Ten aanzien van [gedaagde 5] wordt als volgt overwogen. [gedaagde 5] heeft, van meet af aan, betoogd dat zij betrokken is geweest bij een incidentele transactie voor [eiser 1 en eiser 5] omstreeks 20 mei 2003. Uit de door [eisers] overgelegde productie 53 bij dagvaarding blijkt dat het ging om een transactie op 25 juli 2002, waarvoor op 20 mei 2003 een als “herinnering” aangeduid schrijven is gestuurd door [gedaagde 5] ter zake van AEX light. In de als productie 67 bij dagvaarding overgelegde brief staat ter zake het volgende vermeld:
“Overeenkomstig Uw verzoek hebben wij voor U bij Staal bankiers het volgende voor U afgesloten op 50/50 basis d.w.z. 50% van de posities voor onze rekening- 50% van de posities voor Uw rekening:
(…) Fortes okt 2006 koop Put 30 Verkoop Put 35 Betaald E 12.764,-- ontvangen E 17336
Risiko 5 Euro minus het verschil tussen bovenstaande bedragen E 4572,-- derhalve 50% 5000 -/- E 4572,-- E 428,-- = E 214,-- voor U beiden
Winst 50% 2286,-- voor U beiden
AEGON
Put gekocht okt 2006 30 E 6032,-- Put 40
Verkocht beide okt 2006 E 10693,--
Verschil E 4.661,-- Risiko E 5.000.—Nadelig 339,-- 50% Euro 170,-- voor U beiden
Winst 50% 2.330 voor U beiden
AEX light gekocht 55, okt 2003 Euro 1.360,--
Risiko maximaal Euro 1.360”
Uit de aangehaalde brief blijkt dat deze transactie voor gezamenlijke rekening van [gedaagde 5] en van [eiser 1 en eiser 5] heeft plaats gevonden. Nu - gelet op de inhoud van bedoeld schrijven - de transactie winst heeft opgeleverd voor [eiser 1 en eiser 5], is er reeds daarom geen sprake van enig verlies en door [gedaagde 5] te vergoeden schade. Gelet op deze eenmalige transactie wordt bovendien teruggekomen van de beoordeling van de rechtbank dat [gedaagde 5] vermogensbeheer hebben gevoerd (zie 2.3.1). Hierbij speelt tevens een rol dat [eiser 1] namens [eiseres 3] aan [gedaagde 5], in tegenstelling tot aan [gedaagde 3], geen volmacht heeft verleend (zie productie 1 bij dagvaarding).