Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.Het verloop van de procedure
2.Het standpunt van betrokkene
.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 8 augustus 2014 uitspraak gedaan in een beroepsprocedure naar aanleiding van een opgelegde sanctie voor het parkeren in strijd met een parkeerverbod. De betrokkene had op 6 november 2012 een boete van € 92,00 ontvangen, vermeerderd met administratiekosten, omdat hij zijn voertuig had geparkeerd in strijd met bord E1. De betrokkene heeft tegen deze beschikking beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de betrokkene bezwaar gemaakt tegen de termijn van behandeling en later beroep aangetekend bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 25 juli 2014 heeft de gemachtigde van de betrokkene, die tevens de bestuurder van het voertuig was, aangevoerd dat hij de auto had geparkeerd uit veiligheidsoverwegingen en dat hij was aangesproken door een parkeerwachter om de auto te verplaatsen. De gemachtigde stelde dat de officier van justitie niet adequaat op zijn argumenten was ingegaan en dat de boete ten onrechte op kenteken was uitgeschreven in plaats van op naam van de bestuurder. De kantonrechter heeft de argumenten van de betrokkene en de officier van justitie gewogen en geconcludeerd dat de beslissing van de officier van justitie onvoldoende gemotiveerd was.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er zich een reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder had moeten voordoen, wat betekent dat de sanctie niet op kenteken had mogen worden opgelegd. De kantonrechter heeft de bestreden beslissing en de initiële beschikking vernietigd en bepaald dat aan de betrokkene een bedrag van € 99,00 wordt gerestitueerd. De uitspraak benadrukt het belang van de mogelijkheid tot staandehouding in het kader van verkeershandhaving en de noodzaak voor een zorgvuldige motivering van beslissingen door de officier van justitie.