Uit het procesdossier in de hoofdzaak komt naar voren dat partijen al jarenlang een zeer moeizame verstandhouding hebben die door wederzijds wantrouwen en ergernis wordt gekenmerkt.
Dit kwam in eerste instantie voort uit de omstandigheid dat [gedaagde] meer vertrouwen had in de Belgische vereffenaar [vereffenaar], die tevens als advocaat van [gedaagde] optrad of had opgetreden, terwijl [eiseres] niet alleen als Nederlandse vereffenaar maar ook als advocaat van [persoon1], een andere erfgenaam, optrad of had opgetreden.
In een later stadium zijn dit wantrouwen en deze irritatie aangewakkerd door de wijze waarop [eiseres] de nalatenschap in financieel opzicht administreerde, waarover [gedaagde] -en ook [vereffenaar]- vragen stelde waarop zij in haar beleving onvoldoende antwoord kreeg.
Een en ander heeft geleid tot het verzoek van [gedaagde] om [eiseres] als vereffenaar te ontslaan. Dit heeft [eiseres] als onterecht ervaren.
Daarnaast heeft [gedaagde] over [eiseres] geklaagd bij de Rotterdamse Deken van de Orde van Advocaten, en daaruit zijn verschillende tuchtrechtelijke procedures tegen [eiseres] voortgekomen die enerzijds door [gedaagde] en anderzijds de Deken zijn geïnitieerd. Daarin is in eerste instantie zeer negatief over het gedrag van [eiseres] geoordeeld. Uiteindelijk heeft het Hof van Discipline op 6 februari 2012 in zowel de procedure van de Deken als die van [gedaagde], geoordeeld dat [eiseres] heeft gehandeld in strijd met de bewoordingen en de strekking van de Boekhoudverordening 1998 door niet de boedelgelden afgescheiden te houden van haar privégelden, en dat zij afbreuk heeft gedaan aan de overzichtelijkheid van het financieel beheer van de afwikkeling van de nalatenschap en de controle daarop door het grote aantal rekeningen dat zij heeft gebruikt. Het Hof van Discipline heeft deze handelwijze tuchtrechtelijk laakbaar geacht, en schadelijk voor het vertrouwen in de advocatuur, en dit onderdeel van de klachten gegrond verklaard. In de procedure tegen de Deken, waarin ook een klacht over Gedragsregel 23 over nauwgezetheid en zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden gegrond is verklaard, is uiteindelijk een voorwaardelijke schorsing van vier maanden uitgesproken. In de procedure tegen [gedaagde] heeft het Hof van Discipline overwogen dat zij niet ter zake van in wezen dezelfde klachten over dezelfde feiten ook in die procedure een maatregel kon opleggen (op grond van het
ne bis in idembeginsel), en dat zij ervoor heeft gekozen om de maatregel in de zaak tussen [eiseres] en de Deken op te leggen omdat daarin meer klachten gegrond zijn verklaard.
Evident is dat de verhouding tussen [eiseres] en [gedaagde] door de klachten- en tuchtprocedures verder is verslechterd.
[eiseres] voelt zich, naar de rechtbank begrijpt, ten onrechte beschadigd in haar eer en goede naam, onnodig op kosten gejaagd en in haar praktijkuitoefening beperkt door de klachten van [gedaagde], en vordert in de hoofdzaak vergoeding van daardoor geleden schade.
[gedaagde] voelt zich, naar de rechtbank begrijpt, gefrustreerd door de trage afwikkeling van de nalatenschap en geïrriteerd over de manier waarop [eiseres] daarin heeft gehandeld en met betrokkenen heeft gecommuniceerd.