ECLI:NL:RBROT:2014:7022

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2014
Publicatiedatum
19 augustus 2014
Zaaknummer
2684623
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de sanctie opgelegd voor parkeren in strijd met verkeersvoorschriften en de mogelijkheid tot staandehouding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 8 augustus 2014 uitspraak gedaan in een beroepsprocedure naar aanleiding van een opgelegde sanctie voor het parkeren in strijd met een parkeerverbod. De betrokkene had op 6 november 2012 een boete van € 92,00 ontvangen, vermeerderd met administratiekosten, omdat hij zijn voertuig had geparkeerd in strijd met bord E1. De betrokkene heeft tegen deze beschikking beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de betrokkene bezwaar gemaakt tegen de termijn van behandeling en later beroep aangetekend bij de kantonrechter.

Tijdens de zitting op 25 juli 2014 heeft de gemachtigde van de betrokkene, die tevens de bestuurder van het voertuig was, aangevoerd dat hij de auto had geparkeerd uit veiligheidsoverwegingen en dat hij was aangesproken door een parkeerwachter om de auto te verplaatsen. De gemachtigde stelde dat de officier van justitie niet adequaat op zijn argumenten was ingegaan en dat de boete ten onrechte op kenteken was uitgeschreven in plaats van op naam van de bestuurder. De kantonrechter heeft de argumenten van de betrokkene en de officier van justitie gewogen en geconcludeerd dat de beslissing van de officier van justitie onvoldoende gemotiveerd was.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er zich een reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder had moeten voordoen, wat betekent dat de sanctie niet op kenteken had mogen worden opgelegd. De kantonrechter heeft de bestreden beslissing en de initiële beschikking vernietigd en bepaald dat aan de betrokkene een bedrag van € 99,00 wordt gerestitueerd. De uitspraak benadrukt het belang van de mogelijkheid tot staandehouding in het kader van verkeershandhaving en de noodzaak voor een zorgvuldige motivering van beslissingen door de officier van justitie.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

2684623 \ MB VERZ 14-396zaaknummer: 2684623 MB VERZ 14-396
cjib-nummer: [CJIB-nummer]
registratienummer: AP8965
uitspraak: 8 augustus 2014
beslissing van de kantonrechter, zittinghoudende te Rotterdam, ex artikel 13 Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV)
in de zaak van:
betrokkene: [naam betrokkene]
adres: [straatnaam]
postcode en woonplaats: [woonplaats]
gemachtigde: [naam gemachtigde]
adres: [straatnaam]
postcode en woonplaats: [woonplaats]

1.Het verloop van de procedure

Bij initiële beschikking van 21 november 2012 is aan betrokkene een sanctie opgelegd van € 92,00, vermeerderd met € 7,00 administratiekosten, ter zake van “een voertuig parkeren in strijd met bord E1 (parkeerverbod)”, begaan op dinsdag 6 november 2012 om 14:02 uur te Rotterdam aan het Cor Kieboomplein (feitcode R584).
Tegen deze beschikking is betrokkene op 6 december 2012 bij de officier van justitie in beroep gekomen.
De officier van justitie heeft het beroep van betrokkene ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 13 mei 2013 aan betrokkene verzonden.
Betrokkene heeft bij brieven, binnengekomen op 24 juni 2013 en 3 september 2013 bezwaar gemaakt tegen de termijn van behandeling.
Tegen de beslissing van de officier van justitie heeft betrokkene op 3 september 2013 beroep aangetekend.
De zaak is behandeld op de openbare zitting van 25 juli 2014, waar namens de officier van justitie de CVOM-vertegenwoordiger en betrokkene, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn verschenen.

2.Het standpunt van betrokkene

De gemachtigde van betrokkene, zijnde de bestuurder van het voertuig, heeft het volgende aangevoerd. Op de bewuste dag zat zijn vader, die druk aan het bellen was, naast hem in de auto en omdat gemachtigde pas zijn rijbewijs gehaald had, besloot hij om de auto uit veiligheidsoverwegingen aan de kant te zetten. Toen de gemachtigde de auto in een vak zette, verzocht een parkeerwachter hem om de auto (waarvan de motor nog aan was) elders te parkeren. De parkeerwachter wees hierbij naar een stukje verderop. Op grond van artikel 82 lid 1, onder a en artikel 84 van het RVV 1990 was hij verplicht deze aanwijzing op te volgen. Na enkele minuten op de aangewezen plek te hebben stilgestaan, werd aan gemachtigde een bekeuring overhandigd, terwijl hij door de parkeerwachters zelf naar de betreffende plek was verwezen.
In zijn beroepschrift aan de kantonrechter heeft de gemachtigde nog aangevoerd dat de officier van justitie niet concreet is ingegaan op de door hem aangevoerde gronden. De beslissing is daarom onbegrijpelijk. Verder had de verbalisant op grond van artikel 5 van de WAHV en gerelateerde jurisprudentie de boete op naam van gemachtigde moeten uitschrijven in plaats van op kenteken. Daarom dient de beschikking te worden vernietigd.
Buiten het feit dat het proces-verbaal zijn rechtskracht verliest, omdat deze vijf maanden na de overtreding is opgesteld, bevat het proces-verbaal enkele onvolledigheden. Zo heeft de verbalisant verklaard dat gemachtigde wegreed en heeft hij verzuimd te vermelden dat gemachtigde slechts zijn auto keerde. De genoemde “Ernst Happelweg” bestaat niet en de verklaring van de verbalisant dat er geen staandehouding heeft kunnen plaatsvinden is tegenstrijdig met zijn eerdere verklaring dat hij de aankondiging van beschikking aan betrokkene heeft overhandigd. Daarnaast zijn de foto’s van de borden 4,5 jaar voor de overtreding gemaakt. De borden zijn inmiddels al veranderd en verplaatst. Verder ontbreekt in het dossier het besluit van aanstelling van de verbalisant en is de akte van beëdiging ongeldig, hetgeen betekent dat de waarnemingen van de verbalisant geen bewijskracht hebben volgens betrokkene
.
Ten slotte heeft de gemachtigde nog aangevoerd dat de termijn van behandeling overschreden is, omdat de officier van justitie het beroepschrift na twee maanden nog niet naar de kantonrechter heeft doorgezonden. Om die reden verzoekt de gemachtigde om teruggave van het door hem betaalde bedrag aan zekerheid, met de wettelijke rentevergoeding.
Betrokkene heeft ter zitting zijn standpunt nader toegelicht.

3.De nadere zienswijze van de officier van justitie

De officier van justitie heeft het volgende overgelegd:
- een zaakoverzicht;
- een op ambtsbelofte op 30 maart 2013 door Chatterpal Sharma Ghisaidoobe, milieucontroleur tevens buitengewoon opsporingsambtenaar van Stadstoezicht, opgemaakt aanvullend proces-verbaal;
- een uitdraai, voorzien van een foto, uit het handhavingssysteem van Stadstoezicht van de gemeente Rotterdam;
- foto’s waarop het verkeersbord is afgebeeld.
De officier van justitie handhaaft het eerder ingenomen standpunt.

4.De beoordeling

De termijn van doorzending

4.1
Met betrekking tot het verweer van betrokkene betreffende de termijnoverschrijding wordt het navolgende overwogen.
In het arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 1 februari 2001, LJN ZJ0102, VR 2001, 75, is overwogen dat noch in de Algemene wet bestuursrecht noch in de WAHV een sanctie is gesteld op overschrijding van de in artikel 11, eerste lid, WAHV genoemde termijn. In het onderhavige geval bestaat er geen aanleiding om aan een eventuele overschrijding van die termijn gevolgen te verbinden, daar betrokkene niet is geschaad in enig rechtens te respecteren belang en evenmin sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
De termijnen en formaliteiten zijn dan ook in acht genomen.
De beslissing van de officier van justitie
4.2
De kantonrechter is van oordeel dat de officier van justitie zijn beslissing op het beroepsschrift van betrokkene onvoldoende heeft gemotiveerd. De beslissing van de officier van justitie zal daarom worden vernietigd. De kantonrechter zal doen wat de officier van justitie had behoren te doen en overgaan tot de inhoudelijke behandeling van het beroepsschrift.
Het proces-verbaal
4.3
De gemachtigde van betrokkene heeft aangevoerd dat het proces-verbaal van de verbalisant niet als bewijsmiddel kan dienen. In het algemeen geldt dat van de juistheid van een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal moet worden uitgegaan. Dit is slechts anders ingeval voldoende feiten of omstandigheden zijn gesteld en aannemelijk gemaakt, op grond waarvan gerede twijfel aan de waarneming van de verbalisant kan ontstaan. Het feit dat het proces-verbaal vijf maanden na de verrichte gedraging is opgemaakt is hiervoor onvoldoende.
4.4
Met betrekking tot het verzoek van betrokkene om overlegging van het certificaat van bekwaamheid overweegt de kantonrechter, dat geen wettelijke bepaling voorschrijft, dat in het geval als het onderhavige dit stuk deel uitmaakt van de stukken van het geding. De kantonrechter ziet in dit geval geen aanleiding om te twijfelen aan de bekwaamheid van de verbalisant.
4.5
Voor zover betrokkene hierbij een beroep heeft willen doen op de Wet openbaarheid van bestuur, wordt als volgt overwogen. Het staat in deze procedure niet ter beoordeling van de kantonrechter of er sprake is van schending van één of meer bepalingen van de WOB. Betrokkene heeft de mogelijkheid om tegen het niet (tijdig) ingaan op een verzoek om toezending van de stukken op grond van de WOB, in een aparte procedure een bezwaarschrift in te dienen bij het daarvoor aangewezen bestuursorgaan.
De gedraging
4.5
De gemachtigde van betrokkene heeft niet weersproken dat hij zijn voertuig heeft geparkeerd in strijd met een parkeerverbod, dat was aangegeven door middel van een bord E1. Betrokkene heeft daarbij onvoldoende aannemelijk kunnen maken dat de verbalisant hem hiertoe een aanwijzing heeft gegeven. Wel is vast komen te staan dat hij zijn voertuig eerst in een zone voor betaald parkeren heeft gezet en dat hij zijn auto, nadat de verbalisant hem vertelde dat dit niet mocht, heeft verplaatst, maar hieruit volgt nog niet dat hij een aanwijzing heeft gekregen om op de desbetreffende plek te parkeren. De gedraging staat dan ook voldoende vast.
Beschikking aan kentekenhouder
4.6
Betrokkene heeft gesteld dat er voldoende mogelijkheid bestond voor de verbalisant om hem als bestuurder staande te houden. De kantonrechter overweegt dat artikel 5 WAHV zo moet worden verstaan, dat ingeval zich een reële mogelijkheid voordoet tot staandehouding van de bestuurder van het betrokken voertuig, die bepaling buiten toepassing dient te blijven en de sanctie na staandehouding aan die bestuurder dient te worden opgelegd.
4.7
De verbalisant heeft hierover in het aanvullend proces-verbaal het volgende verklaard:
“Ik heb geen staandehouding kunnen verrichten, omdat de bestuurder zag dat ik een foto van de omgeving aan het maken was en reed weg op het moment dat ik naar zijn richting liep. Ik was die dag lopend en ik kon de betrokkene niet staandehouden.”
4.8
Betrokkene heeft hierover verklaard dat hij niet van de verbalisant is weggereden, maar slechts zijn auto keerde. Vast staat dat er daarna nog een gesprek heeft plaatsgevonden tussen de verbalisant en de gemachtigde van betrokkene. Op grond hiervan kan niet worden geconcludeerd dat er zich hier geen reële mogelijkheid heeft voorgedaan tot staande-houding, zodat de beschikking aan de bestuurder had moeten worden opgelegd. De beschikking zal om die reden worden vernietigd.
4.9
Nu de bestreden beslissing en de initiële beschikking worden vernietigd, behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.

5.De beslissing

De kantonrechter:
verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing, alsmede de initiële beschikking;
bepaalt dat aan betrokkene een bedrag van € 99,00 wordt gerestitueerd.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J. Japenga en uitgesproken ter openbare zitting.
793
Wanneer de bij deze beslissing opgelegde sanctie meer bedraagt dan € 70,00 staat ingevolge artikel 14 WAHV tegen deze uitspraak hoger beroep open binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het beroepschrift dient ingezonden te worden bij de kantonrechter (Postbus 50955, 3007 BS Rotterdam). De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Datum toezending: