ECLI:NL:RBROT:2014:6291

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 mei 2014
Publicatiedatum
24 juli 2014
Zaaknummer
2315602 - CV EXPL 13-41413
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterechte intrekking van een intentieverklaring en de gevolgen voor de geldleningsovereenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen de besloten vennootschap Majestic Automaten B.V. en een gedaagde partij over een geldleningsovereenkomst en een daaropvolgende intentieverklaring. De procedure begon met een dagvaarding op 3 juli 2013, waarin Majestic vorderde dat de gedaagde partij € 10.000,00 zou betalen uit hoofde van de geldleningsovereenkomst. De gedaagde had echter niet voldaan aan zijn betalingsverplichtingen, wat leidde tot een conservatoir beslag door Majestic op de eigendommen van de gedaagde. De gedaagde voerde aan dat de lening feitelijk door een derde was aangegaan en dat hij niet verantwoordelijk was voor de betaling.

De rechtbank oordeelde dat de intentieverklaring, die op 25 april 2013 was ondertekend, als een overeenkomst moest worden gekwalificeerd. Majestic had deze intentieverklaring op 5 juni 2013 ingetrokken, wat door de gedaagde als onterecht werd bestempeld. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de intentieverklaring een tekortkoming van Majestic opleverde, omdat deze niet op de juiste gronden was gedaan. De rechtbank stelde vast dat er een causaal verband bestond tussen de tekortkoming van Majestic en de schade die de gedaagde had geleden, en dat de kans op het verkrijgen van de benodigde vergunningen door de gedaagde op 50% werd geschat.

Uiteindelijk werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 6.455,75 aan Majestic, terwijl Majestic ook werd veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over een bedrag van € 3.000,00 aan de gedaagde. De proceskosten werden toegewezen aan de overwegend in het ongelijk gestelde partij, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 2315602 \ CV EXPL 13-41413
uitspraak: 23 mei 2014
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Majestic Automaten B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in conventie, verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. Th. Dollee, advocaat bij Moree Gelderblom advocaten te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: Rotterdam,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. S.A.C.A. van Vloten, advocaat bij Sophi advocatuur te Amsterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als “Majestic” en “[gedaagde]”.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennis genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 3 juli 2013;
  • de akte overlegging producties ten behoeve van de rolzitting van 2 september 2013 zijdens Majestic;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens inhoudende conclusie van eis in reconventie, met producties;
  • het tussenvonnis van 12 november 2013 waarin een comparitie van partijen is gelast;
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties, en
  • het proces-verbaal van de op 21 januari 2014 gehouden comparitie van partijen.
1.2
Beide partijen hebben zich ter rolzitting van 4 februari 2014 uitgelaten over de voortgang van de procedure.
1.3
Daarop is de datum voor de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen het volgende vast.
2.1
Majestic is een bedrijf dat zich onder meer bezighoudt met de exploitatie van amusements- en speelautomaten in de zin van de Wet op de Kansspelen.
2.2
Tussen Majestic en [gedaagde] is op 21 maart 2013 een speelautomatenovereenkomst tot stand gekomen voor het horecabedrijf ‘[de onderneming] Kort gezegd houdt die overeenkomst in dat Majestic het recht krijgt om speelautomaten in [de onderneming] van [gedaagde] te plaatsen, [gedaagde] zich verplicht de automaten te exploiteren en de opbrengst volgens een overeengekomen verdeelsleutel wordt verdeeld over Majestic en [gedaagde]. De overeenkomst is medeondertekend door [de heer Y.] Ten tijde van het sluiten van de speelautomatenovereenkomst was er sprake van een pachtovereenkomst tussen [gedaagde] (als verpachter) en [de heer Y.]als pachter) voor [de onderneming]
2.3
Een verbouwing in [de onderneming] was noodzakelijk in verband met de voorgenomen plaatsing van de speelautomaten. Ter realisatie van die verbouwing is een geldleningsovereenkomst tussen Majestic en [gedaagde] tot stand gekomen voor een bedrag van € 10.000,00 onder de voorwaarden zoals opgenomen in die overeenkomst die als
productie 1 door Majestic in het geding is gebracht. In artikel 4 is opgenomen dat [gedaagde] maandelijks rente en aflossing dient te betalen, voor het eerst één maand na ondertekening van de overeenkomst. In artikel 5 is onder andere bepaald dat indien [gedaagde] de rente en/of aflossing niet op tijd betaalt of niet op de juiste wijze als in de akte vermeld, Majestic gerechtigd is om de hoofdsom c.q. de restant hoofdsom met de rente tot de dag van betaling op te eisen bij een eenvoudig bevel tot betaling zonder ingebrekestelling of andere formaliteit.
2.4
In verband met het uitblijven van betalingen van [gedaagde] heeft Majestic bij brief van
13 juni 2013 aanspraak gemaakt op betaling van de hoofdsom en rente tot de dag van betaling, uiterlijk op 18 juni 2013. De brief is te beschouwen als een bevel, zoals bedoeld in artikel 5 van de overeenkomst.
2.5
Ook naar aanleiding van voornoemde brief heeft [gedaagde] geen enkele betaling uit hoofde van de geldleningsovereenkomst aan Majestic verricht.
2.6
Majestic heeft ter verzekering van haar rechten op 19 juni 2013 conservatoir beslag doen leggen op de aan [gedaagde] in eigendom toebehorende zaak ([adres onroerende zaak], alsmede conservatoir derdenbeslag onder de ABN AMRO Bank N.V.
2.7
Op 12 april 2013 is tussen Majestic en [gedaagde] een intentieovereenkomst tot stand gekomen. Daarna is op 25 april 2013 een inhoudelijk gelijkluidende overeenkomst tussen Majestic enerzijds en [gedaagde] en zijn partner, mevrouw [X], tot stand gekomen. De verklaringen zien op het uitbaten van het café [naam en adres]
Majestic zal aan [gedaagde] een huur-/pachtovereenkomst en exploitatieovereenkomst aanbieden indien schriftelijk wordt bevestigd dat de benodigde vergunningen en/of ontheffingen zijn verleend. De intentieverklaring heeft een geldigheidsduur van drie maanden, te weten tot 24 juli 2013.
Onder punt 3 van de intentieverklaring van 25 april 2013 is bepaald dat indien de benodigde vergunningen niet binnen drie maanden zijn verstrekt aan [gedaagde] en zijn partner, de overeenkomst (intentieverklaring) per direct ontbonden is.
Onder punt 4 is bepaald dat indien de weigering van de vergunningen door schuld of verzwegen feiten van [gedaagde] en zijn partner komt, zij de betaalde borgsom van € 3.000,00 kwijt zijn aan de verstreken huurtermijnen/wachttijd.
2.8
Op 25 april 2013 heeft [gedaagde] een bedrag van € 3.000,00 aan borg ter zake van de intentieverklaring aan Majestic betaald en een bedrag van € 1.000,00 aan ‘voorschot huur’.
2.9
Bij brief van 5 juni 2013 heeft Majestic de intentieverklaring ingetrokken, omdat [gedaagde] zich ‘niet aan de gemaakte afspraken heeft gehouden’, waardoor Majestic geen vertrouwen meer had in een goede afloop en [gedaagde] nog steeds geen aanvraag had ingediend waardoor het niet meer haalbaar was om de benodigde vergunningen op tijd te verkrijgen. Majestic berichtte [gedaagde] dat de afdeling vergunningen van de Gemeente Rotterdam op de hoogte was gesteld van de brief en was verzocht om geen aanvraag in behandeling te nemen.
2.1
[gedaagde] heeft tegen de eenzijdige intrekking geprotesteerd bij brief van 6 juni 2013.
2.11
Op 7 juni 2013 ontving [gedaagde] de factuur van de gemeente Rotterdam voor € 1.848,00 aan leges voor de door hem aangevraagde vergunningen.
2.12
Bij brief van 24 juni 2013 van de gemeente Rotterdam werd [gedaagde] gewezen op de vereisten voor het in behandeling nemen van zijn vergunningsaanvraag voor een exploitatievergunning, te weten betaling binnen veertien dagen van € 1.848,00 (zie onder 2.11) en ‘bij Besluit’ inschrijving bij de Kamer van Koophandel op het pandadres en een definitieve huurovereenkomst. De burgemeester kan bij het ontbreken van bescheiden en het niet voldoen van de leges na het verlopen van de termijn het besluit nemen de aanvraag niet te behandelen.

3.De vordering en het verweer in conventie

3.1
Majestic heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 10.000,00 uit hoofde van de overeenkomst van geldlening, te vermeerderen met de verschuldigde overeengekomen rente conform artikel 5 van de overeenkomst tot aan de dag van algehele voldoening, € 2.491,30 vermeerderd met de wettelijke rente aan buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure, inclusief de gelegde beslagen, eveneens uitvoerbaar bij voorraad, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van veertien dagen na de datum van het te wijzen vonnis.
3.2
Aan haar vordering legt Majestic - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag dat [gedaagde] ondanks schriftelijk bevel in gebreke is gebleven met volledige (tijdige) voldoening van de - ingevolge tussen partijen bestaande geldleningsovereenkomst - aan haar verschuldigde bedragen, als gevolg waarvan het gehele bedrag aan hoofdsom en rente ineens opeisbaar is geworden.
3.3
[gedaagde] voert aan dat hij de overeenkomst weliswaar heeft ondertekend, maar dat de lening feitelijk werd aangegaan door [de heer Y.]pachter) ten behoeve van [de onderneming]. Alleen omdat[de heer Y.] niet over een bankrekening beschikte is de overeenkomst op naam van [gedaagde] gezet. [gedaagde] stelt dat hij het geld ter beschikking aan[de heer Y.] heeft gesteld en dat tussen hen is afgesproken dat[de heer Y.] de betalingsverplichtingen voortvloeiend uit de geldleningsovereenkomst aan Majestic zou voldoen, maar dat[de heer Y.] ‘van de aardbodem verdwenen is’. [gedaagde] doet een beroep op opschorting, dan wel verrekening.

4.De vordering en het verweer in reconventie

4.1
[gedaagde] vordert Majestic, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen aan hem, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen € 7.189,50, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 4.000,00 vanaf 25 april 2013, over € 189,50 vanaf 13 mei 2013 en voor het restant vanaf de datum van de conclusie van eis in reconventie tot de dag van algehele voldoening, € 847,00 aan buitengerechtelijke kosten, om de conservatoire beslagen te doen opheffen binnen drie dagen na het wijzen van dit vonnis, alsmede tot betaling van de schade die [gedaagde] als gevolg van dat beslag heeft geleden nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van Majestic in de kosten van de procedure, inclusief € 131,00 aan nakosten, te verhogen met € 68,00 indien betekening van het vonnis plaatsvindt, te voldoen binnen veertien dagen datum van dit vonnis en indien betaling niet binnen die termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
4.2
Aan zijn vordering legt [gedaagde] ten grondslag dat Majestic op onjuiste en niet nader gespecificeerde gronden de intentieverklaring heeft ingetrokken/ontbonden, als gevolg waarvan [gedaagde] schade heeft geleden en de beslagen onrechtmatig zijn gelegd.
4.3
Majestic stelt primair dat zij terecht en op goede gronden de intentieverklaring heeft ingetrokken. Zij werd geconfronteerd met de situatie dat [gedaagde] niet meer op tijd een vergunning kon verkrijgen en een steeds langere periode zonder huur- en pachtinkomsten zat. Subsidiair stelt zij dat het intrekken van de intentieverklaring feitelijk en rechtens geen enkel gevolg heeft gehad.

5.De beoordeling van de vordering in conventie en reconventie

conventie
geldleningsovereenkomst
5.1
Het bestaan van de geldleningsovereenkomst tussen partijen staat vast. [gedaagde] is dan ook in beginsel aansprakelijkheid voor de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen. Dat hij mogelijk met[de heer Y.] heeft afgesproken dat[de heer Y.] zorg zou dragen voor de betaling van de rente en aflossing, regardeert [gedaagde] niet jegens Majestic. Het levert hoogstens een vorderingsrecht jegens[de heer Y.] op. [gedaagde] heeft geen andere omstandigheden aangevoerd die afdoen aan zijn aansprakelijkheid, zodat die vast staat. Voldaan is aan de voorwaarden van artikel 5 van de geldleningsovereenkomst, zodat [gedaagde] in verzuim verkeert. De gehele (restant) hoofdsom is derhalve opeisbaar. Over dat bedrag is [gedaagde] de contractuele rente van 5% per jaar verschuldigd. De rente wordt toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding, nu dit deel van de vordering niet (expliciet) vanaf een eerder moment is gevorderd.
5.2
Onder 5.1 is geoordeeld dat de vordering van Majestic in conventie in beginsel toewijsbaar is. [gedaagde] beroept zich echter op opschorting, dan wel verrekening met zijn vordering in reconventie.
opschorting
5.3
Op grond van artikel 6:52 BW heeft een schuldenaar die een opeisbare vordering heeft op zijn schuldeiser, de bevoegdheid om de nakoming van zijn verbintenis op te schorten tot voldoening van zijn vordering plaatsvindt, indien tussen vordering en verbintenis voldoende samenhang bestaat om deze opschorting te rechtvaardigen. Ongeacht de toewijsbaarheid van de vordering in reconventie, ontbreekt de in het tweede lid uitgewerkte vereiste samenhang tussen beide vorderingen. Immers, weliswaar is bij beide vorderingen sprake van dezelfde (proces)partijen, maar beide zien op totaal verschillende, onafhankelijke overeenkomsten. Opschorting is de bevoegdheid van de schuldenaar om zijn betaling uit te stellen. Dat heeft [gedaagde] in dit geval geenszins beoogd. Zijn beroep op opschorting wordt dan ook afgewezen.
verrekening
5.4
[gedaagde] heeft in deze procedure aan Majestic verklaard dat hij een beroep doet op verrekening ex artikel 127 lid 1 BW. Dat beroep kan op ieder moment in een procedure worden ingesteld, zodat aan dit formele vereiste is voldaan. Artikel 127 BW lid 2 bepaalt dat een schuldenaar de bevoegdheid heeft tot verrekening, wanneer hij een prestatie te vorderen heeft die beantwoordt aan zijn schuld jegens dezelfde wederpartij en hij bevoegd is zowel tot betaling van de schuld als tot het afdwingen van de betaling van de vordering. Aan het vereiste van wederkerig schuldenaarschap is voldaan. De prestaties beantwoorden aan elkaar, nu het in beide gevallen om een (mogelijk) te betalen geldbedrag gaat. Dat betekent dat indien de vordering in reconventie (gedeeltelijk) wordt toegewezen, verrekening zal plaatsvinden met het in conventie toegewezen bedrag.
buitengerechtelijke kosten
5.5
Majestic maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is, nu het verzuim na 30 juni 2012 is ingetreden. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu gesteld noch gebleken is dat een kosteloze aanmaning conform de eisen van artikel 6:96, zesde lid BW is verzonden. Bovendien is het gevorderde bedrag aanzienlijk hoger dan het bedrag dat op grond van het Besluit voor vergoeding in aanmerking zou kunnen komen.
proceskosten
5.6
[gedaagde] wordt als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure. Het griffierecht dat Majestic in deze procedure heeft betaald zal aan haar worden terugbetaald. Dat is onterecht in rekening gebracht, nu voor het verzoek tot beslag reeds een hoger bedrag aan griffierecht bij de afdeling civiel is voldaan. [gedaagde] wordt derhalve ook niet veroordeeld tot betaling van dit bedrag. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf veertien dagen na heden.
reconventie
kwalificatie intentieverklaring
5.7
De intentieverklaring (van 25 april 2013) is - anders dan door Majestic gesteld - te kwalificeren als een overeenkomst. Majestic en [gedaagde] zijn immers jegens elkaar een verbintenis aangegaan, te weten dat Majestic toezegt een huurovereenkomst met [gedaagde] voor café [naam en adres] te zullen sluiten als [gedaagde] binnen drie maanden de benodigde vergunningen verkrijgt. [gedaagde] heeft door ondertekening van de intentieverklaring(en) het aanbod van Majestic aanvaard.
artikel 6:74 BW: ‘tekortkoming’
5.8
[gedaagde] vordert schadevergoeding door de onterechte ‘intrekking’ door Majestic van de intentieverklaring. Daaruit wordt begrepen dat [gedaagde] een beroep doet op een tekortkoming door Majestic in de nakoming van de intentieverklaringsovereenkomst ex artikel 6:74 lid 1 BW. Majestic heeft voor het verstrijken van de geldigheidsduur van drie maanden van de intentieverklaring door middel van ‘intrekking’ een einde gemaakt aan de overeenkomst. Majestic heeft aangevoerd dat [gedaagde] ‘zich niet aan de gemaakte afspraken hield’ en op
5 juni 2013 nog geen vergunning had aangevraagd, als gevolg waarvan zij gerechtigd was om de intentieverklaring in te trekken. Daaruit wordt begrepen dat Majestic een beroep doet op een tekortkoming zijdens [gedaagde] die ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt. In de overeenkomst is aan [gedaagde] drie maanden gegund om de benodigde vergunningen te verkrijgen. Niet is opgenomen op welk moment hij de aanvraag daartoe zou moeten hebben ingediend. Ook is niet gebleken dat daarover tussen partijen nadere afspraken zijn gemaakt. Majestic heeft weliswaar aangevoerd dat er na 5 juni 2013 geen mogelijkheid meer bestond om de benodigde vergunningen op tijd te verkrijgen, maar dat heeft zij niet onderbouwd (bijvoorbeeld door stukken van de gemeente) en bovendien zou ook die omstandigheid gelet op de inhoud van de overeenkomst pas kunnen leiden tot een einde aan de intentieverklaring na het verstrijken van drie maanden na ondertekening. Ook het (mogelijk) ontbreken van een verklaring sociale hygiëne zijdens [gedaagde] is geen deugdelijke ontbindingsgrond. Immers, die verklaring is (mogelijk) vereist voor het verkrijgen van de vergunningen, maar niet het ontbreken van een veréiste voor het verkrijgen daarvan, maar het binnen drie maanden na ondertekening niet hébben verkregen van de benodigde vergunningen leidt tot een einde van de intentieverklaring en het vervallen van de toezegging van Majestic om een huurovereenkomst met [gedaagde] aan te gaan. Majestic had niet vooruit mogen lopen op het niet verkrijgen van de benodigde vergunningen door [gedaagde]. Ook niet nu zij gedurende de looptijd van de intentieverklaring geen huur- en pachtinkomsten had voor het pand. Door het gunnen van een termijn van drie maanden aan [gedaagde] heeft Majestic het risico aanvaard dat zij gedurende die hele periode geen inkomsten uit het pand zou hebben. Zij had de geldigheidsduur van de intentieverklaring van drie maanden moeten laten verlopen, nu er geen andere feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken die een eerdere ontbinding rechtvaardigen. Zoals blijkt uit hetgeen hiervoor is besproken heeft het voortijdig ‘intrekken’ van de intentieverklaring geen rechtsgeldige ontbinding bewerkstelligd. Daardoor is - vanaf 5 juni 2013 - sprake van het gedeeltelijk uitblijven van nakoming door Majestic. De ‘intrekking’ is onder de gegeven omstandigheden dan ook aan te merken als een tekortkoming.
5.9
Door het verlopen van drie maanden na ondertekening van de intentieverklaring van
25 april 2013 en het niet verkrijgen van de benodigde vergunningen door [gedaagde] is een einde gekomen aan de wederzijdse verplichtingen voortvloeiend uit die intentieverklaring. Nakoming door Majestic daarvan is dus blijvend onmogelijk en Majestic verkeert derhalve in verzuim.
causaal verband
5.1
Majestic stelt dat [gedaagde] ook zonder de tekortkoming van Majestic niet op tijd de benodigde vergunningen zou hebben verkregen en er derhalve geen sprake is van causaal verband tussen de tekortkoming en de door [gedaagde] (gestelde) geleden schade als gevolg van het niet tot stand komen van een huurovereenkomst tussen partijen. Dat er geen huurovereenkomst tot stand is gekomen is feitelijk het gevolg van het door [gedaagde] niet verkrijgen van de benodigde vergunningen daarvoor zoals verplicht gesteld in de intentieverklaringen. Majestic stelt dat dat te wijten is aan [gedaagde], onder andere doordat hij de factuur van 7 juni 2013 ter zake van de leges voor het in behandeling nemen van de vergunningsaanvraag niet (tijdig) heeft betaald. Gelet op hetgeen hiervoor is geoordeeld, wordt echter vastgesteld dat [gedaagde] op goede gronden heeft nagelaten de leges te betalen, omdat hij er - gelet op de intrekking van de intentieverklaring door Majestic op 5 juni 2013 - niet op kon vertrouwen dat na het door hem verkrijgen van de vergunningen Majestic zich zou houden aan de afspraken uit de intentieverklaring, te weten het aangaan van een huurovereenkomst met [gedaagde]. Bovendien had Majestic naar eigen zeggen aan de afdeling vergunningen van gemeente Rotterdam bericht dat geen vergunning aan [gedaagde] afgegeven mocht worden voor hun pand, zodat het onaannemelijk was dat [gedaagde] de benodigde vergunningen zou hebben verkregen als hij aan alle (overige) voorwaarden zou hebben voldaan, althans, hij in die veronderstelling mocht verkeren. Voor zover Majestic heeft bedoeld een beroep te doen op de eigen schuld van [gedaagde] wordt dat hiermee afgewezen.
5.11
Het is feitelijk onmogelijk om het schadeveroorzakende feit vast te stellen. Immers, door de tekortkoming van Majestic en het als gevolg daarvan uitblijven van betaling door [gedaagde] van de leges is de vergunningsaanvraag helemaal niet (inhoudelijk) in behandeling genomen. Gelet op de oorzaak van de onmogelijkheid ligt die geenszins in de risicosfeer van [gedaagde]. Uit overwegingen van redelijkheid en billijkheid is het onaanvaardbaar om deze onzekerheid geheel ten laste van de ene of de andere partij te brengen. Er bestaat een redelijke mate van waarschijnlijkheid dat er causaal verband bestaat (in de zin van condicio sine qua non, waarmee wordt bedoeld (de oorzaak van) elk voorafgaand gebeuren zonder welk het gevolg niet zou zijn ingetreden) tussen de schade en de tekortkoming van Majestic. Door voornoemde omstandigheden is voldaan aan de vereisten voor toepassing van proportionele aansprakelijkheid zoals door de Hoge Raad in het arrest Nefalit / Keramus geformuleerd. In deze zaak is sprake van het verlies van een kans (op een vergunning en aldus een huurovereenkomst), hetgeen in de literatuur onder proportionele aansprakelijkheid wordt begrepen. De door de tekortkoming van Majestic (‘intrekking’) verloren gegane kans op een vergunning en aldus een huurovereenkomst komt in aanmerking voor vergoeding. Het is een kwestie van schadebegroting en betreft geen proportionele aansprakelijkheid in de zin van artikel 7:658 BW waarbij het gaat om onzeker causaal verband in het verleden.
schade
5.12
[gedaagde] heeft aan schadevergoeding gevorderd € 198,50 aan betaalde kosten voor het verkrijgen van een verklaring voor sociale hygiëne en € 3.000,00 aan overnamekosten die hij heeft betaald aan de vorige uitbater van [café X]. Overwogen wordt dat beide posten kosten betreffen die in beginsel als investeringen dienen te worden aangemerkt en - zoals door Majestic terecht opgemerkt - door [gedaagde] zelf zijn gedaan, te weten onverplicht, althans niet op grond van tussen partijen bestaande afspraken. Echter, door de tekortkoming van Majestic verschieten de gemaakte kosten van kleur en worden deze aangemerkt als schade. Door de tekortkoming is immers de kans verloren gegaan dat de investeringen zich later zouden uitbetalen door het exploiteren van het café waarvoor een huurovereenkomst met Majestic zou worden gesloten. De kans dat [gedaagde] de benodigde vergunningen zonder de tekortkoming van Majestic zou hebben verkregen wordt vastgesteld op 50%, nu geen van beide partijen voldoende onderbouwde feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die tot een andere kansberekening zouden moeten leiden. Majestic heeft niet voldoende concreet betwist dat de kosten ten aanzien van de verklaring sociale hygiëne door [gedaagde] zijn gemaakt. Ten aanzien van dit deel van de schadevergoedingsvordering wordt dan ook een bedrag van € 99,25 toegewezen. Majestic heeft wel gemotiveerd en voldoende duidelijk betwist dat [gedaagde] een overnamesom zou hebben betaald. Daarop is zijn vordering op dit punt door [gedaagde] voorafgaand of tijdens de comparitie van partijen op geen enkele wijze onderbouwd, bijvoorbeeld door het overleggen van een betaalbewijs van de overnamesom of een overeenkomst die aan die betaling ten grondslag ligt, terwijl ook bij het instellen van de vordering al elke onderbouwing ontbrak. Om die reden wordt dit deel van de schadevergoedingsvordering als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
onverschuldigde betalingen
5.13
[gedaagde] heeft aangevoerd dat hij in totaal € 4.000,00 onverschuldigd aan Majestic heeft betaald ten aanzien van de intentieverklaring, bestaande uit € 3.000,00 ten aanzien van een onterecht ingehouden waarborgsom en € 1.000,00 aan ‘voorschot huur’.
5.14
Majestic stelt dat [gedaagde] de waarborgsom van € 3.000,00 op grond van artikel 4 van de intentieverklaring van 25 april 2014 aan haar verschuldigd is. In dat artikel is bepaald dat indien de weigering van de benodigde vergunningen door schuld of verzwegen feiten van [gedaagde] komt, hij de betaalde borgsom van € 3.000,00 kwijt zal zijn aan verstreken huurtermijnen / wachttijd. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen en geoordeeld, is geenszins sprake geweest van enige schuld, laat staan verzwijgen van feiten zijdens [gedaagde], zodat artikel 4 van de intentieverklaring geen grondslag biedt voor de verschuldigdheid van de waarborgsom na het verlopen van de geldigheidsduur van de intentieverklaring. Dat betekent dat het bedrag van € 3.000,00 door Majestic als onverschuldigd betaald aan [gedaagde] terugbetaald dient te worden. De rente daarover is, zoals gevorderd, verschuldigd vanaf de datum van de onverschuldigde betaling, te weten 25 april 2013.
5.15
Ten aanzien van het door [gedaagde] aan Majestic betaalde bedrag van € 1.000,00 aan voorschot huur, heeft Majestic aangevoerd dat de grondslag voor die betaling een afspraak tussen partijen is dat voor de periode van de intentieverklaring, te weten van 25 april 2013 tot 24 juli 2013, een bedrag van € 1.000,00 aan huur door [gedaagde] zou worden voldaan. Die afspraak blijkt volgens Majestic uit de omschrijving bij de betreffende betaling ‘afspraak deel huur’, wordt door [gedaagde] niet betwist en staat dan ook in rechte vast. Gelet op de tekortkoming zijdens Majestic d.d. 5 juni 2013 wordt echter geacht het voorschot vanaf dat moment onverschuldigd te zijn voldaan. Immers, de resterende looptijd van de intentieverklaring had niet de door partijen beoogde betekenis. Ter zake van dit deel van de vordering wordt daarom een bedrag van € 445,00 toegewezen (het vanaf 5 juni 2013 tot
25 juli 2013 betaalde bedrag aan voorschot huur). Over dit bedrag wordt de rente toegewezen vanaf 5 juni 2013, te weten de dag van de tekortkoming zijdens Majestic waardoor de betaling van het ‘voorschot huur’ voor het resterende deel van de geldigheidsduur van de intentieverklaring onverschuldigd is geworden.
buitengerechtelijke kosten
5.16
Onder verwijzing naar de onder 5.5 verwoorde overwegingen ten aanzien van de in dezen geldende vereisten, wordt ook de vordering van [gedaagde] tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten afgewezen.
proceskosten
5.17
Majestic wordt als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de procedure, een en ander zoals hierna bepaald. De door [gedaagde] (voorwaardelijk) gevorderde afwikkelingskosten (nakosten) worden afgewezen, nu voldoende gegevens ontbreken om die kosten reeds thans te kunnen begroten. Mocht tussen partijen een geschil ontstaan omtrent de omvang van die kosten, staat het [gedaagde] vrij de kantonrechter te verzoeken deze te begroten op de voet van artikel 237 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De wettelijke rente over de proceskosten wordt zoals gevorderd toegewezen vanaf veertien dagen na heden.
in conventie en in reconventie
beslag(kosten)
5.18
Majestic vordert in conventie vergoeding van de beslagkosten op grond van artikel 706 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering:
‘De kosten van het beslag kunnen, al of niet in de hoofdzaak, van de beslagene worden teruggevorderd, tenzij het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was.’Dit artikel brengt de kosten van het beslag in beginsel ten laste van de beslagene, tenzij de beslagschuldenaar kan aantonen dat het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was. Majestic heeft het verzoekschrift, de beslagexploten en het betekeningsexploot in het geding gebracht.
5.19
[gedaagde] vordert in reconventie opheffing van de gelegde beslagen omdat zij ten onrechte zouden zijn ingesteld. Dit heeft tevens te gelden als verweer met betrekking tot voornoemde vordering van Majestic in conventie. Volgens artikel 705 lid 2 Rv dient een beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om voldoende aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is. De onderliggende vordering is echter in conventie toegewezen en bovendien ontbreekt iedere vorm van onderbouwing van de vordering op dit punt. Ten aanzien van zijn financiële belang heeft [gedaagde] onvoldoende gesteld om daarmee bij een belangenafweging rekening te kunnen houden.
De vordering in reconventie van [gedaagde] op dit punt zal derhalve worden afgewezen. De vordering tot het uitspreken van een veroordeling tot schadevergoeding, nader op te maken bij staat, volgt als vanzelfsprekend dat lot.
5.2
De vordering in conventie voor wat betreft de beslagen onder de onroerende zaken aan de [straat en plaats] is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv en de voorgeschreven termijnen (505, 700 en 726 Rv) toewijsbaar. Die beslagkosten worden begroot op € 295,42 aan explootkosten, € 923,00 aan griffierecht en € 384,00 aan salaris voor de gemachtigde ten aanzien van het verzoekschrift tot beslaglegging. De vordering tot betaling van de kosten van het beslag onder ABN AMRO Bank N.V. wordt als onvoldoende onderbouwd afgewezen, omdat bij de overgelegde beslagstukken het exploot ontbreekt waarmee de onderhavige dagvaarding aan de ABN AMRO Bank N.V. is betekend. Die betekening is op straffe van nietigheid voorgeschreven in artikel 721 Rv.
overige standpunten
5.21
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht behoeft geen bespreking meer, nu dit, in het licht van hetgeen in dit vonnis is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden.
verrekening
5.22
Gelet op hetgeen onder 5.4 is geoordeeld, worden de in conventie en reconventie toegewezen bedragen met elkaar verrekend, zodat de onder de beslissing opgenomen bedragen over en weer verschuldigd zijn.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
veroordeelt [gedaagde] om aan Majestic tegen kwijting te betalen € 6.455,75 (€ 10.000,00 - € 3.000,00 - € 445,00 - € 99,25), vermeerderd met de contractuele rente van 5% per jaar over het bedrag dat aan hoofdsom open staat vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Majestic vastgesteld op € 78,34 aan verschotten, € 1.602,42 aan beslagkosten en € 500,00 (2 punten) aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het openstaande bedrag vanaf veertien dagen na heden tot de dag van algehele voldoening;
in reconventie
veroordeelt Majestic om aan [gedaagde] tegen kwijting te betalen de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW berekend over € 3.000,00 vanaf 25 april 2013 tot heden en berekend over € 445,00 vanaf 5 juni 2013 tot heden;
veroordeelt Majestic in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 250,00 (1 punt) aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het openstaande bedrag vanaf veertien dagen na heden tot de dag van algehele voldoening;
in conventie en in reconventie
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
703