttig zou zijn geweest. KSB had zich in die fase kunnen committeren aan het ontwerp waardoor ze verantwoordelijkheid voor de pompkeuze hadden gedragen. (…).
De gemeente heeft de rol van overall ontwerper op zicht genomen en heeft de aannemer een uitvoerende (niet ontwerpende) rol gegeven. In het bestek staan alleen leveringsactiviteiten genoemd. Geen ontwerpactiviteiten. Er is geen beschrijving van het ontwerp van het totale transportsysteem van ontvangkelder, gemaal naar persleiding. Er zijn geen ontwerpactiviteiten opgenomen om het systeem integraal te beoordelen.
Zowel aan de civiele kant als de werktuigbouwkundige zijn werkzaamheden verricht waarbij de samenhang van invloed is op de pompprestatie. VTN lijkt alleen het civiele en werktuigbouwkundige deel te hebben uitgevoerd (volgens bestek) en heeft geen integraalontwerp activiteiten uitgevoerd. Hierdoor is de invloed van de ontvangkelder op de aanstroming van de waaier niet beoordeeld.
Als VTN een uitvoeringsbestek heeft aangenomen waarbij de keuzes vastliggen heeft VTN geen ontwerpverantwoordelijkheid. Hoogstens waarschuwingsplicht indien daar aanleiding toe was. Dit geldt des te meer omdat de vereiste grenswaarden voor trillingen en geluid van de pompen mede bepaald worden door de ontvangkelder.
VTN heeft het civiele (op de hoekvulling na) en werktuigbouwkundige bestek correct en volgens opgaaf van de ontwerper/opdrachtgever uitgevoerd. De afwijking ten opzichte van het bestek van de hoekvullingen worden niet gezien als de oorzaak van het trillingsprobleem. Toch gaat een component, de pomp, stuk terwijl die conform bestekseisen is gekozen.
De KSB pomp voldoet aan alle bestekseisen en werkt binnen het werkgebied van de pomp. De KSB pomp is verkocht als afvalwaterpomp en is volgens voorschrift ingebouwd. Toch voldoet de KSB pomp niet. Blijkbaar is er een conditie geweest waaronder de pompen niet geschikt zijn. In de procesdocumentatie is onduidelijk wat de rol is van KSB en welke argumenten KSB heeft genoemd om te verklaren waarom hun pomp kapot gaat. (…).
3.1
Conclusies
1. Ten aanzien van de bestekseisen
Aan alle werktuigbouwkundige bestekseisen is voldaan als het gaat om getalsmatige hydraulische eisen zoals werkpunten. Deze liggen binnen de geaccepteerde range van de KSB pomp. Ook de lagering van de pompen en het leidingwerk is conform bestek uitgevoerd. Alleen vanuit eerdere ervaringen opgedaan uit vergelijkbare situaties had de aannemer kunnen besluiten om een meer robuuste pomp te kiezen of om de opdrachtgever te waarschuwen. De resultaatsverplichtingen die in het bestek zijn genoemd ten aanzien van trillings- en geluidsniveaus zijn niet gehaald.
2. Ten aanzien van de werkgebieden.
Het hydraulische ontwerp van de KSB pompen (systeemcurven versus pompcurven) is goed en de werkpunten liggen binnen de werkgebieden van de pompcurven. Deze bedrijfssituaties veroorzaken in principe niet een onacceptabel hoog trillingsniveau in de installatie.
3. Ten aanzien van aanstroming
De ontvangkelders van rioolgemalen zijn nooit hydraulisch ideaal ontworpen. Dat kan ook niet want een ontvangkelder moet twee tegenstrijdige ontwerpaspecten combineren, namelijk goede hydraulische aanstroming en preventie van sedimentatie (ophoping van vaste delen in het water). De ontvangkelder heeft geconcentreerde instromen waardoor grote waterbewegingen rond de zuigkelken ontstaan, die instabiliteiten en verstoringen ter plaatse van de waaier kunnen veroorzaken. Een afvalwaterpomp is daarom robuuster gebouwd (dan bijvoorbeeld drinkwaterpompen) en moet tegen niet ideale condities bestand zijn. Er is echter een grens aan de mate van verstoring van de aanstroming die een pomp aan kan. Deze grens of acceptatiecriteria is door geen van de partijen opgevraagd bij de pompfabrikant of getoetst via een fysiek modelonderzoek. Hierdoor hebben partijen een risico genomen. Gezien de grootte van RG Prins Alexanderlaan en het belang van de goede werking van dit gemaal was het verstandig geweest de invloed van de kelder op de pompinlaat te bepalen.
4. Ten aanzien van inbouwsituatie
De inbouwsituatie is niet onacceptabel. Het leidingwerk aan de zuigzijde van pomp is gebruikelijk met een verjongingsdeel met een vlakke bovenkant vlakbij de zuigflens.
Er is vastgesteld dat een resonantie frequentie optrad in het leidingwerk. Dit verschijnsel treedt op als de drukpuls vanuit de pomp overeenkomt met de looptijdfrequentie van het leidingwerk, én dat de drukpuls sterk genoeg is om het systeem 'aan te slaan'. In het ontwerp van RG Prins Alexanderlaan is het niet mogelijk om het leidingwerk anders (lees met een andere lengte) uit te voeren. In dezelfde situatie treden de eigenfrequentie op bij de KSB pomp. Bij de Nijhuis pomp zijn geen drukmetingen uitgevoerd om te toetsen of dit verschijnsel ook optrad als de Nijhuis pomp in bedrijf is. Er wordt geconcludeerd dat de KSB pomp in deze situatie slecht presteert.
2.2. De Gemeente heeft een groot aantal bezwaren tegen de bevindingen van de deskundigen. Deze bezwaren zullen hierna per vraag worden behandeld, in overeenstemming met de indeling van de conclusie na deskundigenbericht van de Gemeente. Daarbij zal tevens worden betrokken de reactie van de Gemeente op het conceptdeskundigenbericht (bijlage 14 van het deskundigenbericht), ten aanzien waarvan de Gemeente heeft aangegeven dat het als herhaald en ingelast moet worden beschouwen. Voorts wordt daarbij acht geslagen op de reactie van de deskundigen op de kritiekpunten van de Gemeente op het conceptrapport, die onder bijlage 17 van het deskundigenrapport zijn ingevoegd (hierna: bijlage 17). Tenslotte wordt daarbij betrokken hetgeen VTN heeft aangevoerd in de antwoordconclusie na deskundigenbericht, voor zover voor de beoordeling van belang.
De rechtbank stelt voorop dat partijen tevoren overeenstemming hebben bereikt over de benoeming van deze deskundigen en dat hun deskundigheid nog steeds buiten kijf staat. Voorts is tegen de procedure van de totstandkoming van het rapport geen relevant bezwaar gemaakt. De rechtbank gaat er daarom van uit dat die totstandkoming correct is verlopen en zal het deskundigenbericht daarom tot uitgangspunt van de beslissing nemen. Dat de deskundigen hun rapport niet hebben aangepast conform de opmerkingen is geen relevant kritiekpunt ten aanzien van de totstandkoming; het is de verantwoordelijkheid van de deskundigen om al dan niet tot aanpassing over te gaan. De verplichting om de opmerkingen te verwerken is nagekomen. Wel behoeft de inhoudelijke kant uiteraard bespreking (die hierna volgt).
De Gemeente stelt op een aantal plaatsen dat het deskundigenrapport niet gevolgd kan worden omdat geen fysieke modeltesten zijn uitgevoerd en/of de fabrikant van de pomp - KSB - niet is geraadpleegd. De deskundigen hebben echter aangegeven dat, hoewel de op die wijze te vergaren nadere informatie nuttig zou zijn geweest, zij toch menen ook zonder die informatie de vragen te kunnen beantwoorden. In die situatie kan de omstandigheid dat de deskundigen niet zijn overgegaan tot (bewerkelijke, kostbare en tijdrovende) fysieke modeltesten niet in de weg staan aan de bruikbaarheid van het deskundigenrapport. Voor zover nodig wordt op dit punt hierna bij de bespreking van de vragen teruggekomen. Ook op de rol van KSB wordt hierna voor zover nodig teruggekomen.
Ten aanzien van vraag 12.3. Ten aanzien van het antwoord van de deskundigen op vraag 1, erop neerkomend - kort gezegd - dat er vier aspecten zijn die invloed hebben op het trillingsgedrag en het optreden van cavitatie van een pomp, waarvan er drie een rol spelen bij de onderhavige KSB-pomp en dan met name (voor 60%) de aanstroming van de pomp - heeft de Gemeente een groot aantal bezwaren geuit.
2.4.
2.4.1. Het eerste bezwaar van de Gemeente is dat de deskundigen ten onrechte de constructie van de pomp niet als aparte, vijfde oorzaak hebben genoemd. Dit terwijl volgens de Gemeente uit de conclusies van de deskundigen volgt dat de robuustheid van de KSB-pomp een rol speelt in de verhoogde trilling in de pomp, met als gevolg het optreden van schade aan de pomp.
2.4.2.
De rechtbank volgt de Gemeente niet in dit bezwaar. In het definitieve deskundigenrapport (en in bijlage 17) hebben de deskundigen met zoveel woorden aangegeven dat de robuustheid zelf of het gebrek daaraan geen trillingen veroorzaakt en dat robuustheid (slechts) bepaalt in welke mate de vier genoemde oorzaken effect hebben. Die vaststelling hebben de deskundigen, die terzake als bij uitstek kundig moeten worden beschouwd, voldoende helder onderbouwd. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat (het gebrek aan) robuustheid van de pomp terecht niet als oorzaak van de trillingen is genoemd. Deze problematiek komt voor het overige hierna (2.7. en 2.8.3.) aan de orde.
2.5.
Voorts heeft de Gemeente opmerkingen gemaakt over de volgens haar tegenstrijdige conclusies van de deskundigen over de rol van KSB in de problematiek met de pompen. De rechtbank merkt daarover het volgende op. De deskundigen hebben met deze opmerkingen een onderwerp aangesneden dat geen deel uitmaakt van het geschil tussen partijen. De rechtbank heeft de rol van KSB ook niet te berde gebracht in het tussenvonnis van 17 oktober 2013. De deskundigen dienden zich bij de uitvoering van hun onderzoek niet te begeven buiten de door de rechtbank in dat tussenvonnis geschetste kaders. Dat hebben zij door hun bespreking van de rol van KSB wel gedaan. De deskundigen hebben weliswaar, gezien de laatste door de rechtbank aan hen gestelde vraag (vraag 9), de vrijheid om in het deskundigenbericht opmerkingen te maken over volgens hen voor de beslissing relevante zaken die niet zijn meegenomen in de vragen van de rechter en die wel relevant kunnen zijn voor een goed begrip van het deskundigenbericht, doch daarvan is hier naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De rechtbank laat de hier bedoelde opmerkingen van de deskundigen (hun reactie op de bezwaren van de Gemeente; punt 12 van bijlage 17) dan ook buiten beschouwing. Datzelfde geldt voor hetgeen de deskundigen onder vraag 9 hebben verwoord, voor zover dat de rol van KSB betreft.
In de kern komt het oordeel van de rechtbank er op dit punt op neer dat het de verantwoordelijkheid van VTN was om op een openbare aanbesteding als deze in te schrijven met een pomp die aan de eisen voldeed. Als dat niet zo is, is dat een kwestie die in de verhouding tot de Gemeente voor risico van VTN komt. VTN kan daarvoor ofwel [bedrijf 1], ofwel KSB aanspreken als zij daartoe aanleiding ziet, doch dat gaat het bestek van deze procedure te buiten.
2.6.
2.6.1 De Gemeente heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de deskundigen hun bevindingen weergegeven onder vraag 1b en c, erop neerkomend dat de aanstroming de belangrijkste oorzaak is van de trillingen en naar schatting voor 60% bijdraagt aan de trillingen, onvolledig en onvoldoende onderbouwd hebben.
2.6.2
De rechtbank deelt dat standpunt niet. De deskundigen hebben hun oordeel op dit punt helder en uitgebreid uiteengezet en toeglicht. In bijlage 17 hebben de deskundigen aangegeven tot dit oordeel te zijn gekomen op grond van hun ervaring met aanstromingsonderzoek, de resultaten van het BUNOVA-rapport en hun bezoek aan het gemaal. De deskundigen hebben aangegeven dat zij er op basis van hun expertise van overtuigd zijn dat de aanstroming de grootste invloed heeft op de trillingen. De deskundigen hebben voorts opgemerkt dat de oorzaken van een pomptrilling niet los van elkaar gekwantificeerd kunnen worden en dat slechts met een schatting de invloed van elk van die oorzaken te bepalen is. De rechtbank volgt de deskundigen, die bij uitstek kennis hebben van de hier bedoelde materie, in dit oordeel. Daarbij merkt de rechtbank op dat zij de deskundigen - in samenspraak met partijen - bij het vonnis van 17 oktober 2012 heeft gevraagd een schatting te maken van de bijdrage van elk van de oorzaken. Dat sprake is van een schatting betekent evenwel niet, gezien de uit het rapport gebleken grondigheid van het deskundigenonderzoek en de kenbare deskundigheid terzake van de deskundigen, dat de juistheid van de uitkomsten in twijfel moet worden getrokken.
Ten aanzien van vraag 2
2.7.
Naar het oordeel van de Gemeente volgt uit de eerste alinea van het antwoord van de deskundigen op vraag 2a dat de KSB-pompen niet voldoen aan het bestek omdat de trillingsniveaus ruim boven de in het bestek gestelde eisen van 4,5 mm/s uitkomen, zodat daarmee de vraag naar het causaal verband beantwoord is. De rechtbank ziet dat anders. Weliswaar volgt uit het rapport dat de KSB-pompen niet voldoen aan de in het bestek gestelde trillingseisen, doch de achtergrond daarvan is nu juist het onderwerp van dit geschil. Tussen partijen stond reeds vast dat de KSB-pompen teveel trillen. Het deskundigenonderzoek dient er toe vast te stellen wat daarvan de oorzaak is. Uit de bevindingen van de deskundigen volgt dat de trillingen niet worden veroorzaakt door gebreken aan de KSB-pompen, met uitzondering van de kwestie die in (het antwoord op) vraag 2c is aangesneden en hierna onder 2.8.3. wordt besproken.
2.8.
2.8.1. Volgens de Gemeente hebben de deskundigen vraag 2c, waarin wordt gevraagd of de KSB-pompen “anderszins gebrekkig” zijn, ten onrechte ontkennend beantwoord. De Gemeente doelt daarbij op de volgens haar uit de bevindingen van de deskundigen volgende onvoldoende robuustheid van de pompen en op de keuze voor KSB-pompen met een Best Efficiency Point bij éénpompsbedrijf.
2.8.2.
Op de robuustheid van de pomp is de rechtbank reeds ingegaan onder de beoordeling van de bezwaren van de Gemeente tegen de antwoorden van de deskundigen op vraag 1. Op grond van de bevindingen van de deskundigen neemt de rechtbank aan dat de robuustheid (of het gebrek daaraan) op zichzelf de trillingen niet heeft veroorzaakt. De Gemeente heeft het werk aan VTN gegund, en toen gemeend dat de pompen aan de bestekseisen voldeden. Nu de rechtbank uit het deskundigenrapport opmaakt dat ook de deskundigen menen dat aan de bestekseisen is voldaan, valt bovendien niet in te zien dat de Gemeente van VTN terzake nog meer, bijvoorbeeld ten aanzien van de robuustheid van de pompen, mocht verwachten.
2.8.3.Wat betreft de door de deskundige onder vraag 2c onder “Ontwerpkeuze KSB pompen”, laatste alinea weergegeven gebrekkigheid bestaande uit een kortere levensduur van de KSB-pomp (in vergelijking met de Nijhuis-pomp maar ook korter dan de eis uit het bestek), overweegt de rechtbank het volgende. Uit het rapport volgt dat het hierbij gaat om een gevolg van het overmatig trillen van de pomp. Door dat overmatig trillen is de levensduur van de pomp beperkt(er). Het betreft daarmee weliswaar niet een afwijking van het bestek die (mede) tot het trillingsprobleem heeft geleid, maar wel tot een keuze die gegeven de situatie als geheel, de standtijd beperkte (zie ook de toelichting op het staatje bij vraag 1). Dat de KSB-pomp een BEP bij éénpompsbedrijf heeft rechtvaardigt dus de conclusie dat VTN met die keuze buiten het bestek is getreden, hetgeen heeft bijgedragen (weliswaar voor een beperkt deel) aan de problemen en de schade.
2.8.4.
In dit kader merkt de rechtbank nog op dat hetgeen de Gemeente (overigens) heeft opgemerkt over de bevindingen van de deskundigen ten aanzien van de vergelijking van de KSB-pomp met de Nijhuis-pomp in dit geschil relevantie mist. Het geschil betreft immers uitsluitend de KSB-pompen.
Het was de Gemeente die het bestek geschreven heeft. Als zij meende dat behoefte bestond aan pompen die materieel gelijk waren aan de Nijhuis-pompen had zij zulks in het bestek moeten en redelijkerwijs ook kunnen voorschrijven. Dat heeft zij niet gedaan, en daarvan valt VTN geen verwijt te maken.
Ten aanzien van vraag 3
2.9.1.
Onder vraag 3 hebben de deskundigen - kort gezegd - geoordeeld dat de ontvangkelder van het gemaal niet overeenkomt met de ontvangkelders beschreven in de ANSI-norm. Daarbij merken de deskundigen op dat dit op zichzelf geen probleem hoeft te zijn. De deskundigen komen uiteindelijk tot de conclusie dat bepaalde ontwerppunten van de ontvangkelder beter hadden kunnen worden uitgevoerd, doch dat vooraf niet vast stond dat de aanstroming in het bassin tot problemen met de pompen zou leiden.
2.9.2.
De Gemeente heeft hier tegenin gebracht dat de deskundigen ten onrechte niet hebben vermeld dat de ANSI-norm alleen voor schoon water geldt en niet voor vervuild water zoals hier aan de orde. In bijlage 17 hebben de deskundigen weerlegd dat de ANSI-norm geen betrekking heeft op rioolwater. In het deskundigenbericht hebben de deskundigen ook de paragraaf van de ANSI-norm genoemd waarin dit te vinden is. De rechtbank gaat uit van de juistheid van deze constatering van de deskundigen, nog daargelaten de vraag of het toepasselijk zijn van de ANSI-norm enige relevante betekenis heeft voor de verdere beoordeling.
2.9.3
Voorts gaat de Gemeente in haar commentaar op dit onderdeel van het deskundigenbericht ook hier in op de conclusie van de deskundigen dat de aanstroming voor 60% bijdraagt aan de problemen met de KSB-pompen. Volgens de Gemeente is dit oordeel tegenstrijdig met het onder vraag 3b door de deskundigen verwoorde oordeel dat - kort gezegd - zonder fysieke testen niet is aan te geven welk effect een niet-ideale aanstroning op een pomp heeft.
De rechtbank passeert dit bezwaar. Uit de lezing van het volledige antwoord op vraag 3b maakt de rechtbank op dat de deskundigen hiermee hebben bedoeld te zeggen dat vooraf het effect van de aanstroming op de pomp niet goed te beoordelen viel. Bij hun oordeel dat de aanstroming voor 60% bijdraagt aan het hier bedoelde probleem met de KSB-pomp hebben de deskundigen zich evenwel (onder meer) gebaseerd op hetgeen zij in het gemaal gezien hebben. Dat fysieke modeltesten meer zekerheid zouden hebben gegeven over de oorzaak van het probleem betekent nog niet dat de gefundeerde schatting van de deskundigen onjuist is.
Ten aanzien van vraag 4
2.10.
2.10.1 De Gemeente heeft aangevoerd dat de deskundigen ten onrechte de invloed van een door hen geconstateerde afwijking van het bestek onbesproken hebben gelaten. De Gemeente doelt daarmee op een afwijking in de geometrie van het vulbeton in de basisruimte, bestaande uit een vlakke rand op een plaats waar het bestek een schuin aflopende rand voorschrijft.
2.10.2 De rechtbank acht dat bezwaar ongegrond. In het deskundigenbericht - mogelijk was dat in het aan partijen toegezonden concept daarvan anders - hebben de deskundigen (op bladzijde 22, eerste alinea) aangegeven dat deze afwijking van het bestek een gunstig effect heeft op de stroming. De rechtbank gaat uit van de juistheid van dat oordeel van de deskundigen. Dat betekent dat er van wordt uitgegaan dat deze afwijking van het bestek geen nadelige effecten heeft gehad voor de pompen en niet heeft bijgedragen aan het ontstaan van de ten processe bedoelde trillingen.
2.11.
Wat de Gemeente in het kader van het antwoord van de deskundigen op vraag 4 heeft opgemerkt over de waarschuwingsplicht van VTN zal hierna, onder de behandeling van het commentaar op vraag 7, worden besproken.
Ten aanzien van vraag 52.12.
2.12.1. De deskundigen hebben onder vraag 5 – kort weergegeven – tot uitdrukking gebracht dat de geometrie en instroming van de ontvangkelder grote waterbewegingen toestaan, hetgeen negatieve effecten kan hebben op de waaierinstroming van de pompen en daarmee tot het in onbalans raken en trillen van de waaier leidt. Onder verwijzing naar hun antwoord op vraag 1b hebben de deskundigen herhaald dat, hoewel geen onderzoek is uitgevoerd dat de aanstroming getalsmatig karakteriseert, de kans dat de stromingen in de ontvangkelder de trillingen veroorzaken groot is.
Volgens de Gemeente is dit oordeel onvolledig en ondeugdelijk omdat daaraan geen bewijs ten grondslag ligt. De Gemeente heeft aangevoerd dat fysieke modeltesten hadden moeten worden uitgevoerd.
2.12.2. Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank heeft overwogen onder 2.3 en 2.5 van dit vonnis (in het kader van de bezwaren van de Gemeente tegen de antwoorden van de deskundigen op vraag 1 terzake de meest waarschijnlijke oorzaak en de schatting van de bijdrage van elk van de oorzaken), herhaalt de rechtbank hier dat de deskundigen, het rapport als samenhangend geheel bezien, voldoende hebben gemotiveerd hoe zij tot deze conclusies zijn gekomen. De rechtbank maakt deze conclusies dan ook tot de hare.
Ten aanzien van vraag 62.13.
2.13.1. Bij vraag 6 hebben de deskundigen, onder verwijzing naar hun antwoorden op de vragen 1a, 4 en 5, aangegeven dat de stromingen in de ontvangkelder een rol spelen in het trillingsgedrag van de KSB-pompen en dat de kans groot wordt geacht dat de stromingen in de ontvangkelder een rol spelen bij het overmatig trillen. Vervolgens zeggen de deskundigen dat alleen met een proefopstelling kan worden bepaald of de trillingen overmatig zijn.
2.13.2.
De Gemeente heeft aangevoerd dat de deskundigen niet tot het oordeel hebben kunnen komen dat de aanstroming voor 60% bijdraagt aan de trillingsproblematiek omdat daarvoor volgens de Gemeente geen bewijs voorhanden is. De rechtbank volgt de Gemeente daarin niet. De deskundigen hebben desgevraagd een antwoord gegeven op de vraag wat de meest waarschijnlijke oorza(a)k(en) is/zijn van de trillingsproblematiek en, zoals eveneens in het vonnis verzocht, een schatting gegeven van de bijdrage van die oorza(a)k(en). Dat antwoord en die schatting hebben de deskundigen, als reeds is overwogen, genoegzaam gemotiveerd. Daaraan doet niet af dat geen fysieke test is gedaan. Het stond de deskundigen in beginsel vrij om van een dergelijke test af te zien als zij op andere (goedkopere) wijzen tot beantwoording van de vragen benodigd voor een beslissing in deze zaak konden komen. Dat is hier kennelijk het geval.
Ten aanzien van vraag 7
2.14.
2.14.1 Volgens de Gemeente volgt uit het antwoord van de deskundigen op vraag 7 dat op VTN een waarschuwingsplicht rustte ten aanzien van de te verwachten problemen met de pompen in het door de Gemeente ontworpen bassin. De Gemeente noemt in dat kader ook hetgeen de deskundigen onder het antwoord op vraag 4 (de conclusie; bladzijde 22 van het rapport) hebben weergegeven, erop neerkomend dat een aannemer ook de omgeving van de pompen (daarmee wordt kennelijk gedoeld op het bassin en de ontvangkelder waarin de pompen worden geplaatst) bij de pompkeuze had moeten betrekken.
2.14.2.
De rechtbank deelt de conclusie die de Gemeente aan het een en ander ten aanzien van de waarschuwingsplicht verbindt niet. In de eerste plaats betreft het een juridisch oordeel dat aan de rechtbank is. Het deskundigenrapport dient hoogstens om te kunnen vaststellen of de risico’s voor een redelijk handelend aannemer zo evident waren dat daaraan niet voorbijgegaan kon worden. Daarvan is geen sprake. De deskundigen hebben geconcludeerd dat niet overduidelijk was dat het ontwerp van de ontvangkelder tot problemen zou leiden en dat VTN, ook bij constatering dat de aanstroming in de ontvangkelder niet ideaal was, niet had kunnen kwantificeren in welke mate de KSB-pomp daarop zou reageren. De aannemer had de effecten niet kunnen verwachten op grond van het bestek, aldus de deskundigen, omdat de techniek voor het berekenen van die effecten ontbreekt. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat VTN de Gemeente niet behoefde te waarschuwen voor eventuele nadelige gevolgen van het ontwerp en de constructie van de ontvangkelder. Dat wordt niet anders doordat een en ander mogelijk vooraf duidelijk had kunnen zijn als fysieke modeltesten waren uitgevoerd. Niet in te zien valt dat VTN tot dergelijke testen had moeten overgaan of daartoe had moeten adviseren. VTN hoefde immers, zoals hiervoor reeds is overwogen, niet bedacht te zijn op problemen als gevolg van het ontwerp van het bassin. Het bestek schreef dergelijke testen niet voor en deze zijn niet, zeker niet zonder meer, gebruikelijk.
Ten aanzien van vraag 8
2.15.
2.15.1. Onder vraag 8 zijn de deskundigen gevraagd naar de rol van de montage van de pompen bij het ontstaan van de trillingen en cavitatie. In hun antwoord op die vraag hebben de deskundigen aangegeven dat de wijze waarop de pompen zijn ingebouwd geen rol speelt. Daarnaast hebben de deskundigen aangegeven dat voor zover met deze vraag wordt gedoeld op de wijze waarop de pomponderdelen zijn ontworpen, de montage wel een rol speelt. Daarbij doelen de deskundigen op de robuustheid en stijfheid van de pomp, zo volgt uit het verdere antwoord op vraag 8. De deskundigen herhalen hier dat de pomp voldoet aan de eisen gesteld in het bestek, doch stellen de vraag of het pompontwerp voldoende robuust is voor de betreffende toepassing. Dat laatste kan volgens de deskundigen alleen KSB beantwoorden.
2.15.2.
De Gemeente heeft in haar commentaar op deze bevindingen haar standpunt herhaald dat de robuustheid als aparte, vijfde oorzaak had moeten worden vermeld door de deskundigen. De rechtbank deelt dat standpunt niet, zo volgt reeds uit hetgeen eerder in dit vonnis is overwogen over de robuustheid van de pomp. Voor zover de Gemeente van mening is dat KSB had moeten worden bevraagd door de deskundigen, herhaalt de rechtbank hetgeen onder de behandeling van het commentaar op vraag 1 (2.4. van dit vonnis) is overwogen over de positie van KSB in dit geding. De bezwaren van de Gemeente op dit punt worden dan ook gepasseerd.
Dat neemt niet weg dat het gebrek aan robuustheid, in combinatie met de problematiek als hiervoor besproken in 2.8.3, wel van belang is voor het eindoordeel, waarop hierna wordt teruggekomen.
Ten aanzien van vraag 9
2.16.
Onder vraag 9 heeft de rechtbank de deskundigen gevraagd naar eventuele verdere opmerkingen die van belang kunnen zijn voor de door de rechtbank te nemen beslissing in deze zaak. In dat kader hebben de deskundigen het een en ander opgemerkt over de rol van KSB. Die opmerkingen laat de rechtbank hier, zoals reeds eerder toegelicht, verder buiten beschouwing. Ook de opmerkingen van de deskundigen over de vraag welke partij verantwoordelijkheid draagt voor de problemen met de pomp legt de rechtbank naast zich neer. Dat betreft een juridische kwalificatie die niet aan de deskundigen maar aan de rechtbank is.
Conclusie2.17. Op grond van al het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat VTN slechts voor 20% verantwoordelijkheid draagt voor het ontstaan van de overmatige trillingen in de pompen en de cavitatieschade. Immers, met de door de rechtbank overgenomen conclusies van de deskundigen, is vast komen te staan dat de trillingen en cavitatie hoogstwaarschijnlijk hoofdzakelijk te wijten zijn aan het ontwerp van het bassin. Zowel de aanstroming (60%) als de drukfluctuaties (leidingwerk 20%) hangen daarmee samen. Voor het ontwerp van het bassin draagt de Gemeente verantwoordelijkheid. Immers, in zoverre volgt de rechtbank het door de Gemeente in de conclusie na deskundigenbericht geschetste juridische kader, op grond van de op de rechtsverhouding tussen partijen van toepassing zijnde algemene voorwaarden (UAV 1989 en UAVTI 1992) draagt de opdrachtgever verantwoordelijkheid voor door of namens hem voorgeschreven constructies. Dat kan anders zijn als de aannemer niet heeft gewaarschuwd voor klaarblijkelijke fouten of gebreken in de constructies (artikel 6 lid 4 van zowel UAV 1989 als van UAVTI 1992). Uit het deskundigenbericht volgt dat van een dergelijke klaarblijkelijke fout geen sprake was. Dat maakt de rechtbank op uit hetgeen de deskundigen onder vraag 7 hebben weergegeven, gelezen in de context van het gehele rapport en bijlage 17, in het bijzonder de constatering dat uit het ontwerp van de ontvangkelder niet overduidelijk volgde dat dat tot problemen zou leiden. Op VTN rustte dan ook geen waarschuwingsplicht.
Uit de beantwoording van vraag 2c en het staatje bij vraag 1 blijkt echter dat de KSB-pomp op het punt van, kort gezegd, de werkpunten niet voldoet aan de eisen van het bestek. Dit is te beschouwen als een gebrek aan de pomp. Dit gebrek heeft, zij het slechts voor 20%, bijgedragen aan de vervolgens ontstane problemen en de schade.
2.18. Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering van de Gemeente in conventie strekkende tot (primair) schadevergoeding en (subsidiair) verklaring voor recht dat VTN tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst en aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade ten dele toewijsbaar is. Nu partijen zich over de consequenties daarvan niet hebben uitgelaten en wellicht, gelet op de aard en omvang van de schade en de in het kader van de problemen genomen maatregelen eenvoudige doorberekening van die 20% geen recht doet aan de situatie, acht de rechtbank het noodzakelijk dat zij daartoe alsnog in de gelegenheid worden gesteld (dan wel alsnog in overleg treden met elkaar). Voor de hand ligt dat partijen, uitgaande van de causale verantwoordelijkheid voor de cavitatieproblemen van 20% van VTN, tot een onderbouwde berekening komen. Deze kunnen zij bij akte in het geding brengen.
2.19. In reconventie heeft VTN betaling gevorderd van het door de Gemeente onbetaald gelaten gedeelte van (de vierde termijn van) de aanneemsom ad € 50.000,-. Dat bedrag heeft de Gemeente, zo heeft zij aangevoerd, vanwege de problematiek met de pompen ingehouden. Nu vast is komen te staan dat VTN ten dele aansprakelijk is voor deze problemen, heeft de Gemeente nog steeds een geldige grond om de betaling van eerdergenoemd bedrag op te schorten. Afhankelijk van de uiteindelijke verplichtingen over en weer zal daarover, na de uitlatingen als bedoeld in 2.18., worden beslist.
2.20.
VTN heeft vergoeding gevorderd door de Gemeente van kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid vanwege de cavitatieschade en het niet (volledig) betalen worden voor haar werkzaamheden door de Gemeente. Het gaat hierbij om de kosten van de inzet van drie medewerkers van VTN, waarmee volgens VTN een bedrag van € 17.943,40 exclusief BTW gemoeid is.
De Gemeente heeft de verschuldigdheid van dit bedrag gemotiveerd betwist. Volgens de Gemeente zijn deze kosten onvoldoende gespecificeerd en onderbouwd. De rechtbank overweegt dat het, in het licht van deze betwisting, op de weg van VTN lag om deze kosten nader te onderbouwen. Dat heeft VTN niet gedaan. Het door VTN bij de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie overgelegde staatje (productie 6), hetgeen niet meer behelst dan een opgave van het aantal bestede uren per medewerker, volstaat daartoe niet. Niet onderbouwd en gespecificeerd is immers waaraan deze uren zijn besteed en waarom dit als te vergoeden schade moet gelden. Dit onderdeel van de vordering van VTN zal dan ook reeds om die reden worden afgewezen.
2.21.
VTN heeft voorts vergoeding gevorderd van de (gesteld) door [bedrijf 1] gemaakte kosten ad in totaal € 202.897,98 (inclusief BTW), welke kosten zouden zijn gemaakt door [bedrijf 1] ter vaststelling van de aansprakelijkheid van de Gemeente. De Gemeente heeft de verschuldigdheid van deze kosten gemotiveerd betwist. VTN is op hetgeen de Gemeente in dit kader naar voren heeft gebracht niet meer ingegaan. Dat had naar het oordeel van de rechtbank wel op haar weg gelegen. Bij gebreke van een verdere onderbouwing is naar het oordeel van de rechtbank in rechte niet vast komen te staan dat sprake is van kosten gemaakt ter vaststelling van de aansprakelijkheid in de zin van artikel 6:96 lid 2 sub b BW. Dat is slechts anders voor zover het de kosten van het Bunova-rapport betreft. Uit het deskundigenbericht volgt dat de deskundigen hun conclusies mede hebben gebaseerd op het Bunova-rapport. De met dat rapport gemoeide kosten, waarvan onbetwist gebleven is dat ze € 7.440,48 bedragen en (kennelijk) door VTN aan [bedrijf 1] zijn vergoed, worden dan ook geacht te zijn gemaakt ter vaststelling van de aansprakelijkheid van de Gemeente. In zoverre zal de vordering van VTN dan ook worden toegewezen. Voor toewijzing van de gevorderde rente over dat bedrag is geen plaats. Genoemd bedrag is kennelijk eerst door [bedrijf 1] betaald. Gesteld noch gebleken is dat en wanneer VTN dit bedrag vervolgens heeft voldaan aan [bedrijf 1]. Ook overigens is dit een kwestie tussen [bedrijf 1] en VTN, waar de Gemeente buiten staat.
2.22.1
VTN heeft betaling door de Gemeente gevorderd van een bedrag van € 40.357,08 (exclusief BTW) wegens “Afwijkingsrapport 34” van 20 november 2006. Het gaat hier volgens VTN om werkzaamheden in het kader van het opstellen van een hijsplan, het leveren en plaatsen van een hijsjuk, van kettingwerk en van twee nieuwe kraanbanen. Volgens VTN vordert [bedrijf 1] in de vrijwaring betaling van de met deze werkzaamheden gemoeide kosten door VTN. Bij brief van 27 april 2007 heeft VTN de Gemeente gesommeerd tot betaling.
2.22.2
De Gemeente heeft de verschuldigdheid van voornoemd bedrag betwist. Volgens de Gemeente gaat het hier om werkzaamheden die onder het bestek vallen. De Gemeente wijst in dat kader op 1.9 sub b van het bestek (“aanbrengen van een nieuwe hijsvoorziening voor de nieuwe pomp), op 4.2.2 van het bestek terzake het verstrekken van een hijsplan, op 5.2 van het bestek (“leveren en aanbrengen van een hijsvoorziening voor de nieuwe pomp”) en op 7.13 van het bestek, waarin een gedetailleerde omschrijving is gegeven van de aan te brengen hijsvoorziening. Voorts heeft de Gemeente zich op verrekening beroepen met de door haar gestelde schadevordering op VTN.
2.22.3
In reactie daarop heeft VTN bij de antwoordconclusie na deskundigenbericht nader uiteengezet waarop het betreffende bedrag betrekking heeft en waarom dat volgens haar niet onder het bestek valt. Dat komt erop neer dat de wijze waarop de hijsinrichting was uitgevoerd niet in overeenstemming was met de Arbo-eisen, om welke reden de hijsinrichting moest worden aangepast. De Gemeente heeft op deze laatstgenoemde stellingen van VTN nog niet kunnen reageren. Zij zal daartoe alsnog, bij de onder 2.18. bedoelde akte, in de gelegenheid worden gesteld.
2.23.
VTN heeft betaling door de Gemeente gevorderd van “meerwerkkosten” ad
€ 70.647,52 exclusief BTW wegens het “Plaatsen van dempers in de zuig- en persleiding”, ingevolge “afwijkingsrapport 35”.
De Gemeente heeft aangevoerd dat het hier ging om het plaatsen van dempers vanwege de in de pompen opgetreden trillingen. Onder punt 14 van de dagvaarding heeft de Gemeente gesteld dat hiertoe in overleg met VTN is besloten, teneinde trillingen in de pompen tegen te gaan. Het verweer tegen dit gedeelte van de vordering komt er kennelijk op neer dat VTN de kosten van deze werkzaamheden moet dragen omdat zij het gevolg zijn van de trillingsproblematiek waarvoor volgens de Gemeente VTN aansprakelijk is. Nu vast is komen te staan dat de aansprakelijkheid daarvoor voor 80% bij de Gemeente ligt, acht de rechtbank het voorshands redelijk dat VTN 80% van de kosten van deze in overleg met de Gemeente verrichte (vergeefse) herstelwerkzaamheden bij de Gemeente in rekening brengt. Ook hierover kunnen partijen zich bij akte uitlaten.
2.24.
VTN heeft buitengerechtelijke kosten gevorderd tot een bedrag van € 4.000,-. De Gemeente heeft betwist dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht die voor vergoeding (tot het gevorderde bedrag) in aanmerking komen. VTN heeft nagelaten haar vordering op dit punt, in het licht van voormelde betwisting, nader te onderbouwen. Dit onderdeel van de vordering zal dan ook reeds om die reden worden afgewezen.

3.De beslissing

De rechtbank,
in conventie:
verwijst de zaak naar de rol van 19 februari 2014 voor akte aan de zijde van de Gemeente als bedoeld in 2.18 en 2.22.3 en 2.23., waarna VTN in de gelegenheid is bij antwoordakte te reageren;
in conventie en in reconventie:
houdt alle overige beslissingen aan.
Dit vonnis is gewezen door P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2014.
1861/1060