ECLI:NL:RBROT:2014:628

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 januari 2014
Publicatiedatum
3 februari 2014
Zaaknummer
C/10/427921 / HA ZA 13-687
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaringsprocedure inzake herroeping verklaring beslagene en vordering tot betaling NN-gelden

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een verklaringsprocedure tussen de Maatschappij tot Exploitatie van Vaartuigen 'Rijn en IJssel' B.V. en de Stichting Beheer NN-Gelden. De Maatschappij vordert dat de Stichting een gerechtelijke verklaring aflegt en tot betaling overgaat van een bedrag dat voortvloeit uit winstdelingen van mantelovereenkomsten met Nationale Nederlanden. De Stichting heeft eerder verklaard dat zij geen gelden verschuldigd is aan de Vereniging van sleep- en duwbooteigenaren Rijn & IJssel, maar de Maatschappij stelt dat deze verklaring herroepen moet worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Stichting in beginsel het recht heeft om haar verklaring te herroepen, tenzij zij haar recht heeft verwerkt. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de Maatschappij in een nadeliger positie hebben gebracht, en dat de Stichting haar verklaring mocht herroepen. De vordering van de Maatschappij wordt afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten van de Stichting. Het vonnis is uitgesproken op 22 januari 2014.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven & handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/427921 / HA ZA 13-687
Vonnis van 22 januari 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MAATSCHAPPIJ TOT EXPLOITATIE VAN VAARTUIGEN "RIJN EN IJSSEL" B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. A. van Bunge,
tegen
de stichting
STICHTING BEHEER NN-GELDEN,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. T. Roos.
Partijen zullen hierna Maatschappij Rijn en IJssel en Stichting Beheer NN-Gelden genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 september 2013
  • het proces-verbaal van comparitie van 25 november 2013 en de daarin genoemde stukken
  • de reactie op het proces-verbaal van mr. Roos van 12 december 2013.
1.2.
In overleg met partijen heeft mr. Roos namens Stichting Beheer NN-Gelden na afloop van de comparitie van partijen een nadere productie ingediend. Maatschappij Rijn en IJssel is conform de ter comparitie met partijen gemaakte afspraak in de gelegenheid gesteld op deze productie te reageren, en heeft de rechtbank bericht geen behoefte te hebben aan een nadere reactie.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Tussen partijen staan onder meer de volgende feiten vast.
2.1.
In de vereniging Binnenvaart Nederland, opgericht op 19 december 1995, werkten een aantal organisaties uit de binnenvaart samen. Bij deze aldus samenwerkende organisaties waren (onder meer) werkgevers uit de binnenvaartsector aangesloten. Nadat de Wet Uitbreiding Loondoorbetalingsplicht bij Ziekte van kracht was geworden, heeft Binnenvaart Nederland namens (een aantal van) haar leden met Nationale Nederlanden (op 2 april 1996) een mantelovereenkomst gesloten. Achtergrond hiervan was:
“- dat door de Wet Uitbreiding Loondoorbetalingsplicht bij Ziekte de werkgever grotere financiële risico’s in relatie tot het ziekteverzuim gaat lopen,
dat NN verzekeringsproducten op de markt brengt waarmee deze financiële risico’s kunnen worden genormaliseerd,
dat deelname aan deze overeenkomst uitsluitend mogelijk is voor de leden van de organisaties die vertegenwoordigd worden door [Binnenvaart Nederland],
dat er bij deze leden van deze organisaties behoefte bestaat aan dergelijke verzekeringsmogelijkheden,
dat een mantelovereenkomst schaalvoordelen oplevert (…).”
2.2.
Na het sluiten van de eerste mantelovereenkomst is een tweede mantelovereenkomst gesloten. Deze liep van 1 januari 1999 tot 1 januari 2002. In artikel 7 van deze mantelovereenkomst is bepaald:
“Onder de voorwaarde dat een minimaal premievolume wordt behaald van f 1.000.000,-- zal NN een aandeel in de winst verlenen. NN zal het aandeel in de winst op een in overleg met [Binnenvaart Nederland] vast te stellen wijze aan de afgesloten contracten ten goede laten komen. (…)”
2.3.
Een derde mantelovereenkomst liep van 1 januari 2002 tot 1 januari 2005. Deze overeenkomst is (met Nationale Nederlanden) aangegaan (niet door Binnenvaart Nederland, maar) door de vereniging Centraal Bureau voor de Rijn- en Binnenvaart, de Vereniging van sleep- en duwbooteigenaren Rijn & IJssel en de stichting “Stichting het Kantoor” Service Bureau van de Samenwerkende Organisaties Van Particuliere ondernemers in de Binnenvaart (deze laatste zal hierna Kantoor Binnenvaart genoemd worden).
2.4.
Binnenvaart Nederland is op 5 maart 2003 ontbonden en is op 19 maart 2004 opgehouden te bestaan, omdat geen bekende baten meer aanwezig waren. De drie hierboven onder 2.3 genoemde organisaties zijn aangewezen als vereffenaar, samen met [X]. Kantoor Binnenvaart is aangewezen als bewaarder van boeken en bescheiden.
2.5.
Net als in de tweede mantelovereenkomst is in de derde mantelovereenkomst een winstdelingsregeling opgenomen. Deze luidt als volgt (artikel 7):
“Onder de voorwaarde dat een minimaal premievolume wordt behaald van € 450.000 zal NN een aandeel in de winst verlenen. (…) Een eventueel winstaandeel zal op een in overleg met de [drie contracterende partijen] vast te stellen wijze aan de afgesloten contracten ten goede komen. (…)”
2.6.
In een (ongedateerde) “Nadere uitwerking uitgangspunten mantelovereenkomst Binned”, afkomstig van Nationale Nederlanden, staat over de winstdeling onder meer:
“Bij een winstdelingsregeling kunnen wij bijvoorbeeld het winstaandeel aan de afgesloten contracten ten goede laten komen via de premiestelling. Ook is het mogelijk dat het winstaandeel wordt aangewend voor de financiering van bijzondere projecten in samenwerking met een arbodienst, bijvoorbeeld op het gebied van verzuimpreventie of ten behoeve van de contractant voor activiteiten die ten gunste van het contract worden ondernomen. Hierover kunnen nadere afspraken worden gemaakt.”
2.7.
De derde mantelovereenkomst is tussen dezelfde partijen en onder vergelijkbare voorwaarden verlengd op 1 januari 2008 en op 1 januari 2011. De winstdelingsregeling is daarbij identiek gebleven aan de onder 2.5 genoemde regeling.
2.8.
De tweede mantelovereenkomst heeft een winstdeling opgeleverd van € 261.072. De derde mantelovereenkomst leverde een winstdeling op van € 664.467. Deze bedragen (hierna: de NN-gelden) zijn op 22 februari 2006 en op 8 januari 2008 gestort op een op naam van Binnenvaart Nederland – welke vereniging op dat moment al was opgehouden te bestaan – staande rekening. Deze rekening is op 31 maart 2008 opgeheven, waarbij de NN-gelden inclusief de daarop gekweekte rente zijn doorgestort op een rekening op naam van Kantoor Binnenvaart.
2.9.
In een brief van 25 maart 2008 van Kantoor Binnenvaart aan Vereniging van sleep- en duwbooteigenaren Rijn & IJssel staat ten aanzien van het uit hoofde van de tweede mantelovereenkomst ontvangen bedrag aan winstdeling onder meer:
“De vraag wie de rechthebbenden zijn leverde het antwoord op dat dit de organisaties zijn namens wie het contract was afgesloten en die nog lid waren van Binnenvaart Nederland ten tijde van het ontstaan van de winst. Dat betekent dat de organisaties (…) dit bedrag dienen te verdelen.
Betreffende de verdeling is er in Binnenvaart Nederland altijd “one man, one vote” toegepast en dit lijkt voor deze verdeling ook het meest voor de hand liggend.”
Ten aanzien van het bedrag aan winstdeling dat is ontvangen in verband met de derde mantelovereenkomst wordt in deze brief iets vergelijkbaars voorgesteld:
“Dit contract [de tweede mantelovereenkomst, toevoeging rechtbank] is na 2001 nog tweemaal verlengd, maar nu door drie organisaties namelijk [Centraal Bureau voor de Rijn- en Binnenvaart], Kantoor Binnenvaart en [de Vereniging van sleep- en duwbooteigenaren Rijn & IJssel]. (…) Ook hier is de meest voor de hand liggende verdeling gezien de tekst van de mantelovereenkomst 1:1:1.
Graag zie ik de vraag beantwoord of u akkoord kunt gaan met een winstdeling aan uw organisatie, zoals voorgesteld en een rekeningnummer met tenaamstelling, waarop het bedrag gestort kan worden.”
2.10.
Per brief van 2 april 2008 bericht de Vereniging van sleep- en duwbooteigenaren Rijn & IJssel aan Kantoor Binnenvaart dat zij akkoord gaat met de voorgestelde verdeling.
2.11.
Aan (in ieder geval) Centraal Bureau voor de Rijn- en Binnenvaart is een vergelijkbaar verdelingsvoorstel gedaan. Uit een brief van Centraal Bureau voor de Rijn- en Binnenvaart aan Vereniging van sleep- en duwbooteigenaren Rijn & IJssel van 30 maart 2009 volgt dat zij met dit voorstel niet akkoord is. De discussie tussen partijen leidt er uiteindelijk toe dat Centraal Bureau voor de Rijn- en Binnenvaart bij dagvaarding van 17 maart 2010 een procedure start tegen (onder meer) Kantoor Binnenvaart en de Vereniging van sleep- en duwbooteigenaren Rijn & IJssel.
2.12.
In een vaststellingsovereenkomst, gesloten tussen Centraal Bureau voor de Rijn- en Binnenvaart en Kantoor Binnenvaart op 10 oktober 2011, staat onder meer:
“Overwegende dat:
het oplossen van de NN-gelden discussie behoort tot een gezamenlijke verantwoordelijkheid in het door beide partijen gewenste proces naar meer gezamenlijkheid en samen sterk staan,
het door beide partijen ook gewenst wordt dat de zogeheten NN-gelden, bij partijen bekend, zo volledig mogelijk aangewend kunnen worden in het algemeen belang van de binnenvaart
Komen als volgt overeen:
3. [ Centraal Bureau voor de Rijn- en Binnenvaart en Kantoor Binnenvaart] zullen komen tot een nieuwe onafhankelijke beheerder over deze gelden, onder een gezamenlijk bestuur dat zoveel mogelijk invulling zal geven aan de verlangens zoals bedoeld onder [b].
4. [ Centraal Bureau voor de Rijn- en Binnenvaart] besluit om per onmiddellijk de thans lopende rechtszaak tussen [Centraal Bureau voor de Rijn- en Binnenvaart en Kantoor Binnenvaart] aangaande de NN-gelden te beëindigen, waarmee tevens de claim van [Centraal Bureau voor de Rijn- en Binnenvaart] op deze gelden vervalt, dit laatste pas effectief zodra de nieuwe beheerssituatie als genoemd in artikel 3. in gaat.
5. [ Kantoor Binnenvaart] haar eerdere bestuursbesluit om af te zien van de wens tot een 3x1/3 verdeling herbevestigt en handhaaft (…).”
De onder 2.11 procedure is tussen alle partijen doorgehaald.
2.13.
Alle activiteiten van Kantoor Binnenvaart, behalve het beheer van de NN-gelden, zijn thans ondergebracht in de (op 30 december 2011 opgerichte) Vereniging Binnenvaart Branche Unie. De naam van Kantoor Binnenvaart is op 29 maart 2013 gewijzigd in Stichting Beheer NN-Gelden. Deze stichting heeft als (enige) taak het beheer van de NN-gelden.
2.14.
Maatschappij Rijn en IJssel heeft op 23 oktober 2009 ten laste van de Vereniging van sleep- en duwbooteigenaren Rijn & IJssel conservatoir derdenbeslag gelegd onder Kantoor Binnenvaart. Bij (verstek-)vonnis van 27 januari 2010 is de Vereniging van sleep- en duwbooteigenaren Rijn & IJssel veroordeeld aan Maatschappij Rijn en IJssel te betalen een bedrag van € 212.791,04, vermeerderd met wettelijke rente. Het vonnis is op 26 februari 2010 betekend aan Stichting Beheer NN-Gelden.
2.15.
Op 3 november 2009 heeft Kantoor Binnenvaart een verklaring derdenbeslag afgelegd. Zij verklaart:
“Kantoor Binnenvaart is zaakwaarnemer van Binnenvaart Nederland (geliquideerd). Deze is eigenaar van het bedrag. Er is nog geen definitief besluit over wijze en bevoegdheid van Kantoor Binnenvaart om tot uitkering over te gaan. Het bedrag is niet inzichtelijk. (…) Kantoor Binnenvaart heeft een bedrag onder zich bestaande uit een deel van een winstrecht dat evenredig verdeeld dient te worden onder een aantal partijen waaronder de [Vereniging van sleep- en duwbooteigenaren Rijn & IJssel].”
2.16.
Kantoor Binnenvaart en Maatschappij Rijn en IJssel hebben overleg gevoerd over de betaling van een bedrag aan Maatschappij Rijn en IJssel in verband met het gelegde derdenbeslag. Er is in dat kader door een notaris een concept-depotovereenkomst opgesteld. Bij deze overeenkomst zouden Kantoor Binnenvaart, Maatschappij Rijn en IJssel en de Vereniging van sleep- en duwbooteigenaren Rijn & IJssel partij zijn. De overeenkomst hield (samengevat en onder meer) in dat Kantoor Binnenvaart € 120.000 zou storten op de derdenrekening van een notaris; dit bedrag zou op enig moment worden doorbetaald aan Maatschappij Rijn en IJssel, waarna het gelegde beslag zou worden opgeheven. In een e-mail van 18 februari 2010 namens Kantoor Binnenvaart aan het notariskantoor in reactie op de conceptovereenkomst staat:
“Zoals het nu geformuleerd is ben ik bereid het met een positief advies aan mijn bestuur ter tekening voor te leggen.”
In een mail van 20 februari 2010 van Kantoor Binnenvaart:
“Helaas zijn er ontwikkelingen waardoor momenteel een tekenen van deze overeenkomst geen zin heeft. Zodra wij verder kunnen zal ik u berichten.”
2.17.
Op 8 april 2013 heeft Stichting Beheer NN-Gelden (de naam van Kantoor Binnenvaart was inmiddels gewijzigd, zie onder 2.13) een nieuwe verklaring afgelegd:
“In aansluiting en aanvulling op de Verklaring Derdenbeslag d.d. 3 november 2009 kunnen wij u thans het volgende verklaren.
Het bestuur is niet gebleken dat ten tijde van het beslag of daarna [Stichting Beheer NN-Gelden] gelden aan de Vereniging van sleep- en duwbooteigenaren Rijn & IJssel verschuldigd was of dat sprake was van een rechtsverhouding op grond waarvan [Stichting Beheer NN-Gelden] gelden verschuldigd zou worden of inmiddels is geworden.
Weliswaar beheerde en beheert [Stichting Beheer NN-Gelden] een geldbedrag, maar dit bedrag komt niet toe aan [de Vereniging van sleep- en duwbooteigenaren Rijn & IJssel] en is evenmin vatbaar voor verdeling tussen bepaalde partijen of bestemd voor uitkering aan [de Vereniging van sleep- en duwbooteigenaren Rijn & IJssel].
Het gelegde derdenbeslag kleeft daarom niet, zodat [Stichting Beheer NN-Gelden] niet tot afdracht aan de deurwaarder van enig geldbedrag kan of zal overgaan.”

3.Het geschil

3.1.
Maatschappij Rijn en IJssel vordert  samengevat - veroordeling van Stichting Beheer NN-Gelden tot het afleggen van een gerechtelijke verklaring en tot betaling conform die verklaring, vermeerderd met kosten.
3.2.
Stichting Beheer NN-Gelden voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat hier om een verklaringsprocedure in de zin van artikel 477a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Maatschappij Rijn en IJssel meent dat, anders dan Stichting Beheer NN-Gelden op 8 april 2013 heeft verklaard, de Vereniging van sleep- en duwbooteigenaren Rijn & IJssel een vordering heeft op Stichting Beheer NN-Gelden tot betaling van 1/3 deel van € 664.467, zijnde het bedrag dat door Nationale Nederlanden is betaald uit hoofde van de winstdeling in verband met de derde mantelovereenkomst. Tussen partijen is niet in geschil dat de Vereniging van sleep- en duwbooteigenaren Rijn & IJssel in ieder geval geen aanspraak kan maken op (een deel van) het door Nationale Nederlanden in verband met de tweede mantelovereenkomst uitgekeerde bedrag van € 261.072. Waar hierna de NN-gelden aan de orde komen wordt dan ook gedoeld op het door Nationale Nederlanden in verband met de derde mantelovereenkomst gestorte bedrag van € 664.467.
4.2.
Maatschappij Rijn en IJssel betoogt in de eerste plaats dat Stichting Beheer NN-Gelden gehouden moet worden aan haar verklaring van 3 november 2009, omdat zij het recht heeft verwerkt deze te herroepen. Dit betoog wordt verworpen.
4.3.
Het staat de derde-beslagene in beginsel vrij een afgelegde verklaring te herroepen, behoudens – voor zover hier van belang – het geval dat deze zijn recht heeft verwerkt zich erop te beroepen dat hij een onjuiste verklaring heeft afgelegd. Achtergrond hiervan is onder meer dat een derde-beslagene door het beslag niet in een nadeliger positie moet worden gebracht. Dat brengt mee dat de derde-beslagene (Stichting Beheer NN-Gelden) tegen de beslaglegger (Maatschappij Rijn en IJssel) kan terugkomen op haar verklaring, voor zover zij, als geen beslag was gelegd, tegenover haar crediteur (de Vereniging van sleep- en duwbooteigenaren Rijn & IJssel) zou hebben kunnen terugkomen op haar mededeling. Dat is alleen anders als aangenomen moet worden dat, zoals Maatschappij Rijn en IJssel heeft gesteld, Stichting Beheer NN-Gelden het recht heeft verwerkt haar verklaring te herroepen en wijzigen. Of dat het geval is, is afhankelijk van de relevante omstandigheden van het geval, waarover het volgende wordt overwogen.
4.4.
Ten tijde van het afleggen van de eerste verklaring was de situatie aldus, dat zowel Stichting Beheer NN-Gelden (toen nog Kantoor Binnenvaart) als het merendeel van de partijen bij de derde mantelovereenkomst ervan uitgingen dat de contractspartijen bij die mantelovereenkomst aanspraak konden maken op een gelijk deel van de NN-gelden. Dit is de strekking van het voorstel voor verdeling van de NN-gelden dat in die periode door Kantoor Binnenvaart is gedaan, met welk voorstel de Vereniging van sleep- en duwbooteigenaren Rijn & IJssel akkoord is gegaan. Het is ook de strekking van de concept-depotovereenkomst, op grond waarvan een deel van het (op dat moment volgens de betrokken partijen:) aan de Vereniging van sleep- en duwbooteigenaren Rijn & IJssel toekomende bedrag aan Maatschappij Rijn en IJssel betaald zou worden. Tot betaling aan de diverse contractspartijen conform het voorstel van Kantoor Binnenvaart en tot finalisering en ondertekening van de concept-depotovereenkomst is het echter nooit gekomen. De reden daarvoor was dat Centraal Bureau voor de Rijn- en Binnenvaart niet akkoord was met het voorstel van Kantoor Binnenvaart en de vraag over de verdeling van de NN-gelden aan de rechter heeft voorgelegd. In die procedure heeft, zoals Maatschappij Rijn en IJssel terecht stelt, (onder andere) de Vereniging van sleep- en duwbooteigenaren Rijn & IJssel (nog steeds) het standpunt ingenomen dat zij recht heeft op een gelijk deel van de NN-gelden.
4.5.
Het resultaat van bedoelde procedure is uiteindelijk geweest dat Kantoor Binnenvaart het voorstel tot verdeling in gelijke delen heeft ingetrokken en dat de procedure met instemming van alle betrokken partijen is doorgehaald. Achtergrond hiervan was, zoals Stichting Beheer NN-Gelden (onbetwist) heeft gesteld, dat Centraal Bureau voor de Rijn- en Binnenvaart, Kantoor Binnenvaart en de Vereniging van sleep- en duwbooteigenaren Rijn & IJssel
“tot het inzicht [waren] gekomen, dat de NN-gelden niet aan hen toekwamen en niet tussen hen mochten worden verdeeld.”
4.6.
Aangenomen moet dan ook worden dat het Stichting Beheer NN-Gelden (Kantoor Binnenvaart) vrij stond jegens de Vereniging van sleep- en duwbooteigenaren Rijn & IJssel terug te komen op haar eerdere voorstel tot verdeling van de NN-gelden in gelijke delen. Dat brengt mee dat het Stichting Beheer NN-Gelden in beginsel eveneens vrij stond haar eerdere verklaring te herroepen en te herzien door de verklaring van 8 april 2013, die met het voorgaande in overeenstemming is. Maatschappij Rijn en IJssel betoogt echter dat, nu Stichting Beheer NN-Gelden tussen het moment waarop zij ermee bekend raakte dat haar eerdere standpunt over de verdeling van de NN-gelden niet juist was en het moment van herroeping en herziening van haar eerdere verklaring twee jaar heeft laten verstrijken, het recht hiertoe heeft verwerkt. Enkel stilzitten of tijdsverloop is voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking evenwel onvoldoende. Vereist is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij Maatschappij Rijn en IJssel het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat Stichting Beheer NN-Gelden zich ondanks de hiervoor besproken omstandigheden gebonden achtte aan haar eerste verklaring, hetzij Maatschappij Rijn en IJssel in haar positie onredelijk is benadeeld doordat Stichting Beheer NN-Gelden haar verklaring heeft herroepen en herzien. Hierbij is van belang dat Maatschappij Rijn en IJssel moet worden geacht ervan op de hoogte te zijn geweest dat er een procedure liep tussen (onder andere) Centraal Bureau voor de Rijn- en Binnenvaart, Kantoor Binnenvaart en de Vereniging van sleep- en duwbooteigenaren Rijn & IJssel over de verdeling van de NN-gelden. Zij was er immers van op de hoogte dat de concept-depotovereenkomst niet gefinaliseerd zou worden door “ontwikkelingen” (mail van Kantoor Binnenvaart van 20 februari 2010). Stichting Beheer NN-Gelden heeft bovendien (onbetwist) gewezen op de samenhang tussen de Vereniging van sleep- en duwbooteigenaren Rijn & IJssel en Maatschappij Rijn en IJssel (conclusie van antwoord, sub 26.2 en voetnoot 21). Onder die omstandigheden mocht Maatschappij Rijn en IJssel niet zonder meer verwachten dat Stichting Beheer NN-Gelden zich gebonden zou achten aan haar eerste verklaring. Gesteld noch gebleken is dat Stichting Beheer NN-Gelden aan Maatschappij Rijn en IJssel mededelingen heeft gedaan waaraan Maatschappij Rijn en IJssel het gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat dit anders zou zijn. Maatschappij Rijn en IJssel heeft nog gesteld dat zij schade heeft geleden doordat Stichting Beheer NN-Gelden haar verklaring heeft herroepen en herzien, nu haar verhaalspositie hierdoor is verslechterd. Voor zover dat al juist is leidt dat er niet toe dat Stichting Beheer NN-Gelden haar recht heeft verwerkt deze verklaring te herroepen, maar hooguit dat Stichting Beheer NN-Gelden jegens Maatschappij Rijn en IJssel schadeplichtig is. In de onderhavige procedure is een vordering tot schadevergoeding evenwel niet aan de orde.
4.7.
De conclusie is dat Stichting Beheer NN-Gelden haar verklaring mocht herroepen en wijzigen.
4.8.
Maatschappij Rijn en IJssel heeft voorts betoogd dat de verklaring van Stichting Beheer NN-Gelden dat zij geen gelden is verschuldigd aan de Vereniging van sleep- en duwbooteigenaren Rijn & IJssel onjuist is. Zij stelt dat weliswaar uit de mantelovereenkomst voortvloeit dat de NN-gelden zijn bestemd voor de premiebetalers (“de afgesloten contracten”) doch dat om praktische reden is gekozen voor de oplossing dat de NN-gelden aan de drie contractspartijen worden betaald, en dat deze het ten goede laten komen aan hun leden. In dit verband wijst Maatschappij Rijn en IJssel erop dat er (door de partijen bij de derde mantelovereenkomst) een bestuursbesluit is genomen met deze strekking. Ook dit betoog wordt verworpen.
4.9.
Uitgangspunt in deze procedure is dat de NN-gelden bestemd zijn voor de “afgesloten contracten”, dat wil zeggen voor degenen die onder de mantelovereenkomst een verzekeringsovereenkomst hebben gesloten. Dit is tussen partijen niet in discussie en volgt ook uit de in de mantelovereenkomst vastgelegde regeling over winstdeling en de toelichting hierop. De stelling van Maatschappij Rijn en IJssel dat de NN-gelden moeten worden gezien als vergoeding voor werkzaamheden (op het gebied van de arbeidsvoorzieningen) van de Vereniging van sleep- en duwbooteigenaren Rijn & IJssel in het verleden (dus voordat het tot vaststelling en uitkering van de NN-gelden was gekomen) wordt om die reden verworpen. De mantelovereenkomst biedt aldus geen grondslag voor de door Maatschappij Rijn en IJssel gestelde “eigen” vordering van de Vereniging van sleep- en duwbooteigenaren Rijn & IJssel op Stichting Beheer NN-Gelden. Er is ook niet een andere overeenkomst die Stichting Beheer NN-Gelden gebiedt de NN-gelden aan (onder meer) de Vereniging van sleep- en duwbooteigenaren Rijn & IJssel te betalen. Dat is weliswaar gedurende enige tijd de bedoeling geweest van (onder andere) de Vereniging van sleep- en duwbooteigenaren Rijn & IJssel, maar hierover is uiteindelijk geen overeenstemming bereikt, omdat Centraal Bureau voor de Rijn- en Binnenvaart met het voorstel hiertoe niet akkoord kon gaan.
Weliswaar hebben (in ieder geval) Kantoor Binnenvaart en de Vereniging van sleep- en duwbooteigenaren Rijn & IJssel destijds besloten dat de NN-gelden in gelijke delen aan de contractspartijen bij de mantelovereenkomst moesten worden uitbetaald, maar zij hebben, zo blijkt uit hetgeen hiervoor is overwogen, uiteindelijk besloten dit besluit in te trekken. Zo dit al anders zou zijn, en Stichting Beheer NN-Gelden en de Vereniging van sleep- en duwbooteigenaren Rijn & IJssel dus gebonden zouden zijn aan het eerdere voorstel (en de acceptatie daarvan) dat de NN-gelden aan de drie contractpartijen worden betaald en dat het vervolgens aan deze partijen is de gelden ten goede te laten komen aan de afgesloten contracten, brengt dat nog niet mee dat als gevolg van het door Maatschappij Rijn en IJssel gelegde beslag dit bedrag thans aan Maatschappij Rijn en IJssel zou toekomen. Immers, in dat geval zou de Vereniging van sleep- en duwbooteigenaren Rijn & IJssel hooguit het recht hebben namens de leden die (met Nationale Nederlanden) contracten hebben afgesloten betaling te vorderen. Na betaling zou zij in dat geval de gelden ook niet houden voor zichzelf, maar voor deze leden. Dat miskent Maatschappij Rijn en IJssel met haar stelling dat Stichting Beheer NN-Gelden er ten onrechte vanuit zou gaan dat de vordering van de leden die contracten hebben afgesloten een hogere preferentie zou hebben. De Vereniging van sleep- en duwbooteigenaren Rijn & IJssel heeft immers hooguit een vordering namens de leden die contracten hebben afgesloten, en is niet zelf de rechthebbende van een vordering op Stichting Beheer NN-Gelden. Met preferentie van vorderingen heeft dat niets van doen.
4.10.
Het betoog van Maatschappij Rijn en IJssel ten slotte dat sprake is van een gemeenschap en alle partijen recht hebben op verdeling in gelijke delen stuit reeds af op hetgeen hiervoor is overwogen. Nu de Vereniging van sleep- en duwbooteigenaren Rijn & IJssel hooguit namens haar leden een vordering heeft op uitkering jegens Stichting Beheer NN-Gelden, is de Vereniging van sleep- en duwbooteigenaren Rijn & IJssel geen rechthebbende van deze vordering en kan zij dus ook niet worden aangemerkt als deelgenoot in een gemeenschap als bedoeld in artikel 3:166 lid 1 BW. Ook uit dien hoofde is er dus geen vordering van de Vereniging van sleep- en duwbooteigenaren Rijn & IJssel op Stichting Beheer NN-Gelden die onder het door Maatschappij Rijn en IJssel gelegde beslag valt.
4.11.
De vordering van Maatschappij Rijn en IJssel moet dus worden afgewezen. Wat de kostenveroordeling betreft wordt het volgende overwogen. In het feit dat Stichting Beheer NN-Gelden aanvankelijk een onjuiste verklaring heeft afgelegd ziet de rechtbank geen aanleiding Stichting Beheer NN-Gelden in de proceskosten te veroordelen. Uit het debat tussen partijen volgt dat Maatschappij Rijn en IJssel het ook met de gewijzigde verklaring niet eens was. Aangenomen moet dan ook worden dat ook als direct een juiste verklaring was afgelegd, een procedure zou zijn gevolgd. Maatschappij Rijn en IJssel zal dan ook als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Stichting Beheer NN-Gelden worden begroot op:
- griffierecht € 589,00
- salaris advocaat
4.000,00(2,0 punten × tarief € 2.000,00)
Totaal €  4.589,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Maatschappij Rijn en IJssel in de proceskosten, aan de zijde van Stichting Beheer NN-Gelden tot op heden begroot op € 4.589,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Damsteegt-Molier en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2014.
2148/
1729