In deze zaak gaat het om een verzet in kort geding dat is ingesteld door [opposante] tegen een eerder verstekvonnis. De zaak betreft de levering van een appartementsrecht dat is overgeslagen bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen [geopposerde] en haar overleden echtgenoot. De rechtbank heeft op 4 februari 2014 geoordeeld dat [opposante] moet meewerken aan de levering van het appartementsrecht, op voorwaarde dat een deel van de opbrengst in depot onder de notaris blijft. De feiten van de zaak zijn als volgt: [geopposerde] heeft het appartementsrecht in 1993 gekocht en is later gehuwd met [X]. Na de echtscheiding in 1994 is er geen verdeling van het appartementsrecht geweest. [opposante], de erfgename van [X], heeft geweigerd haar medewerking te verlenen aan de verkoop van het appartementsrecht. De rechtbank oordeelt dat [geopposerde] spoedeisend belang heeft bij de verkoop, gezien haar leeftijd en de ongunstige marktomstandigheden. De rechtbank concludeert dat [opposante] geen recht heeft om de medewerking te weigeren, mits er een bedrag van € 17.500,- in depot wordt gestort totdat er overeenstemming is bereikt over de verdeling van de opbrengst. Het verstekvonnis wordt vernietigd en de rechtbank wijst de vordering van [geopposerde] toe, met de bepaling dat de proceskosten door beide partijen worden gedragen.