ECLI:NL:RBROT:2014:7078

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2014
Publicatiedatum
21 augustus 2014
Zaaknummer
C/10/439467 / HA ZA 13-1254
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag in civiele procedure tussen advocaat en gedaagde

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 augustus 2014 uitspraak gedaan in een incident tot opheffing van conservatoir beslag. De eiseres, een advocaat, had beslag gelegd op een rekening van de gedaagde bij de Coöperatieve Rabobank Den Haag en Omgeving U.A. in het kader van een schadevergoeding die zij vorderde van de gedaagde. De gedaagde had tuchtklachten ingediend tegen de eiseres over haar optreden als vereffenaar van een nalatenschap. De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van de gedaagde bij opheffing van het beslag zwaarder weegt dan het belang van de eiseres om het beslag te handhaven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde voldoende verhaal biedt voor de vordering van de eiseres, en dat het beslag niet noodzakelijk was. De rechtbank heeft het beslag opgeheven en de beslissing over de proceskosten aangehouden tot de hoofdzaak. De rechtbank heeft ook een comparitie bevolen om inlichtingen te vragen en te onderzoeken of partijen tot een minnelijke regeling kunnen komen. De uitspraak benadrukt de afweging van belangen in civiele procedures en de noodzaak om beslagleggingen zorgvuldig te overwegen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/439467 / HA ZA 13-1254
Vonnis in incident en in de hoofdzaak van 6 augustus 2014
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. [eiseres],
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats3],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. S.H. van Os.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 augustus 2013, met producties,
  • het betekeningsexploit van 29 augustus 2013,
  • het herstelexploit van 22 oktober 2013 waarbij aan [gedaagde] is aangezegd dat [eiseres] heeft verzuimd de dagvaarding ter zitting aan te brengen en zij is opgeroepen om voor deze rechtbank te verschijnen op 4 december 2013,
  • de conclusie van antwoord tevens houdende incidentele vordering ex artikel 223 Rv, met producties,
  • de conclusie van antwoord in het incident, met bijlagen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De vordering in de hoofdzaak

2.1.
[eiseres] vordert in de hoofdzaak, samengevat, dat de rechtbank [gedaagde] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad veroordeelt tot betaling van schadevergoeding, met begroting van de schade in goede justitie, en indien dit niet mogelijk is, op te maken bij staat.
[eiseres] grondt deze vordering op de stelling dat [gedaagde] misbruik van recht heeft gemaakt en onrechtmatig heeft gehandeld door ten onrechte en nodeloos over [eiseres] te klagen bij de Deken van de Orde van Advocaten en de tuchtrechter voor advocaten.
2.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten waaronder de kosten die [gedaagde] heeft geleden door het ten onrechte gelegde beslag.

3.De feiten waarvan in het incident wordt uitgegaan

3.1.
[eiseres] heeft op 10 september 2013 beslag doen leggen ten laste van [gedaagde] onder de coöperatie Coöperatieve Rabobank Den Haag en Omgeving U.A. (hierna: Rabobank), alwaar een rekening wordt aangehouden waarop zich een bedrag in depot bevindt dat tussen de erfgenamen van de in november 2003 overleden heer [persoon1] moet worden verdeeld. [gedaagde] heeft als erfgename recht op 40 procent van de nalatenschap. [eiseres] is gedurende een aantal jaren als een van de twee vereffenaars van de nalatenschap opgetreden, en zij heeft in verband daarmee werkzaamheden verricht waarvoor zij de boedel heeft belast. In 2008 is [eiseres] op verzoek van [gedaagde] ontslagen als vereffenaar. [gedaagde] en de Deken van de Rotterdamse Orde van Advocaten hebben klachten ingediend over het optreden van [eiseres]. In eerste instantie hebben deze geleid tot een voorwaardelijke schorsing van [eiseres] voor de duur van een jaar, welke veroordeling in hoger beroep is omgezet tot een voorwaardelijke schorsing voor vier maanden.
In december 2012 heeft de overblijvende vereffenaar van de boedel, [vereffenaar], een verdelingsvoorstel gedaan dat inhoudt dat aan [gedaagde] uit de nalatenschap per saldo nog € 86.222,12 toekomt.

4.De vordering in het incident

4.1.
[gedaagde] vordert dat de rechtbank een voorlopige voorziening zal treffen, aldus dat de rechtbank het op verzoek van [eiseres] en ten laste van [gedaagde] gelegde conservatoir beslag onder Rabobank opheft, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het incident.
4.2.
[eiseres] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering in het incident met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in het incident

5.1.
Nu [eiseres] in Nederland woont en [gedaagde] in België, rijst de vraag of deze rechtbank internationale rechtsmacht en bevoegdheid heeft om van dit geschil kennis te nemen. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend op grond van artikel 24 EEX-Vo, nu [gedaagde] vrijwillig is verschenen zonder de rechtsmacht en bevoegdheid van deze rechtbank te betwisten.
5.2.
Het conservatoire beslag waarvan [gedaagde] opheffing vordert, is in Nederland naar Nederlands recht gelegd beslag. De rechtbank zal deze vordering dan ook naar Nederlands recht beoordelen.
5.3.
[gedaagde] heeft voldoende processueel belang bij de incidentele vordering. De gevraagde voorlopige voorziening hangt samen met de hoofdvordering en is gericht op een voorziening die als ordemaatregel ook tussentijds kan worden gegeven. Derhalve moet worden beoordeeld of een afweging van de materiële belangen van partijen de gevorderde ordemaatregel rechtvaardigt.
5.4.
Artikel 705 lid 2 Rv bepaalt dat de opheffing van een conservatoir beslag onder meer wordt uitgesproken bij verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid wordt gesteld.
5.5.
[gedaagde] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat:
(i) het beslag nietig is omdat in strijd met de artikelen 719 en 721 Rv de dagvaarding niet is overbetekend aan Rabobank als derde-beslagene en evenmin in het beslagexploit melding is gemaakt van het al aanhangig zijn van de hoofdzaak,
(ii) het beslag volstrekt onnodig is gelegd omdat [gedaagde] voldoende verhaal biedt,
(iii) het beslag vexatoir is omdat dit slechts is gelegd met de bedoeling om de afwikkeling van de nalatenschap tegen te houden, zoals [eiseres] ook een kansloze vordering tegen een andere erfgenaam heeft ingesteld en ook de onderhavige vordering in de hoofdzaak, en
(iv) het door [eiseres] ingeroepen recht ondeugdelijk is.
5.6.
Bij conclusie van antwoord in het incident heeft [eiseres] betwist dat het beslag niet correct zou zijn gelegd. Zij verwijst daartoe naar een door haar overgelegde brief van de deurwaarder, die inhoudt dat artikel 721 Rv overbetekening slechts vereist ingeval de eis in de hoofdzaak pas na het beslag wordt ingesteld, en naar een ten overvloede uitgebracht exploit van overbetekening aan Rabobank van 28 maart 2014.
[eiseres] heeft niet betwist dat [gedaagde] voldoende verhaal biedt voor de vordering waarvoor beslag is gelegd en dat het beslag is gelegd met de bedoeling om de afwikkeling van de nalatenschap tegen te houden. Uit haar beslagrekest volgt dat de nalatenschap op zichzelf zou kunnen worden afgewikkeld, en dat zij conservatoir beslag legt op voornoemd depot omdat zij geen andere verhaalsobjecten van [gedaagde] in Nederland kent.
Hoewel [eiseres] evenmin betwist dat het door haar ingeroepen recht ondeugdelijk is, ligt in de dagvaarding besloten dat zij daarover anders denkt.
5.7.
Uit het procesdossier in de hoofdzaak komt naar voren dat partijen al jarenlang een zeer moeizame verstandhouding hebben die door wederzijds wantrouwen en ergernis wordt gekenmerkt.
Dit kwam in eerste instantie voort uit de omstandigheid dat [gedaagde] meer vertrouwen had in de Belgische vereffenaar [vereffenaar], die tevens als advocaat van [gedaagde] optrad of had opgetreden, terwijl [eiseres] niet alleen als Nederlandse vereffenaar maar ook als advocaat van [persoon1], een andere erfgenaam, optrad of had opgetreden.
In een later stadium zijn dit wantrouwen en deze irritatie aangewakkerd door de wijze waarop [eiseres] de nalatenschap in financieel opzicht administreerde, waarover [gedaagde] -en ook [vereffenaar]- vragen stelde waarop zij in haar beleving onvoldoende antwoord kreeg.
Een en ander heeft geleid tot het verzoek van [gedaagde] om [eiseres] als vereffenaar te ontslaan. Dit heeft [eiseres] als onterecht ervaren.
Daarnaast heeft [gedaagde] over [eiseres] geklaagd bij de Rotterdamse Deken van de Orde van Advocaten, en daaruit zijn verschillende tuchtrechtelijke procedures tegen [eiseres] voortgekomen die enerzijds door [gedaagde] en anderzijds de Deken zijn geïnitieerd. Daarin is in eerste instantie zeer negatief over het gedrag van [eiseres] geoordeeld. Uiteindelijk heeft het Hof van Discipline op 6 februari 2012 in zowel de procedure van de Deken als die van [gedaagde], geoordeeld dat [eiseres] heeft gehandeld in strijd met de bewoordingen en de strekking van de Boekhoudverordening 1998 door niet de boedelgelden afgescheiden te houden van haar privégelden, en dat zij afbreuk heeft gedaan aan de overzichtelijkheid van het financieel beheer van de afwikkeling van de nalatenschap en de controle daarop door het grote aantal rekeningen dat zij heeft gebruikt. Het Hof van Discipline heeft deze handelwijze tuchtrechtelijk laakbaar geacht, en schadelijk voor het vertrouwen in de advocatuur, en dit onderdeel van de klachten gegrond verklaard. In de procedure tegen de Deken, waarin ook een klacht over Gedragsregel 23 over nauwgezetheid en zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden gegrond is verklaard, is uiteindelijk een voorwaardelijke schorsing van vier maanden uitgesproken. In de procedure tegen [gedaagde] heeft het Hof van Discipline overwogen dat zij niet ter zake van in wezen dezelfde klachten over dezelfde feiten ook in die procedure een maatregel kon opleggen (op grond van het
ne bis in idembeginsel), en dat zij ervoor heeft gekozen om de maatregel in de zaak tussen [eiseres] en de Deken op te leggen omdat daarin meer klachten gegrond zijn verklaard.
Evident is dat de verhouding tussen [eiseres] en [gedaagde] door de klachten- en tuchtprocedures verder is verslechterd.
[eiseres] voelt zich, naar de rechtbank begrijpt, ten onrechte beschadigd in haar eer en goede naam, onnodig op kosten gejaagd en in haar praktijkuitoefening beperkt door de klachten van [gedaagde], en vordert in de hoofdzaak vergoeding van daardoor geleden schade.
[gedaagde] voelt zich, naar de rechtbank begrijpt, gefrustreerd door de trage afwikkeling van de nalatenschap en geïrriteerd over de manier waarop [eiseres] daarin heeft gehandeld en met betrokkenen heeft gecommuniceerd.
5.8.
Al deze omstandigheden overziende, komt de rechtbank tot de volgende afweging van belangen.
Dat [gedaagde] er zowel financieel als emotioneel belang bij heeft dat de al sinds 2003 slepende nalatenschap van [persoon1] op korte termijn kan worden afgewikkeld, spreekt voor zich. Dit belang hebben ook de overige erfgenamen, en de rechtbank veronderstelt dat ook de vereffenaar de kwestie eindelijk zal willen kunnen afsluiten. Voorts leert de ervaring dat de kosten zullen oplopen naarmate de afwikkeling duurt, en zeker bij de huidige rentestanden kan niet worden aangenomen dat de rente over het depot daar tegen opweegt.
Tegenover deze belangen van [gedaagde] en de overige betrokkenen staat het belang van [eiseres] van zekerheid tot verhaal van haar vordering tot schadevergoeding. Nu als onbetwist vast staat dat [gedaagde] op zichzelf voldoende verhaal biedt, betwijfelt de rechtbank niet dat [eiseres] een toewijzend vonnis in de hoofdzaak tegen [gedaagde] in België eenvoudig ten uitvoer zal kunnen leggen, mede gelet op het daarvoor binnen de Europese Unie geldende instrumentarium. Bezien tegen deze achtergrond is het belang van [eiseres] bij het handhaven van het beslag beperkt tot het belang dat zij zich kan verhalen op vermogensbestanddelen van [gedaagde] in Nederland.
Dit belang van [eiseres] acht de rechtbank niet zwaarwegend genoeg om te prevaleren boven het zwaarwegende belang van [gedaagde] - en de overige betrokkenen - om ten langen leste de nalatenschap van [persoon1] af te kunnen wikkelen.
Op deze gronden zal de rechtbank het beslag opheffen.
5.9.
De overige stellingen in het incident behoeven geen bespreking meer.
5.10.
De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

6.De beoordeling in de hoofdzaak

6.1.
De rechtbank zal een comparitie bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden.
6.2.
De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij ter comparitie de gevolgtrekkingen - ook in het nadeel van die partij - kan maken die zij geraden zal achten.
6.3.
De rechter wenst in het bijzonder met partijen te bespreken welke uitweg uit de tussen hen bestaande impasse zij voor zich zien. Het komt de rechtbank voorshands voor dat geen van hen gebaat is bij het nog geruime tijd investeren van tijd, energie en kosten in het conflict dat tussen hen is gerezen.
6.4.
Voor wat betreft de inlichtingen die de rechtbank nodig heeft om tot een beslissing te kunnen komen, verwacht de rechtbank van [eiseres] dat zij ten minste twee weken voor de zitting stukken aan de rechtbank en [gedaagde] toestuurt waaruit blijkt dat zij de door haar overgelegde rekeningen van mr. Kien daadwerkelijk zelf heeft betaald, nu uit de stukken blijkt dat er ook bepaalde kosten voor werkzaamheden van mr. Kien ten laste van de boedel of andere vennootschappen zijn gebracht.
Voorts dient [eiseres] een overzicht toe te sturen aan de rechtbank en [gedaagde] waaruit blijkt welke van de concreet door haar gedragen kosten in haar visie specifiek aan de klachten van [gedaagde] zijn toe te rekenen (en niet aan [vereffenaar], de Deken of anderen, en evenmin de werkzaamheden als vereffenaar of anderszins), in hoeverre deze aan [gedaagde] toegerekende kosten betrekking hebben op de in haar visie ten onrechte naar voren gebrachte klachten van [gedaagde] (en in ieder geval niet aan door het Hof gegrond bevonden klachten).
De rechtbank acht niet ondenkbaar dat in ieder geval de financiële omvang van het geschil hierdoor kan worden beperkt, hetgeen een minnelijke oplossing naderbij kan brengen.
Met partijen zal voorts worden besproken in hoeverre het naar voren brengen van klachten onrechtmatig is indien een deel van de klachten gegrond wordt verklaard, en ook in hoeverre daarbij het belang dat in de Nederlandse rechtsstaat toekomt aan de mogelijkheid om te kunnen klagen over beroepsbeoefenaars zoals advocaten, ook indien zij optreden als vereffenaar, een bijzondere rol zou moeten spelen.
6.5.
In beginsel wordt ter comparitie aan de raadslieden van partijen de gelegenheid geboden de juridische standpunten van partijen nader toe te lichten. Pleidooien of spreekaantekeningen zullen echter niet worden toegestaan.
6.6.
Op de comparitie zal, eventueel aan de hand van een voorlopig oordeel over de zaak, worden nagegaan hoe de verdere gang van de procedure moet zijn. Daarbij kan ook de mogelijkheid van een schikking of inschakeling van een mediator aan de orde komen. Partijen moeten er op voorbereid zijn, dat de rechtbank een mondeling tussenvonnis kan wijzen. De zitting eindigt met een aantal formaliteiten.

7.De beslissing

De rechtbank
in het incident
7.1.
heft op het door [eiseres] ten laste van [gedaagde] op 10 september 2013 gelegde beslag onder de coöperatie Coöperatieve Rabobank Den Haag en Omgeving U.A.,
7.2.
houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan,
in de hoofdzaak
7.3.
beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. P.A.M. van Schouwenburg-Laan in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan Wilhelminaplein 100/125 op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
7.4.
bepaalt dat de partijen dan in persoon aanwezig moeten zijn,
7.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
20 augustus 2014voor het opgeven van de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op de maandagen, donderdagen en vrijdagen in de maanden september 2014 tot en met januari 2015, waarna dag en uur van de comparitie zullen worden bepaald,
7.6.
bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de comparitie zelfstandig zal bepalen,
7.7.
bepaalt dat na de vaststelling van het tijdstip van de comparitie dit in beginsel niet zal worden gewijzigd,
7.8.
wijst partijen er op, dat voor de zitting twee uur zal worden uitgetrokken,
7.9.
bepaalt dat de in de overwegingen opgevraagde informatie
uiterlijk twee wekenvoor de dag van de zitting aan de rechtbank en de wederpartij moet zijn toegestuurd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. van Schouwenburg-Laan en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2014. [1]

Voetnoten

1.1885/