ECLI:NL:RBROT:2014:5932
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de bestuursrechter bij verzoek om voorschot op uitkering op grond van de Wet werk en bijstand
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 18 juli 2014 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening en de hoofdzaak met betrekking tot een aanvraag om een voorschot op een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb). Verzoeker had op 12 september 2013 een aanvraag om een uitkering ingediend en op 25 oktober 2013 een aanvraag om een voorschot. Na het uitblijven van een besluit op deze aanvraag, heeft verzoeker op 7 januari 2014 een beroepschrift ingediend en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de aanvraag om de Wwb-uitkering op 13 november 2013 was afgewezen, wat betekent dat er geen dwangsom verschuldigd was. De voorzieningenrechter heeft zich vervolgens onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek om een voorschot, op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel stelt dat de voorzieningenrechter alleen bevoegd is als er een hoofdzaak is waarin hij kan oordelen. Aangezien de voorzieningenrechter niet bevoegd was, kon hij ook geen voorlopige voorziening treffen. De rechtbank heeft de gemachtigde van verzoeker gewezen op relevante jurisprudentie en heeft geconcludeerd dat er geen mogelijkheid was voor beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.