ECLI:NL:RBROT:2014:578

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 januari 2014
Publicatiedatum
30 januari 2014
Zaaknummer
C/10/399705 / HA ZA 12-342
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om tussentijds appel tegen tussenvonnis in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is op 22 januari 2014 een tussenvonnis gewezen in de zaak tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiseres] en de stichting STICHTING BOOR. De zaak betreft een verzoek van BOOR om tussentijds appel toe te staan tegen een eerder tussenvonnis van 21 augustus 2013, waarin bewijsopdrachten aan beide partijen waren gegeven. BOOR stelde dat er na het wijzen van het tussenvonnis een proces-verbaal van politie beschikbaar was gekomen, dat relevante informatie bevatte die de geldigheid van het tussenvonnis in twijfel zou kunnen trekken. [eiseres] betwistte echter dat aan de voorwaarden voor tussentijds beroep was voldaan, zoals neergelegd in artikel 337, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank overwoog dat het verzoek van BOOR een uitzondering op de hoofdregel van artikel 337 lid 2 Rv betreft, die stelt dat hoger beroep van tussenvonnissen alleen tegelijk met dat tegen het eindvonnis is toegestaan. De rechtbank benadrukte dat bij het toestaan van een uitzondering terughoudendheid moet worden betracht, maar dat bijzondere omstandigheden, zoals de beschikbaarheid van nieuw bewijs, aanleiding kunnen geven om hiervan af te wijken. Na beoordeling van de argumenten van beide partijen, concludeerde de rechtbank dat het politie-p.v. informatie bevatte die relevant was voor de bewijsopdrachten en dat BOOR een rechtens te honoreren belang had om in beroep te gaan. De rechtbank besloot daarom het verzoek van BOOR toe te wijzen, waardoor hoger beroep tegen het tussenvonnis mogelijk werd voordat het eindvonnis was gewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/399705 / HA ZA 12-342
Vonnis van 22 januari 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. L.A. Dutmer,
tegen
de stichting
STICHTING BOOR,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M.A. Jacobs.
Partijen zullen hierna [eiseres] en BOOR genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 21 augustus 2013.
  • de brief van BOOR van 12 november 2013
  • de brief van [eiseres] van 19 november 2013
  • de brief van [eiseres] van 19 december 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie en in reconventie

2.1.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank BOOR zowel in conventie als in reconventie een bewijsopdracht gegeven. Op die onderdelen bevat het tussenvonnis derhalve bindende eindbeslissingen.
2.2.
In de brief van 12 november 2013 heeft BOOR verzocht om tussentijds appel toe te staan tegen het tussenvonnis op de grond dat een na het wijzen van het tussenvonnis bekend geworden proces-verbaal van politie (hierna: “het politie-p.v.”) er toe leidt dat het tussenvonnis niet in stand kan blijven. [eiseres] heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan de in artikel 337, tweede lid Rv genoemde voorwaarden voor het kunnen toestaan van tussentijds beroep.
2.3.
Bij de beoordeling van het verzoek van BOOR moet worden voorop gesteld dat dit verzoek ertoe strekt een uitzondering te maken op de in artikel 337 lid 2 Rv neergelegde regel dat hoger beroep van tussenvonnissen slechts is toegestaan tegelijk met dat tegen het eindvonnis. Bij het toestaan van die uitzondering dient de rechter terughoudendheid te betrachten, zo volgt uit de wetsgeschiedenis. Bijzondere omstandigheden kunnen aanleiding geven een uitzondering op de hoofdregel te maken. Daarbij kan onder meer worden gedacht aan de zich hier niet voordoende omstandigheid dat beide partijen tussentijds hoger beroep bepleiten.
2.4.
Het politie-p.v. is in deze procedure eerder onderwerp van debat geweest in verband met de vraag of de rechtbank diende te wachten met het wijzen van een tussenvonnis totdat het politie-p.v. beschikbaar zou zijn. Omdat er geen enkel zicht was op het moment waarop dat wel het geval zou zijn, is de rechtbank overgegaan tot het wijzen van het tussenvonnis.
2.5.
Partijen verschillen thans van mening over de vraag of de in het politie-p.v. opgenomen informatie ertoe dient te leiden dat het tussenvonnis niet in stand kan blijven. Hoewel in het kader van de beoordeling van onderhavig verzoek geen ruimte bestaat voor het nemen van een beslissing omtrent die vraag, blijkt wel dat het politie-p.v. informatie bevat die relevant kan zijn voor de in het tussenvonnis gegeven bewijsopdrachten. BOOR heeft onder die omstandigheden een rechtens te honoreren belang om tegen de beslissingen van de rechtbank in beroep te kunnen gaan.
2.6.
Het verzoek zal worden toegewezen.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
3.1.
bepaalt dat, voordat het eindvonnis is gewezen, hoger beroep kan worden ingesteld tegen het tussenvonnis van 21 augustus 2013.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.D. Rentema, mr. J.W. van den Hurk en mr. K.A. Baggerman en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2014.
[427/2537/476]